| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Taalverzorging in Vlaanderen
Het is voor Nederlanders, zelf in het gerieflijk bezit van een gevestigd A.B.N., over 't algemeen niet gemakkelijk zich een goede voorstelling te vormen van de taaltoestand en de taalverzorgingsproblematiek in Vlaams-België. Sinds het kortstondig samengaan van Noord en Zuid in het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) wordt in het Zuiden met grote volharding gestreefd naar een verzorgd bovengewestelijk Nederlands dat voorzien kan in de taalbehoeften van de ontwikkelde samenleving en het kan opnemen tegen het Frans. Het boek van Tony J. Suffeleers, Taalverzorging in Vlaanderen, Een opiniegeschiedenis (Met een woord vooraf van Prof. Dr. Jan Goossens), geeft van dat streven een helder beeld. Door uitvoerig bronnenonderzoek is de schrijver in staat de vele, vaak sterk uiteenlopende opvattingen tot hun recht te laten komen. In vijf hoofdstukken komen de voornaamste problemen aan de orde: de spelling (I), de uitspraak (II) en de woordenschat (III-V). Daarna volgen algemene conclusies en wordt een blik op de toekomst geworpen. Een uitvoerige bibliografie en een personenregister besluiten het boek. De stof is actueel, inzoverre als de taalproblemen van vroeger ook in het heden nog niet alle bevredigend zijn opgelost. Het spreekt haast vanzelf, dat de schrijver van het eigen standpunt geen geheim maakt. Hij behoort tot de ‘Noordnederlands’ georiënteerden, zoals hij de voorstanders van aansluiting bij het noordelijk verzorgd op blz. 213 noemt. Dat die oriëntatie ‘rekkelijk’ van aard is, getuigt van praktische zin. De schrijver pleit voor nauwe samenwerking tussen Noord en Zuid om Vlaanderen uit het taalisolement te halen, een pleidooi dat alle steun verdient.
Het boek is een gemeenschappelijke uitgave van Orion (Brugge) en B. Gottmer (Nijmegen). Het telt 272 bladzijden en kost ingenaaid f 30,90.
l.k.
| |
Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden (1788)
Het pleidooi voor de moedertaal van de Brusselse advocaat Jan Baptist Chrysostomus Verlooy geniet zekere faam in de geschiedenis van de Vlaamse bewustwording. Met ‘de Nederlanden’ bedoelde hij dan in de eerste en voornaamste plaats de Zuidelijke Nederlanden, die in de achttiende eeuw een tijd van sterke verfransing en cultureel verval doormaakten. Als na de Franse tijd de Vlaamse beweging inzet, wordt Verlooy's boekje met ere genoemd. Sinds de laatste uitgave (door R. van Roosbroeck in 1938) was het moeilijk bereikbaar. In de reeks Klassieken Nederlandse Letterkunde is het nu opnieuw uitgegeven, met inleiding en toelichting, door J. Smeyers en J. Van Den Broeck. De Inleiding (blz. 5-34) gaat onder meer in op Verlooy's bewogen levensloop en op zijn opvattingen. Zijn kritiek op de fransdolheid blijkt samen te gaan met grote bewondering voor de Franse cultuur, zijn nationalistische houding met Fransgezindheid in de politiek. Het onderzoek naar de bronnen leidt de inleiders tot de conclusie dat de Verhandeling ‘de vrucht is van grondige lectuur, van ruime informatie en van oorspronkelijk denken.’
De fotomechanisch weergegeven oorspronkelijke tekst wordt voor de gemiddelde lezer royaal toegelicht. Er is wel wat verklaring nodig, ook wat het woordgebruik betreft: Verlooy schrijft een merkwaardig Nederlands, dat sterk afwijkt van wat toentertijd in het Noorden op het papier gangbaar was.
Het boek is uitgegeven door Martinus Nijhoff, Tjeenk Willink en Noorduyn (Den Haag 1979). Het telt 140 bladzijden en kost ingenaaid f 27,50.
l.k.
| |
| |
| |
Oostvlaamse vocaalstructuur
Als nummer 51 in de reeks Bijdragen en mededelingen der dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam is een studie van J. Taeldeman verschenen over De vokaalstruktuur van de ‘Oostvlaamse’ dialekten. De ondertitel luidt: Een poging tot historische en geografische situering in het Zuidnederlandse dialektlandschap. Taeldeman die als ‘bevoegdverklaard navorser’ een onderzoek verricht i.v.m. een project van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (de Belgische tegenhanger van ZWO), levert hier een verslag van een eerste terreinverkenning aangaande het vocalisme van Oostvlaamse dialecten. De aanhalingstekens om het woord ‘Oostvlaams’ in Taeldemans titel relativeren de term: de dialecten van de provincie Oost-Vlaanderen vallen meer op door diversiteit dan homogeniteit.
