| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Wie veel leest, heeft veel te verantwoorden...
Op p. 85 van deze jaargang heeft J.M.J. Sicking een bundel opstellen over filologie en historische letterkunde ter ere van Prof. Dr. F. Lulofs aangekondigd. Deze bundel is in januari 1980 verschenen onder de titel die boven dit stukje staat, telt VIII + 266 pagina's en bevat 21 bijdragen van collega's, medewerkers en oud-leerlingen van de zestigjarige hoogleraar. De redacteuren (M.M.H. Bax, K. Iwema en J.M.J. Sicking) karakteriseren het boek als het gevolg van een uit de hand gelopen plan. Oorspronkelijk had men gedacht aan een speciale aflevering van LEKR, de letterkundekrant van het Nederlands Instituut te Groningen, maar al gauw bleken de binnenkomende bijdragen alleen in een omvangrijk boekwerk te passen. De produktie daarvan heeft begrijpelijkerwijs nogal wat problemen opgeleverd, die zoveel mogelijk in eigen huis moesten worden opgelost. Juist door de pretentieloze uitvoering heeft het boek de charme van een atelier waar gewerkt wordt. De talrijke typefouten in de tekst moeten dan ook maar als de proverbiale spaanders worden gezien.
Een overzicht van de inhoud kan in het bestek van deze aankondiging niet meer zijn dan een opsomming van titels. Ik breng een ruwe groepering naar onderwerp aan.
Middelnederlandse letterkunde. Marcel Bax: ‘Laet u scelden ende laet ons vechten’ over ‘De konventionele struktuur van de verbale interaktie bij het ridderlijke tweegevecht’; Arrie van Berkel: ‘Grimbeert contra Isengrijn’, ‘Een rhetorische, pragmatische en een beetje logische analyse’ (over Reynaert 177-202); Klaas Iwema: ‘Reinaert rhetor, een proeve van letterkundig botaniseren’; Kees de Graaf: ‘Maerlant historicus’ (over Alexanders geesten); A.M. Duinhoven: ‘Over Gloriant van Brunswijc en Florentine van Abelant’; Marijke Spies: ‘Beatrijs en de honingvloeiende leraar’ (= Bernardus van Clairvaux); Jacques Tersteeg: ‘Waarom branden er helder ‘lampen’ in het koor? De Beatrijslegende en het Cisterciënzermilieu’; Willem Kuiper: ‘De roodharige in de middeleeuwse literatuur’.
Taalkunde. Machteld van Royen: ‘Over ontkenning en nog wat’ (o.a. over het negatiepartikel ne); Theo van den Hoek en Ron van Zonneveld: ‘Het regent. Wie anders? Een linguistisch-ontologische verkenning van het het bij impersonalia’.
Zeventiende eeuw. P.E.L. Verkuyl: ‘Vondels geboortezang: een ‘tijdzang’? (Een poging tot tekst-en-uitleg)’; L. Peeters: ‘Een Latijnse traditie in het zeventiende-eeuwse Nederlands: P.C. Tacitus - P.C. Hooft’.
Negentiende eeuw. M.G. Kemperink; ‘“Dat is waarachtig een roman”. De lotgevallen van Ferdinand Huyck als verdediging van Jacob van Lenneps romanopvattingen’.
Moderne letterkunde. W. Blok: ‘Boutens' historisch besef’ (over ‘Ik weet, als ik zal liggen in den dood’).
Geschiedenis van de neerlandistiek: Erica van Boven: ‘Lulofs en Siegenbeek contra Jonckbloet en De Vries: een wedstrijd in ‘scholen’?’; Dineke Colenbrander: ‘De Vereeniging ter bevordering der Oude Nederlandsche Letterkunde’.
Een vijftal bijdragen aan de bundel laat zich niet gemakkelijk bij de hierboven genoemde categorieën onderbrengen: Gerard Hubers: ‘Publiek uit het hiernamaals’ (over de vraag: ‘is het mogelijk een tekst te schrijven die over zeven eeuwen nog moeiteloos begrepen kan worden?’ - het antwoord luidt: nee); A. Sassen: ‘Wat er staat’ (over de dubbelzinnigheid van er staan); P.K. King: ‘Your Zero-Hour. Nijhoff's ‘Het uur U’
| |
| |
in Engelse vertaling’; A.P. Braakhuis: ‘Neeltje Maria Min leest voor’ (over het litterair-theoretische probleem van de interpretatie); Herman Pleij: ‘Waar blijft het mooie Reynaert-boek?’ (autobiografisch, kritiek op filologisch detaillisme).
