Cetera non desunt
In de Ntg 73, 2 van maart 1980 staat op pagina 132 een brief van Hildebrand aan de leerlingen der vierde klasse van de meisjesschool te Kampen gericht, over het vermoedelijk vervolg op Gerrit Witse. J. Kreuzen, de inzender van het deze brief bevattende stukje, is het kennelijk ontgaan, dat bedoelde brief al tenminste tweemaal is gepubliceerd: éénmaal in de Avondpost van omstreeks 1904 èn in 1959 in dit tijdschrift in een artikeltje van Japin (Ntg 52, 1959, p. 164.) In een bijdrage in Levende Talen van 1973 over ‘De betekenis van Gerrit Witse’ heb ik ook nog eens melding gemaakt van deze brief.
Voor de mening van Hildebrand t.a.v. de afloop van Gerrit Witse zijn we echter helemaal niet aangewezen op deze brief. Al ondertekent de briefschijver met Hildebrand, die brief is geen daad van de auteur van Gerrit Witse, als we tenminste aannemen, dat een auteur uitsluitend in het werk zélf als auteur kan optreden. Toch heeft Hildebrand in die rol wel degelijk het cetera desunt doorbroken en wel in de geïllustreerde 10e druk. Op de laatste pagina van Gerrit Witse, No. 312, staat onder de tekst een illustratie waarin een huwelijksinzegening wordt uitgebeeld. De gelaatstrekken van de mannenfiguur op de voorgrond, die kennelijk de vader is, vertonen een overduidelijke gelijkenis met die van het portret van vader Witse op pag. 291. In aanmerking genomen de duidelijke voorkeur die Beets had voor de illustraties van Sierig, die ook de 10e druk illustreerde, kan men het Cetera desunt wél afleiden uit deze auteursdaad van Hildebrand en heeft men de brief van 5 jaar later in het geheel niet nodig.
r. hamburger