Taeldeman geeft nu een schets van de onderlinge verhoudingen tussen deze Oostvlaamse dialecten voorzover het het vocalisme betreft, waarbij hij als uitgangspunt het Westgermaanse systeem heeft genomen. Zijn bijdrage omvat een vijftigtal bladzijden, een uitvoerig notenapparaat, een bibliografie en 19 dialectkaartjes op losse bladen. Zoals alle bijdragen in deze reeks is ook dit nummer uitgegeven door de B.V. Noordhollandse Uitgeversmaatschappij in Amsterdam; de prijs bedraagt f 20,-.
m.c.v.d.t.
| |
Europese dialectologie
Sinds een aantal jaren wordt onder auspiciën van de UNESCO gewerkt aan de voorbereiding van een Atlas Linguarum Europae (ALE). Het secretariaat is gevestigd in de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde. In 1975 verscheen een Introduction, in 1976 de Premier questionnaire; aan de tweede en voorlopig laatste wordt op het ogenblik gewerkt. Bovendien is vorig jaar verschenen Outlines for an interlingual European dialectology, van de hand van A. Weijnen, hoofdredacteur van de ALE. Daarin geeft de schrijver in compacte, overzichtelijke vorm een overzicht van de resultaten en inzicht in de mogelijkheden van dialectgeografisch onderzoek op Europese basis. De stof is geput uit de omvangrijke literatuur die op dit terrein al bestaat. De korte bibliografieën aan het begin van elk hoofdstuk geven daarvan een indruk. Op de inleiding volgen veertien hoofdstukken over het grensoverschrijdend dialectonderzoek. Daarbij komen aan de orde: substraten in Europa (o.a. het Keltische), de Griekse invloed (o.a. in Zuid-Italië), de expansie van de Latinitas, de christelijke terminologie in West-Europa, de expansie van het Germaans, het Zeegermaans, de Vikingen, Slavische dialectinfiltraties, Fins-Ugrische, Baltische, Albaanse, Arabische en Turkse invloeden, en ten slotte de (oude) kolonisatie in het oosten van Duitsland. Dat het Nederlandse taalgebied niet wordt veronachtzaamd, laat zich verstaan. Het krijgt onder meer aandacht in het hoofdstuk over de Vikingen, maar vooral in dat over het Zeegermaans. Het boek bevat niet minder dan vijftig dialectkaartjes, waarvan alleen de nummers 1 en 8 minder goed uitgevallen zijn.
Het boek is uitgekomen bij Van Gorcum, Assen. Het telt 96 bladzijden en kost ingenaaid f 19,50.
l.k.
| |
| |
| |
Het Zeeuwse Woordenboek
Dat een dialectwoordenboek een tweede druk haalt, is in de geschiedenis van de Nederlandse dialectbeschrijving ongewoon, maar dat een zesde druk verschijnt mag uitzonderlijk heten. De zesde druk van het Woordenboek der Zeeuwse dialecten, bijeengebracht door de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek, Redactie Dr. Ha. C.M. Ghijsen is een Jubileumeditie, verschenen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van genoemde vereniging. Aan de tekst van het woordenboek is sinds de completering van de eerste druk (1964) niets veranderd. Wel is bij de derde druk (1974) het voorwerk gewijzigd. Ten gerieve van de bezitters van de eerste en tweede druk is die Inleiding bij de derde druk indertijd ook afzonderlijk verschenen (Den Haag 1975 / vgl. Ntg 68, 1975, blz. 425). Het voorwerk van de derde druk is sindsdien gehandhaafd.
Bij mijn weten is aan het Zeeuwse woordenboek in de Ntg. tot dusver geen aandacht besteed, afgezien dan van de zopas genoemde herziening van het voorwerk, zodat een meer dan terloopse aankondiging van de zesde druk gerechtvaardigd is. Temidden van z'n soortgenoten slaat het Zeeuwse woordenboek bepaald geen slecht figuur. Een van de verdiensten is, dat bij vrijwel elk woord staat aangegeven waar het is aangetroffen, veelal per dorp of stad. Al even waardevol is de grote aandacht voor het natuurlijk verband waarin de woorden voorkomen: het woordenboek bevat een schat aan Zeeuwse zinnen, uitdrukkingen, zegswijzen enz. Een pluspunt is verder, dat woorden die in uiterlijk niet of nauwelijks afwijken van de algemeen-Nederlandse, desondanks opgenomen zijn. Dat voorkomt, dat men een scheef beeld van het dialect krijgt; bovendien blijken zulke woorden toch vaak in betekenis, gevoelswaarde of gebruikswijze kenmerken te vertonen die het noteren waard zijn. De honderden duidelijke tekeningen van de Zeeuwse kunstenaar J. Prince brengen gebruiksvoorwerpen, werktuigen, gebouwen, kleding, sieraden enz. in beeld en vormen een welkome verduidelijking bij de tekst. Het materiaal voor het woordenboek werd voor het overgrote deel voor het eerst bijeengebracht, dank zij een dertigjarige activiteit van de eerder genoemde vereniging. Door medewerking van vele oudere Zeeuwen wordt een periode bestreken van ongeveer een eeuw. In het onderzoek werd ook Goeree-Overflakkee betrokken, dat in dialectologisch opzicht nauw bij Zeeland aansluit.
Het voorwerk bevat behalve de oorspronkelijke inleiding van mevrouw Ghijsen een overzicht van de spelling die voor de Zeeuwse klanken is gebruikt, en een vijftiental kaartjes, die markante dialectverschijnselen in beeld brengen. De mooie foto met bijschrift, opgenomen tegenover de titelpagina van de jubileumdruk, beklemtoont passend de grote verdiensten die de redactrice, mevr. Ghijsen (1884-1976), voor de totstandkoming van het woordenboek heeft gehad.