Tussen de bladzijden 44 en 45 is een portret van Professor Lulofs opgenomen. Tegen een achtergrond van woest geboomte tuurt hij onverstoorbaar door een sneeuwjacht. Een symbolisch portret? De te zijner ere uitgegeven bundel heeft hem, en talrijke vakgenoten met hem, heel wat discussiestof te bieden.
w.p.g.
| |
Vrouwen en literatuur
Hannemieke Stamperius heeft onder de titel Vrouwen en literatuur; een inleiding een essay geschreven over de rol die vrouwen als onderwerp, als producent en als consument van literatuur gespeeld hebben. De eerste afdeling van het boek draagt een algemeen inleidend karakter. Dan volgt een afdeling ‘Elders’ waarin aan de hand van buitenlandse secundaire literatuur een overzicht wordt gegeven van de doelstellingen en methoden die voor het onderzoek naar de relatie tussen vrouwen en literatuur aan de orde zijn geweest. Bijna niet meer dan een titellijstje is het hoofdstuk ‘Literatuur’ in deze afdeling, waarin moderne vrouwenromans uit het Franse, Duitse en Engelse taalgebied worden gepresenteerd. Kernstuk van het boek is de derde afdeling waarin de Nederlandse literatuur aan de beurt is. Ook hier wordt eerst een overzicht van de (schaarse) secundaire literatuur gegeven. Dan volgen twee hoofdstukken over Nederlandse romans. In het eerste wordt bekeken hoe vrouwen als romanpersonages bij mannelijke auteurs fungeren, in het tweede worden ‘vrouwenfiguren bij vrouwen’ besproken. Vijfentwintig romans, van Sara Burgerhart tot Helen Knoppers Een onfatsoenlijk afscheid passeren daar de revue. Een dergelijk hoofdstuk kan uiteraard niet anders dan een signalerend karakter dragen, maar dat is op zichzelf zeker niet te versmaden. Een nieuwe vraagstelling kan ertoe bijdragen dat ten onrechte vergeten romans weer aandacht krijgen, en mevrouw Stamperius doet soms met enthousiasme verslag van nieuwe ontdekkingen: de moderne literaire canon is h.i. nog wel voor uitbreiding vatbaar. Een ‘Selecte bibliografie’ besluit het boek. Vrouwen en literatuur is uitgegeven bij de Wetenschappelijke Uitgeverij te Amsterdam, in de reeks Synthese- Stromingen en aspecten. Het boek telt 160 blz. en kost f 24,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Scenarium 4
Het vierde deel van het jaarboek Scenarium in de Nederlandse reeks voor theaterwetenschap heeft als hoofdonderwerpen ‘Adapteren en adaptaties’ en ‘Toneeltijdschriftenen almanakken’. Voor de neerlandici in strikte zin hebben de opstellen in verband met het eerste onderwerp niet veel te bieden, omdat er nauwelijks toneelwerk uit ons taalgebied aan de orde komt. Alleen De Spaanse Hoer van Hugo Claus heeft een plaatsje gevonden in ‘Vier toneelbewerkingen van de Celestina; een semantische analyse’ door Aloysius van Kesteren. Belangrijk voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis is echter wel de ‘Bibliografie van in Nederland verschenen 18de- en 19de-eeuwse toneeltijdschriften (1762-1850) en toneelalmanakken (1770-1843)’ door Hans de Groot (p. 118-46).
| |
| |
Het boek is verschenen bij De Walburg Pers te Zutphen, telt 152 blz. en kost f 24,-.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Tekst en lezer
Onder de titel Tekst en lezer heeft J.J.A. Mooij een tiental s eerder verschenen artikelen opnieuw in druk gegeven en daaraan, een elfde, niet eerder verschenen publicatie, Wat is literatuur?, toegevoegd. Bij de keuze uit reeds verschenen werk is Mooij uitgegaan van drie criteria: zijn de artikelen nog actueel?, zijn ze rond een bepaald onderwerp te groeperen?, kunnen van de gekozen thema's zoveel mogelijk aspecten aan de orde komen? De rangschikking van de selectie is ten dele chronologisch, maar vooral thematisch: verwante stukken zijn bijeen geplaatst. Enkele artikelen zijn ongewijzigd gebleven, andere zijn min of meer herschreven. De lezer zal een aantal evergreens aantreffen als Over de methodologie van het interpreteren van literaire werken, Roman en lezer, Roman en werkelijkheid. Het hoofdstuk Metafoor en vergelijking in de literatuur correspondeert voor een groot deel met een hoofdstuk uit de studie in boekvorm A study in metaphor. (J.J.A. Mooij: Tekst en lezer; opstellen over algemene problemen van de literatuurstudie. Amsterdam 1979. Polak en Van Gennep. ISBN 90 253 3052 5. Prijs f 37,50.)
l. mosheuvel
| |
The function of fiction
Helmut Gaus: The function of fiction. The function of written fiction in the social process. An investigation into the relation between the reader's real world and the fictional world of his reading. Gent, Wetenschappelijke uitgeverij E. Story - Scientia, 1979. Literatuurwetenschappelijke studiën. Serie Tekst en Kontekst. VI + 180 blz. ISBN 90 6439 156 4. Prijs: 380 BF.
De term ‘written fiction’ in de eerste ondertitel geeft aan dat het boek niet handelt over literatuur, maar over alle vormen van geschreven fictie, in het bijzonder massaal geconsumeerde fictionele verhalen. In feite gaat het boeken alleen over het verschijnsel van de massale consumptie, want de ‘written fiction’ zelf wordt slechts incidenteel en in de meest algemene termen (‘doctor-novels, westerns, detective-stories, etc.’) omschreven. Van enig concreet onderzoek van deze fictie of van de consumenten ervan wordt geen melding gemaakt.
