| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Redactie De nieuwe taalgids
Na het plotselinge overlijden van Prof. Dr. B. van den Berg, die sinds de 63e jaargang was opgetreden als redacteur-secretaris, hebben de overgebleven redactieleden van De nieuwe taalgids zich bezonnen op de vraag hoe in de toekomst moest worden voorzien in de leiding van het tijdschrift. Mede in het licht van de toenemende specialisatie in de neerlandistiek, en strevend naar het behoud van een goed evenwicht tussen de taalkundige en de letterkundige kant van het blad, hebben zij besloten een drietal collega's uit te nodigen om tot de redactie toe te treden. Zij prijzen zich gelukkig dat Dr. L. Koelmans, mevrouw Dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen en Prof. Dr. H.J. Verkuyl zich bereid verklaard hebben met ingang van de 73e jaargang de verantwoordelijkheid voor De nieuwe taalgids met hen te delen.
Als secretaris van de redactie zal optreden mevrouw Schenkeveld. Men wordt daarom verzocht in den vervolge bijdragen, brieven en andere stukken, bestemd voor de redactie, alsmede boeken ter recensie, te zenden aan: Mevrouw Dr. M.A. Schenkeveldvan der Dussen, Herman Heijermanslaan 23, 2106 ER Heemstede.
a.l. sötemann
w.p. gerritsen
m.c. van den toorn
| |
Niet-literair Middelnederlands
Na zijn proefschrift over het middeleeuwse Brugs (1968, in druk 1971) is het niet-literaire Middelnederlands Dr. R. Willemyns blijven boeien, getuige de introductie waarmee hij studenten, cursisten en andere belangstellenden nu gerieft. De volledige titel luidt Het niet-literaire Middelnederlands, Een leerboek met bloemlezing, met medewerking van J. Goossens (Assen, Brugge 1979). In het Woord Vooraf noemt de schrijver het ontbreken van een niet-literaire tekstenverzameling bij het universitaire onderwijs een pijnlijk tekort. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft, al weet ik niet, of de pijn - althans in Nederland - wel zo duidelijk wordt ervaren. Daarvoor is de aandacht voor het taalverleden in de huidige Nederlandse studieprogramma's te bescheiden, daarvoor is die aandacht ook te zeer literair-historisch bepaald. Dat neemt niet weg, dat deze bloemlezing een hartelijke aanbeveling verdient: ze kan prikkelen tot een diepgaander en minder eenzijdige kennismaking met het Middelnederlands.
Dr. Willemyns wil ‘zogoed als alle soorten en genres niet-literair Middelnederlands aan bod [laten] komen’ (VII). De omstreeks honderd bladzijden bieden inderdaad een bijzonder veelzijdige keus uit oorkonden, traktaten, recepten, reisverhalen, kwitanties, akten enz. Dat de religieuze teksten erg bescheiden vertegenwoordigd zijn (als ik goed zie alleen het Mariagebed van blz. 157 vlg.), merk ik alleen op, zonder dat ik dit de bekwame bloemlezers als een verzuim zou willen aanrekenen. Mogelijk speelt de overweging een rol, dat de grens tussen literair en niet-literair bij het geestelijk proza niet scherp is. Dr. C.C. de Bruin verzorgde indertijd een mooie bloemlezing (Middelnederlands geestelijk proza, Zutphen 1940), die jammer genoeg al jaren uitverkocht en tot dusver niet herdrukt is.