Gelukwensen in verband met de jubileumdruk mogen in deze aankondiging wellicht vergezeld gaan van een wens. Naar ik meen te weten, is sinds het verschijnen van de eerste druk veel nieuw materiaal beschikbaar gekomen. Als de Zeeuwsche Vereeniging mogelijkheden zou kunnen vinden - vooral financiële - om de zevende druk tot een uitgebreide en aangevulde te maken, zou ze opnieuw dank oogsten van alle liefhebbers van het Zeeuws.
Het woordenboek omvat xiii + XV + 1232 bladzijden. De prijs voor een stevig gebonden exemplaar: f 171,-. De zesde druk is uitgekomen bij Elsevier Argus (Amsterdam, Brussel, 1979).
l.k.
| |
| |
| |
Philologia Frisica anno 1978
Onder bovenstaande titel verschenen bij de Fryske Akademy (Ljouwert 1979) de Lêzingen en neipetearen fan it achtste Frysk filologekongres oktober 1978. Het congresthema ‘Tusken Frysk en Nederlansk’ werd uitgewerk in acht lezingen, gehouden door H. Entjes (Tussen Fries en Nederlands), A. Feitsma (Frysk ûnderwiis, taelbefoardering en ideology yn de earste helte fan de 19de ieu), E.G.A. Galama (Gysbert Japicx: dream en died), L. Pietersen (De jierren '70, in Fryske renaissânse?), K. Boelens (Taelplannen), O. Wilts (Nordfriesisch zwischen Deutsch und Dänisch), H. Bloemhoff (En peer odderingsprincipes die et Stellingwerfs anbelangen) en H.T.J. Miedema (Frysk en frjemd by foarnammen yn Fryslân). Bladzij drie doet de vraag rijzen of het nu het zevende of het achtste Friese filologencongres betreft. Evenals bij de Handelingen van de Nederlandse Filologencongressen zijn na de tekst van de lezingen de aansluitende discussies samengevat.
Het boek telt 194 bladzijden. Leden en donateurs van de Fryske Akademy betalen voor de bundel f 25,-, anderen f 27,50.
l.k.
| |
Sprekend een Westbrabander
Van mei 1978 tot juni 1979 schreef de dialectoloog Jan Stroop een reeks kleine bijdragen over dialecteigenaardigheden die verschenen in het te Roosendaal uitgegeven Brabants Nieuwsblad. In totaal 52 van deze stukjes zijn nu gebundeld en onder de titel Sprekend een Westbrabander (met als ondertitel Krantestukjes over dialektverschijnselen in West-Noord-Brabant) als boek verschenen. Het betreft hier pretentieloze opstelletjes - de auteur wijst daar zelf ook op - die juist door die pretentieloosheid bijzonder prettig lezen. Stroop weet steeds goed aan te knopen bij de belangstelling van zijn lezers, dikwijls de ouderen, die nog meer van hun dialect weten dan de jongeren. We vinden hier opstellen bijeen over woorden, zoals meikever, vergiet, aardappel, paardebloem, over klanken, zoals het foneem /h/ en stijgende diftongen, maar ook over Vlaamse soldatenbrieven, het Woordenboek van de Brabantse dialecten, Brabantse familienamen en de benamingen van feestdagen. Stroop zal hiermee velen in Brabant aan zich verplicht hebben en het valt te voorzien dat zijn oorspronkelijk lezerspubliek graag deze gebundelde stukjes zal willen bezitten. Trouwens ook voor buitenstaanders, niet-dialectologen zowel als niet-Brabanders, is dit bundeltje een leuk bezit. Het is bovendien aardig geïllustreerd, o.m. met door de schrijver zelf getekende dialectkaartjes.
Sprekend een Westbrabander is uitgegeven bij Rodopi, Keizersgracht 302-304, te Amsterdam; de prijs is f20,-
m.c.v.d.t.
| |
De molen vroeger en nu
Op een taalgeografisch en taalhistorisch onderzoek naar Molenaarstermen en molengeschiedenis promoveerde J.P.A. Stroop in 1977 aan de Nijmeegse universiteit. De ondertitel luidt Een onderzoek naar herkomst, ouderdom en verbreiding van de benamingen voor enkele molenonderdelen in verband met de geschiedenis van de water- en de windmolen in de Nederlanden. Op een inleiding over de bedoeling en de opzet van het onderzoek volgen 18 hoofdstukken, die elk een bepaalde molenterm als onderwerp
| |
| |
hebben. Stroop beschikte over enquêtegegevens uit meer dan vijfhonderd plaatsen. Uit de honderden molentermen moest de schrijver een weloverwogen keus doen voor zijn kaarten, die herkomst en verbreiding van molens en molentermen in het Nederlandse taalgebied illustreren. Zo wordt de verbreiding van de Hollandse molen sinds het einde van de zestiende eeuw (mogelijk vanuit Noord-Holland) cartografisch zichtbaar. Ook de vroege verbreiding, sinds het einde van de twaalfde eeuw, van de windmolen, die vanuit Noord-Frankrijk via West-Vlaanderen de Nederlanden binnenkwam. De kaarten laten zien, dat verder te rekenen valt met een iets latere, maar hoogst belangrijke invloed vanuit het Duitse Rijnland. Beide invloeden, de oostelijke en de zuidwestelijke, komen ook aan het licht bij de terminologie van de watermolen.
De zorgvuldige synthese van hedendaagse en historische gegevens heeft een bijzonder aantrekkelijke studie doen ontstaan. De uiterlijke vorm draagt tot de aantrekkelijkheid nog bij: het boek is een lust voor het oog. Behalve de vele duidelijke kaarten bevat het een groot aantal foto's en tekeningen van molens, molenonderdelen, archiefstukken enz., een welkome steun voor de lezer die zich niet tot de molinologen mag rekenen.