De consumptie van geschreven fictie wordt als sociaal verschijnsel beschouwd, en gedefinieerd als ‘a tension-alleviating means in the individual's psychic household.’ De studie pretendeert alternatief te zijn ten opzichte van de bestaande literatuurwetenschap, inclusief bestaande vormen van literatuursociologie, die in enkele pagina's van de tafel wordt geveegd via het inmiddels bekende procédé van de karikaturale vertekening. De alternatieve multidisciplinaire aanpak bestaat erin, dat enkele opportunistische grepen worden gedaan in semantiek, fenomenologische psychologie (Sartre), dieptepsychologie (Freud en Jung) en experimentele psychologie. Van de laatste wordt geconstateerd dat ze, helaas, geen empirische gegevens over het onderwerp oplevert.
In het laatste hoofdstuk wordt besproken, in hoeverre de bestudering van fictie dienstig kan zijn om meer informatie te verkrijgen over de wijze waarop verschillende
| |
| |
groepen lezers zich in hun tijd thuis voelen (blz. 159). De schrijver, hoogleraar in de contemporaine geschiedenis, bevindt zich hier op enigszins vertrouwd terrein (dat van de sociale geschiedschrijving), en dan blijken de zaken plotseling aanmerkelijk problematischer te zijn dan eerder is gesuggereerd, en krijgen ze ook een genuanceerder behandeling. Afgezien van het laatste hoofdstuk verschilt dit boek alleen in omvang van een slechte doctoraalscriptie.
c.w. van de watering
| |
De Borchgravinne van Vergi
Bij Hes Publishers is de tweede, verbeterde uitgave verschenen van De borchgravinne van Vergi (naar handschrift - Van Hulthem en het Gentse fragment uitgeg. en toegel. door Ria Jansen-Sieben. Utrecht, 1979. Prijs f 22,50). De eerste uitgave is indertijd uitvoerig in De nieuwe taalgids (65 (1972), p. 214-219) besproken. Deze nieuwe editie is gezuiverd van de vele drukfouten die de uitgave van 1970 ontsierden. De inleiding is omgewerkt en ingekort. De literatuurlijst is aangevuld. De woordverklaringen zijn herzien en uitgebreid. De editie is inderdaad een ‘verbeterde uitgave’. Ik vind het prijzenswaardig dat Mevrouw Jansen zo weinig ingaat op de tekst als literaire en literair-historische bron omdat er in Nederland gewerkt wordt aan een proefschrift over de Middelnederlandse Vergi-teksten, maar objectief gezien is het wel jammer dat een literatuurkundige inleiding nu vrijwel geheel ontbreekt.
Mocht er ooit een derde druk ter perse worden gelegd, dan kunnen de volgende verbeteringen worden aangebracht: p. 31, voor vs. 159 een paragraafteken toevoegen (en m.i. niet inspringen); p. 36, vs. 293 ‘syt’ i.p.v. ‘sijt’, zo ook in vs. 341; p. 36, vs. 311 ‘syn’ i.p.v. ‘sijn’; p. 37, vs. 333 ‘Om dat’ i.p.v. ‘Omdat’; p. 58, de noot bij vs. 942: ‘hs. biddÄ“’ i.p.v. ‘hs. bidden’; p. 61, vs. 1054 ‘deedt’ i.p.v. ‘deed’; p. 62, vs. 1097: ‘Dandere’ i.p.v. ‘Dandere’; in fragment G zijn de lombarden in de vss 3, 69, 164, 280, 286, 442 en 491 niet als zodanig aangegeven (wat in de tekst uit de codex-Van Hulthem door middel van vette druk wél is gebeurd); op p. 75 ontbreekt voor vs. 292 het paragraafteken. Ten slotte zij opgemerkt, dat bij een nieuwe druk de typografie op p. 68 in overeenstemming dient te worden gebracht met de rest van het zetwerk: de in enkele regels aangebrachte verkleining doet heel vreemd aan.
a.m.j. van buuren
| |
Vondel bij gelegenheid 1679-1979
Als deel I van de Nieuwe Reeks van de Leuvense Studiën en Tekstuitgaven zijn de door L. Roose en K. Porteman bezorgde Handelingen verschenen van het Vondelcolloquium dat op 2 maart 1979 te Leuven gehouden werd. Het centrale thema van de studiedag werd gevormd door Vondels gelegenheidspoëzie en vandaar de woordspelende titel van de bundel: Vondel bij gelegenheid. Afgezien van in- en uitleidende gelegenheidstoespraken heeft het boek de volgende inhoud. Jochen Becker leverde een rijk gedocumenteerde en geillustreerde studie over ‘“De Rotterdamsche heyligh”; Zeventiende-eeuwse echo's op het standbeeld van Erasmus’. Marijke Spies analyseert Het Lof der Zee-vaert (1623) als Vondels politieke maidenspeech en poneert met name het deliberatieve karakter van deze tekst. Lieven Rens bespreekt ‘Structuren in Vondels Vredewensch aen Constantijn Huigens (1623)’ en polemiseert lichtjes met Mevr. Smits- | |
| |
Veldt die eerder in Spektator 7 (1977-78) over dit gedicht geschreven had. Karel Porteman tenslotte leverde een ook al weer fraai geillustreerde bijdrage ‘Vondel over Vondelportretten’.
