De Nieuwe Taalgids. Jaargang 73
(1980)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De spelling en de uitspraak van honi(n)gHet woord voor de ‘zoete substantie door bijen uit bloemen gegaard’ kent in het Nederlands twee uitspraakvormen: [ho.nIη] en [ho.nəx]. Dit zou men althans op kunnen maken uit de wijze waarop in het Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal van Koenen-Endepols het woord gelemmatiseerd is: honi(n)g. Meestal is het zo dat in een dergelijk geval van klankvormvariatie een-en-dezelfde taalgebruiker slechts een van de varianten als de zijne beschouwt of zelfs van het bestaan van de ander niet af weet. Dit laatste doet zich bij honi(n)g voor: onder studenten en stafleden Nederlands van de Groninger Universiteit zijn er, die [ho.nəx] niet kennen (kenden), of niet anders dan als (de bekende) eigennaam. Ook blijken er Nederlanders te zijn, die menen dat [ho.nəx] een ouderwetse uitspraak is of ook: dialectisch. Dat in Groningen en Drente de vorm op -ig inderdaad inheems is (hunneg) kan men aflezen van de dialectkaart van V. Verstegen in de Taalatlas van Noord- en Zuidnederland (afl. 3 no. 9). Maar - hoewel hij speciaal getekend is met het oog op de vocaal -, er valt uit die kaart ook op te maken dat in het hele Nederlandse taalgebied naast de (vaak overheersende) vormen met -ing of -ink ook vormen met -ig of -ik voorkomen. Ook wat de dialecten betreft zijn de beide varianten dus als ‘Nederlands’ te beschouwen. Historisch gezien moet volgens het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal van Franck-Van Wijk, waarin het lemma honig, honing ‘luidt’, de eerstgenoemde vorm als de meest oorspronkelijke worden aangemerkt. De Oudgermaanse dialecten (met uitzondering van het Gotisch, dat een ander woord heeft) hebben zo goed als alleen maar de vorm zonder de tweede n. Daaraan beantwoordt bv. nog het Duitse Honig. Het Middelnederlands heeft honich en hönich, maar in het laat-Middelnederlands treffen we ook honic aan, ‘ontstaan door substitutie van een ander en meer gewoon suffix’, aldus het Nederlands Etymologisch Woordenboek van Jan de Vries, dat het betreffende lemma eveneens als honig, honing noteert. In het licht van bovenstaande gegevens is de informatie die Van Dale, ook in zijn laatste druk, over honing verschaft hoogst opmerkelijk: ‘eertijds gewoonlijk geschreven (en thans nog erkende spelling) honig’. Moet men hieruit opmaken dat honig-honing een kwestie is van spelling, in die zin dat honig een (ouderwetse, verouderde?) schrijfwijze is van een als [ho.nIη] uitgesproken en uit te spreken woord honing en dat honig dus níet een ‘erkende’ (zij het dan misschien wat ouderwetse, verouderde of ‘dichterlijke’?) uitspraak [ho.nəx] representeert? Het WNT zegt s.v. honig (!): ‘in de spreektaal gewoonlijk honing’ (1912). Hier kan dezelfde suggestie van uitgaan: we schrijven honig maar we zéggen normaliter [ho.nIη]. Dat zou dan b.v. betekenen dat in het sonnet ‘Mijn Hart’ van J. Perk drie keer het woord [ho.nIη] voorkomt, twee keer als honig gespeld: ...... wringt hij de keel, naar honig strevend; en één keer als honing, nl. aan het eind van de tiende regel: En voor 't bevruchten koopt de vlinder honing, waar het rijmt op belooning. Zou daar dus eigenlijk net zo goed honig hebben kunnen staan en moeten we die beide andere regels inderdaad (al) met [ho.nIη] verklanken, m.a.w. zou [ho.nəx] spelling-(lees-)uitspraak zijn? Als Van Dale de situatie voor het huidige Nederlands correct beschrijft (maar is die beschrijving correct?) dan is honing, honig wel een bijzonder geval: in de tweede schrijfvorm wordt de velaire nasaal met g gespeld. Van die spelling zie ik geen ander voorbeeldGa naar voetnoot1.
a. sassen |
|