Vingeroefening
In Gekast naar de konst, Fragmenten uit P.C. Hoofts Nederlandsche Historiën, uitgegeven door F.L. Zwaan, C.W. de Kruyter en S. Groenveld (Culemborg 1977), wordt de woordgroep als doorverwt van langher hand in den eeds des huis van Borgonje, die betrekking heeft op De Landzaaten, weergegeven met ‘aangezien zij sinds lange tijd doortrokken waren van de eed (van trouw) aan het Bourgondische huis. (Die eed was een deel van henzelf geworden, zij waren ervan doordrongen).’ (p. 25). Tegen deze verklaring vallen enkele bezwaren te opperen.
In de eerste plaats doet deze verklaring onrecht aan de genitief-constructie des huis van Borgonje. Het valt niet in te zien waarom de vertaling ‘van het Bourgondische huis’ niet zou passen. De situatie is immers niet, wat de besproken vertaling suggereert, dat de inwoners van de Bourgondische landen een individuele eed (van trouw) aan de (Bourgondische) vorst afleggen, maar dat de vorst bij zijn inhuldiging een eed ten overstaan van de staten aflegt, waarin de vorst onder meer bevestigt de privileges te zullen handhaven, waarna de staten hun trouw aan de nieuwe landheer bevestigen. M. Baelde omschrijft deze situatie in de Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden, deel 2 (Amsterdam-Brussel 1977), p. 29, als volgt:
‘Zoals men weet behelzen deze uit de middeleeuwen stammende Blijde Inkomsten voornamelijk, naast vele feestelijkheden, de dubbele eedplechtigheid. Aan de ene zijde zweert de nieuwe vorst het volk te beschermen en trouw te zijn aan de plaatselijke privileges, terwijl aan de andere zijde de afgevaardigden van het gewest of van de stad de nieuwe landsheer gehoorzaamheid en hulp beloven.’
Op p. 3 van boek 1, dus één pagina eerder dan die waaruit het fragment in kwestie door de bloemlezers is geplukt, beschrijft Hooft dezelfde gebeurtenis met Filips II als hoofdpersoon. Het is zelfs zo dat de Hollanders de eed niet afleggen dan nadat de koning zijn eed uit 1549, gedaan als vermoedelijke troonopvolger, hernieuwd heeft. Zie Nederlandsche Historiën, Amsterdam/Leiden/Utrecht 1703.
Eedt zal nu vertaald moeten worden als wat het gevolg van de eed is, namelijk ‘gezag’ (vgl. WNT III2 kolom 3793), ‘heerschappij’. Het WNT (III2 kolom 3092) geeft bij doorverven deze plaats met de omschrijving ‘in den zin van: doorkneed in, gewend aan’. Nu heeft doorkneed in hedendaags gebruik betrekking op enerzijds een persoon, die doorkneed is, en anderzijds een handeling, ‘door en door geoefend in, geheel thuis zijn in’, zoals het WNT de betekenis omschrijft. De in kolom 3092 gegeven omschrijving kan dus maar ten dele voldoen. Ook is ‘gewend aan’ een wat vlakke weergave van een intensief proces: ‘doortrokken van’.
Het WNT (V, 1853) geeft van langher hand in deze tekst weer met ‘reeds gedurende een lange tijd; al sedert lang; al lang’. Met betrekking tot het gebezigde verbum, dat een proces aanduidt, voldoet evenwel de in kolom 1852 weergegeven betekenis ‘op eene langzame, langwijlige, langdurige wijze’ veel eerder, waarbij dan aansluit de tijdsduur aanduidende betekenisomschrijving ‘niet plotseling maar geleidelijk, in verloop van tijd, op den langen duur, allengs’. Op grond van de lange periode waarin het Bourgondische huis heerschappij over de Nederlanden heeft uitgeoefend, verdient de weergave ‘allengs, op de lange duur’, de voorkeur, zodat de uiteindelijke vertaling van de passus onder aanvaarding van de causale weergave van de predicatieve toevoeging kan luiden ‘aangezien zij allengs doortrokken waren van het gezag van het Bourgondische huis’.
22 oktober 1979
j. hoogteijling