Het boek telt 278 bladzijden in groot formaat. Het is uitgegeven bij Editions Rodopi (Keizersgracht 302-304, Amsterdam) en kost dank zij een subsidie van Z.W.O. niet meer dan 49 gulden ingenaaid.
l.k.
| |
Leren communiceren
Onder de titel Leren communiceren. Procedures voor mondelinge en schriftelijke communicatie hebben M.F. Steehouder, C.J.M. Jansen, J.L.C. van der Staak en E.T. Woudstra, allen werkzaam aan de Technische Hogeschool Twente een handleiding gemaakt bij het lezen, schrijven, spreken en vergaderen. Het boek bestaat uit twee delen: een leerboek van 197 blzz. en een oefenboek van 93 blzz.
De centrale vraag voor de auteurs is: ‘hoe kan men er als deelnemer aan communicatie voor zorgen dat deze zo goed mogelijk verloopt?’. Communicatie wordt door hen gezien als de overdracht van een boodschap van een zender naar een ontvanger. Zo'n overdracht is te analyseren als een taak die moet worden uitgevoerd. De auteurs bespreken verschillende overdrachtsituaties in het lezen (samenvatten, kritisch lezen) en in het schrijven of spreken (een bouwplan maken, d.i. in het algemeen de voorbereiding op het schrijven van een tekst, het houden van een voordracht) of in het vergaderen.
Voor dergelijke situaties is het mogelijk procedures te ontwikkelen, d.w.z. reeksen geordende aanwijzingen te geven die stap voor stap aangeven hoe een taak (nl. de overdracht) moet worden uitgevoerd. Ook presentatieaspecten zoals uiterlijke vormgeving, formulering, aantrekkelijkheid, en dergelijke worden in procedurele vorm behandeld.
Het werk is met name bestemd voor het onderwijs in de communicatieve vaardigheden aan H.T.S.-en, HEAO's, sociale en pedagogische academies en andere vormen van hoger beroepsonderwijs. Ook kan het gebruikt worden aan universiteiten en hogescholen. Een Toelichting bestemd voor docenten is op aanvraag verkrijgbaar bij de auteurs. Het boek is verschenen bij Wolters-Noordhoff. De prijs van het leerboek is f 29,-, die van het oefenboek f 12,50.
h.j.v.
| |
| |
| |
Boeken in Nederland
Ieder jaar laat het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen een jaarboek verschijnen onder de titel Grafisch Nederland. Bij wijze van hommage aan de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond die in 1980 haar honderdjarig jubileum viert, is het in december 1979 verschenen jaarboek gewijd aan de samenwerking van drukkers en uitgevers door de eeuwen heen: Boeken in Nederland; Vijfhonderd jaar schrijven, drukken en uitgeven. Een team van specialisten biedt in kort bestek (het boek telt ruim honderd pagina's) een overzicht over vijf eeuwen boekproductie en het werk is daardoor voor gebruikers van boeken uit allerlei eeuwen zoals neerlandici dat zijn, een begerenswaardig bezit. Pieter F.J. Obbema beschrijft de vijftiende eeuw onder de titel ‘Van schrijven naar drukken’, Marja C. Keyser behandelt de zestiende eeuw in het hoofdstuk ‘Druk en onderdrukking’. Herman de la Fontaine Verwey neemt de zeventiende (en achttiende) eeuw voor zijn rekening in ‘Het Hollandse wonder’, de bijgewerkte tekst van twee hoofdstukken uit Kopij en druk in de Nederlanden (1962), G. Willem Ovink behandelt de negentiende eeuw als ‘De opgang’, terwijl tenslotte Rienk Visser de jongste ontwikkelingen beschrijft onder de titel ‘De grote sprong voorwaarts’. Alle bijdragen zijn, zoals te verwachten is van een boek uit deze hoek, voorzien van vaak schitterende illustraties die de tekst uitnemend ondersteunen.
Het boek is niet in de handel, maar liefhebbers kunnen het bestellen op het adres Van Eeghenstraat 70, 1071 GK Amsterdam. De prijs kon op f 30,- gehouden worden, dank zij het feit dat de deelnemende grafische bedrijven een boek als dit als een staalkaart van hun kunnen presenteren.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Aanwinsten 1974-1978 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel
In de maanden september en oktober 1979 is in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel een tentoonstelling te zien geweest van aanwinsten uit de jaren 1974-1978. Traditiegetrouw is daarbij een rijk geïllustreerde catalogus verschenen, waarin alle getoonde aanwinsten worden beschreven en die ditmaal niet minder dan 600 pagina's telt. Van de tien hoofdstukken waarin deze catalogus Vijf jaar aanwinsten, 1974-1978 is ingedeeld, zijn vooral dat over de Handschriften en in mindere mate dat over de Kostbare werken (waaronder een Frans-Nederlands gespreksboekje van Geeraert vanden Vijvere uit 1585) voor neerlandici van belang. Onder de 78 beschreven handschriften zijn er 14 die Middelnederlandse teksten bevatten. De meeste daarvan zijn getijden- en gebedenboeken; van de overige noem ik een tractaat over het leenrecht van Vlaanderen, een handschrift met medische recepten en een statutenboek van het kapittel van Venlo (Augustinessen). De beschrijvingen zijn als altijd bijzonder informatief.