Uitgeverij Merlijn te Middelburg verzorgde het boek. Het telt 134 blz. en kost f 36,40.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Bilderdijk en Horatius
‘Wanneer bijvoorbeeld een neerlandicus Bilderdijks poëzie zou bestuderen, dan is een grondige kennis van Horatius noodzakelijk, of, meer algemeen geformuleerd, wanneer binnen een faculteit der letteren nog historische letterkunde en tekstinterpretatie worden bedreven, kan de classicus in voorkomende gevallen een nuttige, dienstverlenende functie vervullen, vanaf de renaissance tot en met de tijd van, laten wij zeggen, Dèr Mouw, neen Vestdijk.’ Aldus luidt een van hulpvaardigheid getuigende zin uit de oratie waarmee P.H. Schrijvers op 29 februari van dit jaar zijn ambt als hoogleraar in de Latijnse taal- en letterkunde te Leiden heeft aanvaard. En in die rede heeft hij de daad bij het woord gevoegd door de relatie tussen Bilderdijks ‘De Kunst der Poëzy’ en Horatius' ‘Dichtkunst’ te onderzoeken. In een boeiend betoog laat de auteur zien hoe Bilderdijk aanvankelijk ‘den onvergelijklijken Flakkus’ in zijn klassicistische opvattingen over poëzie gevolgd heeft. Maar na zijn in ‘De Kunst der Poëzy’ beschreven ‘bekering’, door Schrijvers in een fraai comparatistisch kader geplaatst, heeft Bilderdijk de Horatiaanse denkbeelden verworpen ten gunste van het hoogvliegende, goddelijk-geïnspireerde dichterschap in Pindarische geest. Als bijlage bij de oratie is opgenomen een ‘Lijst van parodieën op de Ars Poetica in De Kunst der Poëzy’. De rede is getiteld ‘Buiten de perken; Horatius’ Dichtkunst en Bilderdijks De Kunst der poëzy’ en is zonder enig impressum uitgegeven.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Max Havelaar
In de Bibliotheek der Nederlandse Letteren zijn onlangs weer enkele delen uitgekomen waaronder Max Havelaar, ingeleid door A.L. Sötemann. Deze editie is gebaseerd op de laatste uitgave die Multatuli zelf verzorgd heeft, te weten de vijfde druk van 1881. De spelling is gemoderniseerd, zoals dat in de BNL gebruikelijk is. De tekst is van korte aantekeningen voorzien. In een zaakrijke inleiding (p. VII-XX) gaat de editeur o.a. in op de relatie tussen de roman en de zaak-Lebak. Hij wijst erop hoe Douwes Dekker in zijn roman zijn ongetwijfeld rechtvaardige zaak tactisch goed verdedigd heeft, o.a. door zwakke punten in zijn optreden in Lebak te verdoezelen, te verzwijgen of goed te praten. Andere punten die de aandacht krijgen zijn het (aanvankelijk verhulde) autobiografische karakter van het boek en de functie van de schijnbaar onsamenhangende opbouw ervan. Wie Sötemann's dissertatie gelezen heeft, vindt hier bekende stof, maar voor zulke lezers is deze inleiding ook niet bedoeld. Wèl is kennelijk op goede lezers gerekend - ik denk dat bijvoorbeeld scholieren wel enige hulp nodig zullen hebben bij het verwerken van het geserreerde betoog.
m.a.s.-v.d.d.
| |
| |
| |
Afscheidscollege van Weijnen
Op vrijdag 18 januari 1980 nam A.A. Weijnen afscheid als hoogleraar in de algemene interlinguale en Nederlandse dialectkunde aan de Nijmeegse universiteit met het uitspreken van een rede gewijd aan het Verklaren van dialectverschijnselen. Weijnen vroeg hierbij opnieuw aandacht voor de etymologie, die de laatste jaren te zeer verwaarloosd wordt. Met veel voorbeelden, waaronder vermakelijke, toonde hij aan dat ook het linguïstisch isolement van vele dialectwoorden een factor kan zijn die regelmatige klankontwikkeling in de weg staat, waarbij verschillende verhelderende uitstapjes in de taalgeschiedenis zijn betoog ondersteunden. Met een aantal persoonlijke woorden besloot Weijnen dit college, waarna hij zelf met warmte door verschillende functionarissen werd toegesproken. Eén van hen, Joep Kruijsen, medewerker bij de Nijmeegse Centrale voor Dialectkunde en Naamkunde, de NCDN - Weijnens schepping - bood daarbij aan de scheidende ordinarius het eerste exemplaar van het Liber amicorum Weijnen aan (aankondiging volgt). Daarna volgde een receptie waarbij een exceptioneel groot aantal belangstellenden Weijnen de hand kwam drukken. Reeds eerder die dag was trouwens aan Weijnens afscheid al luister bijgezet, o.m. door gastcolleges verzorgd door oud-alumni: W.A.M. de Moor sprak daarbij over moderne Nederlandse letterkunde en Jan Stroop over de nieuwste ontwikkelingen in de dialectologie, een waardig eerbewijs aan de aftredende hoogleraar.