In dit verband mag nog wel eens worden gewezen op de bijdrage ‘Middelnederlandse handschriften in de Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. Vierde reeks (1952-1977)’ die J. Deschamps heeft gepubliceerd in het tijdschrift Archives et bibliothèques de Belgique / Archief- en bibliotheekwezen in België 48 (1977), p. 657-89. Van alle Middelnederlandse handschriften die in de Vierde reeks (handschriften van vóór 1600, verworven sinds 1952) zijn opgenomen, vindt men in dit artikel een korte inhoudsopgave, met verwijzing naar uitvoeriger gegevens in de catalogi Vijf jaar aanwinsten, 1954-1968, Vijf jaar aanwinsten, 1969-1973 en in het Bulletin van de K.B. Brussel.
w.p.g.
| |
| |
| |
Catalogus Oude Drukken Koninklijke Nederlandse Akademie
De bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam heeft zich na de Tweede Wereldoorlog in haar collectionering gericht op de natuurwetenschappen, inclusief de medicijnen. De totale collectie boeken, sinds de stichting van de Akademie in 1808 ontvangen via schenkingen en legaten, omvat echter veel meer vakterreinen. Zo bevat de collectie, wat Oude Drukken betreft, een niet onaanzienlijk aantal voor neerlandici belangrijke werken. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: Anna Bijns, Het tweede boeck vol schoone ende constighe refereynen. Antwerpen, 1553 en de catalogus van de bibliotheek van Philips Marnix van Sint Aldegonde (Leiden, 1959).
Al deze titels zijn te vinden in een door M.A. van Maanen samengestelde catalogus: Catalogue of Books printed before the Seventeenth Century, now in the Library of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences. De beschrijvingen van de 588 boeken zijn gemaakt aan de hand van de regels voor de (toekomstige) Short-Title Catalogue Nederland 1540-1800 (zie de vorige jaargang van dit tijdschrift p. 573-574). Naast de beschrijvingen bevat de catalogus een aantal indexen: op persoonsnamen, op drukkers, op jaar en plaats van uitgave en op geografische namen. Zeker bij de index op persoonsnamen en de index op geografische namen zou een verantwoording van de gevolgde werkwijze op zijn plaats zijn geweest.
Ontbreekt een verantwoording bij de indexen in elk opzicht, voor de wijze van beschrijven is een uiterst summiere verantwoording opgenomen en wel door te verwijzen naar de Handleiding voor de medewerkers aan de Short Title Catalogue Nederland (Den Haag, 1977), een interne publikatie van de Koninklijke Bibliotheek, die slechts op bescheiden schaal is verspreid. De gebruiker die de nieuwe catalogus benut ter localisering van een gezocht werk, zal aan een verantwoording van de gevolgde werkwijze niet altijd behoefte hebben. Wil hij de catalogus gebruiken ter identificatie van exemplaren, dan zal hij een uitvoeriger verantwoording node missen.
De catalogus is in 1979 verschenen bij North-Holland Publishing Company (Amsterdam, Oxford, New York) en telt 155 pagina's. De prijs bedraagt f 40,-.
p.n.g. pesch
| |
Een vertaling van Chrétien's Perceval
Wat het werk van Proust, Joyce en Kafka betekent voor de na-oorlogse roman, betekent dat van Chrétien de Troyes voor de Arturroman. Als deze vergelijking mank gaat, is het omdat Chrétien eraan tekort komt. Met nog meer recht dan van de drie genoemde moderne schrijvers kan van hem worden gezegd dat hij een litterair genre in totaal nieuwe banen heeft geleid. Zijn vijf romans, ontstaan in de jaren zeventig en tachtig van de twaalfde eeuw, hebben generaties lang als inspiratiebron en model voor latere dichters gediend. Vooral Chrétien's Lancelotroman, Le chevalier de la charrette, en zijn intrigerende, onvoltooide graalroman, Perceval ou le conte du graal, hebben de impuls gegeven tot een welhaast onoverzienbaar complex van jongere werken. Wat voor Chrétien's navolgers gold, geldt ook voor moderne Arturisten: niemand die zich met het genre bezighoudt, kan aan Chrétien's romans voorbijgaan.
Bij een kennismaking met zijn romans kunnen moderne vertalingen een hulpmiddel
| |
| |
vormen (een hulpmiddel, niet meer - bij serieuze studie kan geen vertaling de grondtekst vervangen). Tot voor kort was er slechts één moderne Nederlandse vertaling van de Perceval in de handel: Chrestien de Troyes, Parsival of de geschiedenis van de graal (2e dr., Rotterdam, Uitgeverij Christofoor, 1979). De naam van de titelheld verraadt het al: de Nederlandse vertalers (L. van Looij, M. Meijer-Kouwe en I. Nijkerk-Pieters) hebben zich gebaseerd op een Duitse tekst, een prozabewerking van antroposofischen huize door Konrad Sandkühler. Waar dit toe leidt, laat zich denken. Zo luidt de vertaling van v. 1219-21 aldus: ‘Spreek je over die Walliser jonker, die de zinnoberrode wapenrusting bij mij opeiste...’ Walliser staat voor galois, ‘Welshe’; zinnoberrode voor de synople taintes, ‘gekleurd met cinnaber’, een rode kleurstof (niet te verwarren met sinopel; cf. MNW 1, 1504-05 en 7, 1161-62).
Kort na de zojuist genoemde bewerking-via-het-Duits is er een tweede Perceval-vertaling verschenen, een èchte ditmaal. Chrétien de Troyes: Perceval of het verhaal van de graal, vertaald door René E.V. Stuip (Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1979, Prisma Klassieken). Stuip heeft gekozen voor een vertaalstijl die nauw bij de universitaire onderwijspraktijk aansluit. Hij blijft overal dicht bij de Franse tekst, zelfs als zijn weergave (bijvoorbeeld in het gebruik van de werkwoordstijden, bij de aanspreekvormen en in talloze stijlnuances) op gespannen voet komt te staan met de Nederlandse taal. Gegeven zijn deskundigheid en de evidente toewijding waarmee hij zijn taak heeft verricht, is zijn vertaling tot een waardevol interpretatief hulpmiddel bij de bestudering van de Franse tekst geworden. Als zodanig kan het boek dan ook zonder restrictie worden aanbevolen. Maar verder? Twee zusters hebben ruzie. ‘Et cele [de oudste] maintenant li vient Et dist come enflammee et chaude: ‘Vos, garce, vos fustes si baude Que par vostre male aventure Osastes nule creature Blasmer que j'eüsse loëe? Tenez ore ceste joëe, Si vos en gardez autre fois’,’ (ed. Roach, v. 5040-47). Nu Stuip: ‘De oudste komt onmiddellijk op haar af en zegt, ziedend van woede: ‘Snertmeid, u was zo vermetel, dat u, ongelukkige, durfde af te geven op iemand die ik loofde? Hier, pak aan, en doe het niet nog eens’.’ (p. 79). ‘Traduire c'est trahir’, schrijft Stuip op p. 154. Inderdaad. Maar had het onvermijdelijke verraad niet op een wat subtielere wijze gepleegd kunnen worden dan in de vertaling van deze verzen gebeurt?
w.p.g.
| |
Het Nieuwe Testament van de Moderne Devotie
In deze rubriek is al meermalen bericht over de gestadige groei van het Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi, de reeks edities van Middelnederlandse bijbelvertalingen die sinds 1970 aan het verschijnen is. Eind vorig jaar is de voltooiing van deze grootse onderneming weer een stap dichterbij gekomen door de publikatie van Het Nieuwe Testament van de Moderne Devotie (Leiden, E.J. Brill, 1979, CSSN, Gr. reeks, afd. II, dl. II). Het gaat hier om de zgn. Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament, die in de jaren tachtig van de veertiende eeuw tot stand is gekomen en in de vijftiende eeuw een grote verspreiding heeft gekend. Algemeen wordt aangenomen dat de auteur van deze vertaling Johan Scutken is geweest, van wie wij weten dat hij tijdens zijn verblijf in het klooster Windesheim was belast met de spirituele zorg voor de lekebroeders. Dezen waren voor hun lectuur aangewezen op Nederlandstalige boeken; ten behoeve van hen verenigde Scutken de functies van vertaler, kopiist, boek- | |
| |
verluchter, bibliothecaris en voorlezer: twaalf jaar lang las hij tweemaal daags aan hun eettafel voor uit stichtelijke werken. Leken door middel van vertalingen in direct contact brengen met de essentiële geschriften van het geloof: dat was een van de kerngedachten van de Moderne Devotie. Scutkens activiteit als bijbelvertaler, voortzetting van het werk dat Geert Grote met zijn Getijdenboek was begonnen, vloeit uit deze kerngedachte voort.
De Bruin heeft aan zijn editie handschrift 75 E 8 van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage ten grondslag gelegd. Evenals in andere door hem bezorgde delen van het CSSN ging het hem primair om de canonieke bijbeltekst zoals deze in de volkstaal is weergegeven. De talrijke glossen die, zoals uit reprodukties van het handschrift blijkt, tussen de tekst zijn opgenomen, zijn in de editie weggelaten, zelfs niet in voetnoten vermeld. Het lijkt ondankbaar bij een werk dat zoveel biedt als deze uitgave toch nog meer te verlangen. Maar gezegd moet worden dat door deze editiewijze, hoezeer ook in overeenstemming met de opzet van het CSSN, de lezer belangrijke informatie voor de bijbelstudie in de kring van de Moderne Devotie wordt onthouden. Wie dit nog vrijwel onbekende terrein wil ontginnen, zal, met De Bruin's editie gewapend, naar de handschriften moeten gaan.
Om een indruk te geven van stijl en toon van deze vertaling kies ik een enkel citaat. Hier is 1 Korinthe 13:1-2 - even indrukwekkend als altijd: ‘Al waert dat ic sprake mit tonghen der menschen ende der enghelen, hadde ic gheen minne, soe bin ic gheworden als een ludende metael of een clinckende belle, ende al hadde ic die prophecie ende ic alle verborghenheyt kennede ende alle const, ende al hadde ic alle ghelove, dat ic berghe versettede, heb ic gheen minne, ic en bin niet.’
w.p.g.