m.c.v.d.t.
| |
Oratie van H.J. Verkuyl
Op 22 februari van dit jaar aanvaardde H.J. Verkuyl het ambt van gewoon hoogleraar in de taalkunde van het Nederlands aan de Utrechtse universiteit met het uitspreken van een rede onder de titel Samenhang. Voor de niet-vakgenoten zette de spreker allereerst uiteen welke vraagstelling het vertrekpunt vormt voor de transformationeel-generatieve taaltheorie: Hoe komt het dat een kind in korte tijd een zo ingewikkeld cognitief systeem als de taal leert beheersen op basis van een betrekkelijk beperkt aanbod? En vanuit deze vraagstelling zien we hoe in het kader van deze theorie gestreefd wordt naar het blootleggen van universeel geldende regelmatigheden, die voortkomen uit de structuur van onze hersenen.
Voor de taalkundigen, de vakgenoten, dienden vooral de beschouwingen over het verschijnsel ‘samenhang’, hier te verstaan als het bijeenhoren van een werkwoord en de elementen die het werkwoord tot een structurele eenheid maakt. In een zin als Kees gaf Willemien dat boek zijn die elementen resp. Kees, Willemien en dat boek, die door die werkwoordsvorm van geven in een bepaalde ordening verschijnen. Zijn de regels voor die ordening in de syntaxis van het Nederlands werkzaam, anders gezegd: vinden we hier eigenschappen van het zinsverband of is onze kennis van die samenhang gebaseerd op ons inzicht in geef-situaties? Hoeveer gaat de kracht van het werkwoord, hoever is zijn bereik binnen een zin?
Via een uitweiding over de logische analyse van zinnen en de cognitieve psychologie nam de spreker zijn gehoor mee naar de logische vorm van zinnen, zoals die in de taalbeschouwing van Chomsky een rol is gaan spelen. Die vorm kan verschillen van de uiterlijke vorm van een zin en de vraag wordt nu of de logische vorm die men postuleert inderdaad de juiste representatie te zien geeft, ja zelfs of de logische syntaxis wel tot het
| |
| |
domein van het taalkundig onderzoek behoort. Chomsky stelde dat ‘als er al een relatie was tussen logische vorm en syntactische vorm uit een taal, dat de richting van regels die die relatie leggen, gaat van uiterlijke zinsvorm naar de logische vorm. Met andere woorden, een werkwoord uit een natuurlijke taal is een soort vertaler, technisch gesproken een functie, die opererend op drie zinsdelen een predikaatlogische structuur oplevert’ (blz. 13).
Nu heeft Chomsky zijn aandacht vooral gericht op transformaties, maar het gebied dat syntactisch correspondeert met het samenhangsgebied heeft hij grotendeels gemeden. Bij een beschouwing die zuiver-syntactisch wil zijn en niet vertroebeld doordat ze inherent logisch-syntactisch is, komen we als vanzelf terecht bij de VP-knoop, die het strikte subcategorisatiegebied van werkwoorden bestrijkt. Die strikte subcategorisatie vormt echter een hoogst problematisch onderwerp: niet alleen voldoet de gebruikelijke indeling in transitieve en intransitieve verba - en wat dies meer zij - niet, maar ook blijkt dat de VP niet zuiver syntactisch te begrenzen is. Dat leidt tot de conclusie dat strikte subcategorisatie alleen maar te handhaven is wanneer men uitgaat van propositionele schema's, die eigenlijk niet zuiver syntactisch zijn, maar logisch. De transformationele theorie zou dus de strikte subcategorisatie uit de grammatica kunnen bennen, maar levert deze zuivering de syntaxis enige winst op?
In zijn oratie pleitte Verkuyl voor deze zuiverende werkzaamheden en schetste hij hoe hij zelf de bestaande basisstructuren aan streng autonome syntactische inzichten wil aanpassen. Opvallend was daarbij dat de spreker bij herhaling aandacht vroeg voor relevante aspecten van ouder structuralistisch werk van Van der Lubbe en A.W. de Groot, wiens Structurele syntaxis met ere vermeld werd.- Een aantal toespraken besloten deze oratie.
Samenhang is in druk verschenen bij Martinus Nijhoff in Den Haag.