| |
Spiegel van den leven Ons Heren
Sinds 1953 bezit de Pierpont Morgan Library te New York onder de signatuur M. 868 een Middelnederlands handschrift uit het midden van de vijftiende eeuw, dat is verlucht met 42 pagina-grote miniaturen. Het hoofddeel van de inhoud wordt gevormd door een typologisch werk, de Spiegel van den leven Ons Heren in 42 hoofdstukken, die alle dezelfde opbouw vertonen. Een gebeurtenis uit het Oude Testamen wordt als ‘type’ in verband gebracht met haar ‘antitype’: een episode uit het leven van Jezus, toegelicht met citaten uit de Evangeliën (in de vertaling van Scutken) of een legende over de dood van Maria (naar de Legenda Aurea). Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een gebed en gaat vergezeld van een miniatuur, die in de meeste gevallen is voorzien van een typologisch boven- en onderschrift. Een typisch vroomheidsboek, bestemd voor meditatie en gebed. De bezitter of bezitster ervan zal wel gezocht moeten worden in de kring van de Moderne Devotie. Op die herkomst wijzen ook de miniaturen: simpele, sober uitgevoerde platen, zonder veel artistieke pretenties, die slechts in de verte verwantschap vertonen met bekendere typologische werken als de Biblia pauperum en het Speculum humanae salvationis.
Van dit werk is onlangs een editie verschenen: Spiegel van den leven Ons Heren (Mirror of the Life of Our Lord). Diplomatic Edition of the Text and Fascimile of the 42 Miniatures of a 15th Century Typologiocal Life of Christ in the Pierpont Morgan Library, New York. Historical and Philological Introduction by W.H. Beuken. Essay
| |
| |
on the Miniatures by J.H. Marrow. Doornspijk, Editions Davaco, 1979 [Prijs: f 125,-]. Voor Dr. W.H. Beuken, de nestor onder de onderzoekers van de Middelnederlandse levens van Jezus, is deze editie van de Spiegel een ‘labour of love’ geweest. Zijn samenwerking met de Amerikaanse kunsthistoricus James H. Marrow heeft een boek opgeleverd waarin zowel de tekst als de miniaturen de aandacht krijgen die zij, ook internationaal, verdienen. De uitgeverij heeft veel zorg aan de uitvoering besteed. Met beperkte middelen (de miniaturen bij de Spiegel zijn in zwart-wit tussen de tekst gereproduceerd, iconografisch vergelijkingsmateriaal in een bijlage op glanzend papier) is, gegeven de problemen die de produktie van een dergelijk werk met zich meebrengt, een acceptabel resultaat bereikt. Het boek kan worden besteld bij Davaco publishers, Beukenlaan 3, 8085 RK Doornspijk.
w.p.g.
| |
Literaire reizen
Een al meer dan dertig jaar oude traditie volgend heeft het Bestuur van de Stichting School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag de algemene colleges die tijdens het afgelopen jaar gegeven zijn, gebundeld en uitgegeven. De titel van de bundel is Literaire reizen, en zoals in de serie gebruikelijk is, wordt dit onderwerp behandeld door specialisten in verschillende literaturen en periodes. De aandacht van Neerlandici zal vooral worden getrokken door de bijdrage van M.J.M. de Haan die onder de titel ‘Brandaan, waarheen, waartoe’ een antwoord wil geven op ‘een schijnbaar eenvoudige vraag: wat is De reis van Sint Brandaan voor een tekst?’ De auteur neigt ertoe de Reis op te vatten als een Cosmographia Christiana en boeiend is het te lezen hoe het mogelijk is de omzwervingen van de lerse abt uit te zetten op de 13e-eeuwse Ebstorfkarte.
Andere literaire reizen die in het boekje worden behandeld, zijn die van Aeneas naar de onderwereld aan het eind van Aeneis VI (A.D. Leeman), die van Christian en Christiana naar de ‘celestial City’ zoals door Bunyan verbeeld (A.J. Fry), Goethes Italienische Reise (M.H. Würzner), Céline's Voyage au bout de la nuit (E. Kummer), en de queeste in Eliot's The Waste Land (M. Stam).
De bundel is uitgegeven bij Dick Coutinho Muiderberg, telt 112 blz. en kost f 17,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Twee Vondelnummers
Op de valreep van het Vondeljaar 1979 werd aan de herdenking van de dichter toch nog het een en ander bijgedragen. Min of meer noodgedwongen werd Lucifer uitgebracht door het Publiekstheater en in december verscheen het Vondelnummer van het tijdschrift Vlaanderen met voor een groter publiek bedoelde bijdragen van Maria A. Schenkeveld-van der Dussen, L. Strengholt, K. Porteman, Lieven Rens, Em. Janssen, K. Langvik-Johannesen en Rik Jacobs. Het nummer is zeer royaal geïllustreerd, o.a. met negentiende-eeuwse afbeeldingen bij werken van Vondel.
De Vondel Issue van Dutch Crossing, het huistijdschrift van de Dutch Department van Bedford College te Londen, verscheen al in juli van dit jaar. Het nummer bevat o.a. de bekroonde antwoorden op de door het tijdschrift uitgeschreven Vondelprijsvraag, te weten ‘In 't harnas, zonder helm en met kunstkroon van august: driemaal Charles II bezongen door Vondel’ door Jochen Becker, ‘Lulofs to the Rescue: a Con- | |
| |
tribution to the History of Vondel Studies' door Anna E.C. Simoni, en ‘Het historisch kader van Vondels Roskam' door Jaap Bot. Vertalingen en kleinere bijdragen, w.o. ‘Vondel in English: a Bibliography’ door Paul Vincent, completeren het nummer.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Johannes Kinker (1764-1845) Brieveneditie
Aan het instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam bereiden G.J. Vis en A.J.A.M. Hanou, in samenwerking met L. Spronck te Maastricht, een brieveneditie van Kinker voor.