M.C.v.d.t.
| |
Taal en sociale integratie 2
Het ‘Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek naar de Brusselse Taaltoestanden’ van de Vrije Universiteit Brussel heeft het tweede deel van Taal en sociale integratie uitgegeven (deel 1 is aangekondigd in het januarinummer van 1979 van Ntg 72, bladz. 78). Na het ‘Ten geleide’ van Els Witte volgen zes afdelingen: ‘Methodologie en bronnen’, waarin de volgende artikelen opgenomen zijn: P. de Ridder, Peilingen naar het taalgebruik in Brusselse stadscartularia en stadsrekeningen - XIIIde - XVde eeuw; M. de Metsenaere, Taalkaart van België in de XIXde eeuw. Onder ‘Linguïstische aspecten’ vinden we: A. van Loey, Het Brusselse Nederlands dialect; P. van de Craen & A. Langenakens, Verbale strategieën bij nederlandstaligen in Sint-Genesius-Rode; R. Willemyns, Bedenkingen bij het taalgedrag van Vlaamse universiteitsstudenten uit Brussel-Halle-Vilvoorde; onder ‘Ruimtelijke aspecten’: F. Logie, Ruimtelijke spreiding van de nederlandstalige bevolking in Watermaal-Bosvoorde; en onder ‘Demografische aspecten’: D. Deserrano, Taalaspecten van een kwantitatief huwelijksonderzoek in de geïndustrialiseerde gemeente Anderlecht, 1850-1914. Twee artikelen zijn gewijd aan ‘Onderwijs’: A. Behling m.m.v.M. de Metsenaere, De taalstudie in het lager onderwijs tijdens de Franse periode; T. de Backer & I. Kristoffersen, Het taalgebruik en de aanpassing aan het schoolmilieu bij Brusselse kinderen; en onder ‘Communicatieve aspecten’
| |
| |
valt het opstel van J. Muyldermans, Het Vlaamse element in ‘Le Soir’, 1944-1969.
Ook voor dit deel geldt wat we van het vorige zeiden: veel van de geboden stof is van statistische aard; het merendeel van de artikelen bevat tabellen, grafieken en interessant kaartmateriaal. Dat alles doet aan de leesbaarheid geen afbreuk; sociolinguïstisch onderzoek is trouwens dubbel belangwekkend in een officieel tweetalig gebied.
De titels van de hier opgesomde opstellen geven een duidelijke indicatie van de inhoud van deze bundel; samenvattingen in het Frans en in het Engels maken bovendien een snelle oriëntatie mogelijk.
Taal en sociale integratie 2 is te bestellen bij het bovengenoemde ‘Centrum’, Pleinlaan 2, 1050 Brussel; een prijs is niet opgegeven.
m.c.v.d.t.
| |
Dialectverandering
Vorig jaar was het een eeuw geleden dat de eerste dialectvragenlijst in Nederland werd rondgestuurd. In verband daarmee heeft de dialectencommissie van de Kon. Ned. Ak. van Wetensch. eind december 1979 een bundel studies laten verschijnen onder de titel Taalverandering in Nederlandse dialecten, honderd jaar dialektvragenlijsten: 1879-1979 (red. Marinel Gerritsen). Een groot aantal auteurs heeft meegewerkt; de voorbereiding was in handen van B. van den Berg, J.B. Berns, Marinel Gerritsen en J. de Rooij).
Het was een aardig idee, de vragenlijst van 1879 na honderd jaar opnieuw rond te sturen, met de bedoeling door vergelijking een indruk op te doen van de veranderingen binnen de Nederlandse dialecten. Een overzicht van de veelzijdige inhoud mag hier wel volgen.
De eerste afdeling van de bundel heeft betrekking op de enquête van 1879 (Jan Noordegraaf, ‘Eene linguistische kaart van Nederland’ Rondom de dialectenquête van 1879) en op het historisch verband waarin ze paste (J.M. van der Horst, Van organisme naar mechanisme; 1870).
De tweede afdeling (Fonologie) open met het laatste artikel dat B. van den Berg schreef (Soorten van taalverandering tussen 1879 en 1979). De op bladzij 53 voorkomende overlijdensdatum moet op een vergissing berusten. Verder zijn er bijdragen van Marinel Gerritsen en Frank Jansen (Een 50-jarige theorie over klankverandering getoetst aan 18 ui-woorden in 100 jaar), van Jacques Hendrickx (Een historische samenzwering in het Weerts), van T.L. Markey (A case study in competition) en van Jan Stroop (Veranderingen van ijzer).
Afdeling drie (Leksikologie en onomasiologie) brengt studies van J. Berns (Als boeten buiten is), Har Brok (Iep en olm in de Nederlandse dialekten), Jo Daan (De taalkaart als peillood of rookgordijn), Bert de Haar (Verboden te spuwen), H. Hogerheijde (Een uur van onbedagtsaamheid...; honderd jaar ‘schreien’), Hugo Ryckeboer (Bruiloft), A.H.G. Schaars (Hoen, hoenderen), Sjef Vromans (Een jubilerend oud maar schoon paard) en A. Weijnen (Vrijers een eeuw geleden en nu).
In afdeling vier tenslotte staan bijdragen van Cor van Bree (Bezittelijk voornaamwoord of bepaald lidwoord), A.C. Goeman (Ik zijn versus ik ben gedurende honderd jaar), J. de Rooij (Zij vraagde of ik het dorst), Norval S.H. Smith (The nonacquisition of a phonological rule: a case of Frisian influence?) en Sture Ureland (The development
| |
| |
of Dutch and West Frisian reflexives between 1879 and 1979).