Zij die in het bezit zijn van, of aanwijzingen kunnen geven over brieven, aan of door Kinker geschreven, worden vriendelijk verzocht kontakt op te nemen met Pauline Brants, Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam.
pauline brants
| |
De gedichten van J.C. Bloem
In 1947 heeft de dichter J.C. Bloem voor de eerste maal zijn Verzamelde gedichten gepubliceerd. Deze bundeling werd in hetzelfde jaar en in 1948 herdrukt en bij de vierde druk, in 1953, uitgebreid met de verzen uit Avond en het sonnet ‘Insomnia’. De vijfde druk, herzien en opnieuw uitgebreid, verscheen in 1965 in de reeks Nederlandse Klassieken (Amsterdam, Polak en Van Gennep). Dit is de laatste die door de dichter zelf is samengesteld, althans wat de keuze van de 161 opgenomen verzen betreft. Deze vijfde druk is dus de ‘ultima manus’: de uitgave van Bloems Verzamelde gedichten zoals hij die uiteindelijk zelf heeft gewild. Maar toen deze vijfde druk werd voorbereid, was de dichter al te ziek om zelf te kunnen zorgen voor twee zaken, waarvan de eerste hem ter harte ging: de plaatsing van de gedichten in hun chronologische volgorde, en de tweede hem betrekkelijk koud liet: de aanpassing aan de nieuwe spelling (met zekere restricties). Het eerste is in 1965 niet gebeurd, omdat in veel gevallen de nodige gegevens ontbraken, het tweede wèl, maar niet overeenkomstig de uitgesproken bedoelingen van de dichter.
In september 1979 is een nieuwe, geheel herziene druk van Bloems Verzamelde gedichten verschenen, de zesde in de reeks Nederlandse Klassieken (Amsterdam, Atheneum - Polak en Van Gennep). De tekstbezorgers, A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet, bieden in deze editie ‘de uiteindelijke zelfpresentatie van de dichter zoals die hem voor ogen heeft gestaan’ (p. 250). De gedichten zijn op grond van de thans voorhanden gegevens in chronologische volgorde geplaatst; de spelling is, ook wat betreft de lastige kwesties van elisies en hiaten, zo nauwkeurig mogelijk in overeenstemming gebracht met Bloems wensen. Dit alles wordt door de editeurs scrupuleus verantwoord. Het resultaat is een ultima-manus-editie die als ‘definitief’ kan gelden. Van hoeveel moderne Nederlandse dichters is een editie beschikbaar waarvan hetzelfde gezegd kan worden?
Nog veel zeldzamer is het, althans in het Nederlandse taalgebied, als van een poëtisch oeuvre behalve een ultima-manus-editie ook een historisch-kritische uitgave verschijnt, een voor wetenschappelijk onderzoek bestemde editie die een beeld geeft
| |
| |
van de ontwikkeling van de poëzie van de betrokken dichter. Ook deze wens is voor wat het poëtisch oeuvre van Bloem betreft in vervulling gegaan. Onder auspiciën van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is als nr. I (1 en 2) van de reeks Monumenta Literaria Neerlandica verschenen: J.C. Bloem, Gedichten, Historischkritische uitgave, verzorgd door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet (Amsterdam/Oxford/New York, Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij, 1979, 2 dln.). Deel 1, Teksten (263 pp.) geeft in chronologische volgorde alle 216 gedichten die Bloem na zijn debuut in De beweging (december 1910) heeft voltooid, daaronder ook de gedichten die ongepubliceerd zijn gebleven. Elk gedicht is opgenomen in de eerste door Bloem als voltooid beschouwde redactie (ten opzichte waarvan de uiteindelijke redactie in de Verzamelde gedichten in vrijwel alle gevallen grotere of kleinere verschillen vertoont). Deel 2, Apparaat en commentaar (362 pp.) bevat, na een uitvoerige inleiding waarin de editiemethode wordt verantwoord en de bronnen worden beschreven, voor elk van de gedichten het volgende: gegevens over de overlevering en de datering; een volledig apparaat van varianten en correcties, dat zó is ingericht dat men er de genese van het gedicht en de veranderingen, aangebracht ná de eerste voltooide redactie uit af kan lezen, en tenslotte noten, waarin onder meer uitspraken van de dichter en van anderen over het gedicht zijn bijeengebracht. Bibliografische gegevens over elk van de afzonderlijke bundels, een register van vertalingen van Bloems gedichten, een bibliografie ‘van alle literatuur over Bloem die achterhaalbaar bleek’, een uitvoerige presentatie-in-citaten van Bloems poëticale opvattingen en een register van beginregels completeren dit deel.
De dorre inhoudsopgave in de vorige alinea doet uiteraard op geen enkele wijze recht aan de rijke inhoud van deze editie, noch aan het belang ervan voor de studie van Bloems poëzie en voor de methodiek van de teksteditie. Als het niet tot de mores van De nieuwe taalgids behoorde dat publikaties van redacteuren slechts worden aangekondigd, en niet uitvoerig beoordeeld, zou aan dit werk ongetwijfeld door een bevoegder scribent een diepgaande bespreking zijn gewijd. Het zij zo. Wie er iets aan gelegen is, te zien hoe veel van Bloems gedichten van variant tot variant naar hun uiteindelijke volmaaktheid zijn gegroeid, zal ook zonder uitvoerige recensie de weg naar deze editie wel weten te vinden.
w.p.g.
|
|