Op een enkele uitzondering na berusten alle bijdragen van de afdelingen 2, 3 en 4 op de boven genoemde vergelijking 1879/1979. Die kon niet altijd zo profijtelijk zijn als de onderzoekers wel gewenst hadden: niet elke enquêtevraag bleek even gelukkig en niet elke antwoordenverzameling leverde de best denkbare onderzoeksbasis. Maar er was stof te over voor zinvolle waarneming en overweging. De meeste bijdragen beperken zich niet tot het registreren van verschillen, maar laten zich ook in met de oorzaken van de taalverandering. Vooral wat de zogenaamde ‘interne’ factoren betreft, is dat thema nog net zo moeilijk en problematisch als vroeger. Het is boeiend te zien hoe auteurs van onderscheiden taalkundige ‘ligging’ het probleem in dit boek aan de orde stellen. Dat samenwerking in deze vorm tussen meer descriptief georiënteerden en meer theoretisch geïnteresseerden mogelijk bleek, lijkt me een goed teken. Het is denkbaar, dat beide richtingen elkaar op een gelukkige manier aanvullen, met wederzijdse vermijding van ‘knellende omarming’, om met bladzij 90 te spreken.
De dialectverandering in Nederlands sprekend België krijgt in het boek naar verhouding minder aandacht. De enquête van 1879 liet dat deel van het dialectgebied immers buiten beschouwing. Maar in verscheidene bijdragen is die leemte ondervangen door aanvullend materiaal uit de enquête van Willems, die iets later gehouden werd.
Uiteraard bevat de bundel heel wat dialectkaartjes. Sommige ervan zijn door hun formaat, klein tot piepklein, niet zo duidelijk.
De uitgever, Dick Coutinho (Muiderberg), brengt het boek (278 blz.) in de handel voor f 45, -. Rechtstreekse bestelling is mogelijk: na storting op girorekening 602060, t.n.v. de uitgever, wordt het franco toegestuurd.
l.k.
| |
Woordenboek van de Vlaamse dialekten
Onder bovenstaande titel is na jarenlange voorbereiding in 1979 de eerste aflevering verschenen van een groots opgezet modern algemeen Vlaams dialectwoordenboek (West-, Oost- en Frans-Vlaanderen). Het wordt samengesteld in het Seminarie voor Vlaamse dialektologie van de Rijksuniversiteit in Gent. Aflevering 1: Akkerland en Weiland van Deel 1: Landbouwwoordenschat, geschreven door Magda Devos en Hugo Ryckeboer, verschijnt in tweeën: er is een afzonderlijk deel dat het Wetenschappelijk apparaat bevat. Daarin vindt men de gebruikte vragenlijsten, de fonetische documentatie per onderzochte plaats en een voorlopig alfabetisch register. Dat laatste is nodig omdat het WVD een zogenaamd systematisch woordenboek is, waarin de ordening niet volgens het alfabet plaatsvindt, maar naar de samenhang in betekenis of gebruikssfeer. Afgezien nog van andere voordelen, wordt hiermee een goede aansluiting verkregen met twee andere zuidelijke dialectwoordenboeken in opbouw, het Woordenboek van de Brabantse Dialekten en het Woordenboek van de Limburgse Dialekten. Door de afsplitsing van het wetenschappelijk apparaat wordt het woordenboek overzichtelijker en beter leesbaar. Bij verreweg de meeste trefwoorden zijn duidelijke woordkaartjes toegevoegd; af en toe zorgen tekeningen en foto's voor verduidelijking.
Tegelijk met de eerste aflevering is een afzonderlijk uitgegeven Inleiding op het WVD verschenen, geschreven door Magda Devos, Hugo Ryckeboer en Johan Taeldeman. Willem Pée, die een werkzaam aandeel had in de voorbereiding van het woorden- | |
| |
boek, schreef een woord vooraf. Sprekend over de voorgeschiedenis memoreert hij onder meer de grote verdiensten die J. Vercoullie en E. Blancquaert voor de Vlaamse dialectologie hebben gehad. De Inleiding bakent het onderzoeksobject af in de ruimte en de tijd (omstreeks 1880 tot heden), licht in over plaatsennet, materiaal, ordening, verwerking, spelling, kaarten enz. Verder wordt door Johan Taeldeman het klankpatroon van de Vlaamse dialecten uitvoerig en met behulp van een kleine zestig dialectkaartjes geïnventariseerd (blz. 48-120). Het klankpatroon van de Vlaamse dialecten blijkt een indeling in vier subgebieden mogelijk te maken.
Net als dialectatlassen zijn dialectwoordenboeken ondernemingen van lange adem. Er is dan ook alle aanleiding, hier aan te sluiten bij de wens van Willem Pée (Inl. 7), dat het de bewerkers gegeven mag zijn het WVD te voltooien. Moge het hun aan tijd, werkkracht, middelen en medewerking niet ontbreken.
Behalve bij de boekhandel kunnen Inleiding en Aflevering 1 ook rechtstreeks besteld worden bij het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie van de Rijksuniversiteit te Gent (Blandijnweg 2, 9000 Gent) of bij de drukker George Michiels (Corverstraat 13, 3700 Tongeren, bankrekening 235-0450756-09). De Inleiding (138 blz.) kost 220 BF, Aflevering 1 (XII + 240 blz.) zonder het wet. apparaat 380 BF, het Wetenschappelijk apparaat (240 blz.) 365 BF.
l.k.
| |
Friese volksverhalen
Wie belangstelling heeft voor het volksverhaal en Fries kent, kan zich vermeien in De foet fan de reinbôge, Fryske folksferhalen, waarin Ype Poortinga opnieuw honderden vertelsels heeft gebundeld. Opnieuw, want in 1976, 1977 en 1978 verschenen drie eerdere delen. Deel 1 is indertijd ook in een Nederlandse vertaling verschenen (De ring van het licht, vertaler Theun de Vries). Op een paar uitzonderingen na gaat het om verhalen die Poortinga met de geluidsband van 1971 af uit de volksmond heeft vastgelegd. Aantekeningen achterin het boek bevatten gegevens over de vertellers en vertelsters en folkloristische verwijzingen. Naast overoude verhalen staan ook moderne: er is zelfs een rubriek autoverhalen. De jonge verhalen kennen dan wel binnen Friesland een zekere verbreiding en zijn meer dan anekdoten. De illustraties zijn van de tekenaar Hubertus de Jong. Het lijkt me niet ondenkbaar, dat de laatste tekening (blz. 425) op z'n kop staat.
De uitgave van het boek is mogelijk gemaakt door de Fryske Akademy, met behulp van verscheidene subsidies. Uitgevers zijn Bosch en Keuning (Baarn) en De Tille (Leeuwarden). De bundel telt 453 bladzijden en kost gebonden f 37,50.
l.k.
| |
Oostfriese plaatsnamen
Als no. 30 in de reeks Bijdragen en Mededelingen van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam is een symposionlezing van R.A. Ebeling Over de namen van de middeleeuwse streekdorpen in Oostfriesland in druk verschenen. De voordracht werd al in 1972 gehouden, maar bleef buiten toedoen van de auteur sindsdien ongepubliceerd. De streekdorpnamen (o.a. met -moor en -wold) worden besproken in verband met de bodemgesteldheid en de vestigingsgeschiedenis. In een Naschrift past de schrijver de jaren
| |
| |
geleden al gezette tekst aan nieuwe feiten en inzichten aan.
De Bijdrage is verschenen bij de Noord-Hollandse Uitgeversmaatschappij (Amsterdam 1979). De omvang is 33 bladzijden, de prijs f 14,50.
l.k.
| |
Spellen
Spellen zonder kwelling belooft P. Kempeneers zijn Belgische leerlingen. Blijkens de toevoeging voor onderwijs en zelfstudie is bij deze eenvoudige handleiding (met oefeningen) niet alleen aan klassikaal gebruik gedacht. De zelfstandig studerende gebruiker kan zijn vorderingen met een los bijgeleverd hulpboekje controleren. Of de leerling ongekweld door het boekje heenkomt? Goed leren spellen blijft voor veel leerlingen een moeilijk, zo niet een moeizaam karwei. Men kan zeggen, dat Kempeneers het hun over het algemeen niet nodeloos moeilijk maakt.
Het boekje is verschenen bij uitgeverij Acco in Leuven (1979). Uitgeversmaatschappij De Tijdstroom (Postbus 14, 7240 BA Lochem) verzorgt de distributie in Nederland. De omvang, inclusief de sleutel, is 142 + 24 bladzijden, de prijs f 13,25.
l.k.
| |
Bibliografie van de spelling
Als nummer 2 in de reeks Bibliografie van de Taalwetenschap is verschenen Spelling en spellinghervorming sinds 1970, samengesteld door M.A. de Bakker met medewerking van G.E. Booij. Dit nummer bevat een gesystematiseerde bibliografie van ruim 200 titels over o.a. ‘spelling en fonologie’, ‘spelling en lezen’, ‘spellingvoorschriften’, ‘didaktiek van de spelling’, ‘spellinghervorming’ en ‘de spelling van andere talen’. Eerder verscheen als nummer 1 Sociolinguïstiek in de Nederlandse taalgemeenschap van W.K.B. Koning (aangekondigd in Ntg 72 (1979), blz. 372).
Bibliografie van de Taalwetenschap is een uitgave van de vakgroepen Taalkunde en Taalbeheersing van de Universiteit van Amsterdam. BvdT bevat bibliografisch werk op alle terreinen van de linguïstiek (morfologie, fonologie, syntaxis, semantiek enz.) en de studie van taalgebruik (taalbeheersing, argumentatietheorie, sociolinguïstiek, pragmatiek, psycholinguïstiek, tekstlinguïstiek enz.). Het is een lopende reeks, die onregelmatig zal verschijnen. Bijdragen aan de reeks kunnen door een ieder worden gezonden aan de redactie, p/a Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, 1016 CE AMSTERDAM.
Losse nummers kunnen worden besteld door storting van f, 2,50 op giro 4582579 van G.E. Booij, p/a Herengracht 330-336, 1016 CE AMSTERDAM, onder vermelding van nummer en titel van de gewenste bibliografie.
m.c.v.d.t.
|
|