Er zijn teksten bijeengebracht uit alle streken van het Nederlandse taalgebied, met een Vlaams overwicht (37 bladzijden) dat men van de auteur best aanvaarden wil. De bloemlezing bestrijkt de dertiende tot en met de zestiende eeuw, wat overigens niet in- | |
| |
sluit (blz. 30 vlgg.), dat de schrijver de Middelnederlandse periode tot 1600 wil laten duren. Een paar teksten worden hier voor 't eerst gepubliceerd, maar verreweg het meeste is overgenomen uit vele vroegere uitgaven. Collatie met de originelen heeft alleen ‘waar nodig’ (VIII) plaatsgevonden. De nieuwsgierigheid van de lezer met betrekking tot de beoordelingsmaatstaf wordt niet bevredigd. Te oordelen naar de lijst die informeert over herkomst etc. van de teksten (bl.z 59-67), is de collatie tot enkele gevallen beperkt gebleven. Uit het Corpus-Gysseling kon niet geput worden: het verscheen pas na het afsluiten van de kopij. Een paar reprodukties van handschriftbladzijden maken de aankomende lezer van Middelnederlands erop opmerkzaam, dat het moeizame paleografische werk hem in het eerste stadium van de studie wordt bespaard. De typering per tekst van het taalgebruik is strikter dan men na de op bladzij 47 uitgesproken reserves zou vermoeden: Kalmthouts, Waalwijks, Berings, Sint-Truidens, Oldenzaals enz. (blz. 64 vlgg.) suggereren mijns inziens meer dan zich verdraagt met de huidige stand van onze kennis.
In een Inleiding van vijftig bladzijden worden de problemen besproken waarvoor het Middelnederlands ons stelt. Willemyns en Goossens zetten er uiteen wat we onder Middelnederlands moeten verstaan, overzien het Middelnederlandse taallandschap in zijn dialectische variatie en geven een overzicht van het wetenschappelijk apparaat voor de Middelneerlandistiek. Dit alles als een uitermate nuttige voorbereiding op de lectuur van de teksten.
Het boek is een gemeenschappelijke uitgave van Van Gorcum in Assen en Uitgeverij Orion in Brugge. De omvang is XII + 170 bladzijden, de prijs (ingen.) f 27,50.
l.k.
| |
Inleiding tot de studie van het Nederlands
Van G. Geerts' Voorlopers en varianten van het nederlands, een gedokumenteerd dia-en synchroon overzicht is een vierde, herziene en vermeerderde druk verschenen (Leuven 1979). De derde druk (Leuven 1975) werd indertijd uitvoerig aangekondigd (Ntg. 68, 1975, blz. 335 vlg., door B. van den Berg), zodat hier met een kort bericht volstaan wordt. De toegenomen omvang van het boek getuigt van de voortgaande bewerking, die vooral betrekking heeft op het vierde en laatste hoofdstuk over de moderne varianten van het Nederlands. Uitgebreid zijn bijvoorbeeld de gedeelten over de tweetaligheid binnen het Nederlands (streektaal en standaardtaal), over het taalpolitiek beleid, maar vooral het gedeelte over het onderzoek naar de verticale varianten van het Nederlands, het sociolinguïstisch onderzoek dus. Verder zijn de literatuuropgaven aangevuld. Graag herhaal ik de aanbeveling van B. van den Berg naar aanleiding van de derde druk: ‘Het [boek] zij ook de (aankomende) Neerlandici in Nederland van harte ter bestudering aanbevolen.’
Het boek is uitgekomen bij uitgeverij Acco in Leuven. Het telt VIII + 339 bladzijden en kost ingenaaid BF 495.
l.k.
| |
Drents woordenboek
Dat binnen het jaar een tweede druk nodig bleek van het Drents woordenboek, door H. Hadderingh en Bart Veenstra (pseud. van L.H. Hadderingh), wijst op een verheu- | |
| |
gende belangstelling. In de Ntg. werd het tot dusver nog niet aangekondigd. De ondertitel licht de inhoud toe: Een verzameling van vrijwel uitsluitend idiomatische woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden uit de Drentse dialecten, met toevoeging van beschrijvingen van gebruiken en spelen, versjes, rijmpjes, raadsels en andere zaken van volkskundige aard. Het woordenboek beperkt zich dus in hoofdzaak tot die woorden, uitdrukkingen enz. die in het algemene Nederlands niet voorkomen. Bij het verantwoorden van de betekenissen is een soortgelijke gedragslijn gevolgd: vaak is volstaan met de betekenis(sen) die in de standaardtaal onbekend zijn. Het opsporen van de volkskundige informatie wordt vergemakkelijkt door een voorin opgenomen trefwoordenlijst. Behalve mondelinge gegevens zijn vooral schriftelijke gebruikt, afkomstig uit de vrij omvangrijke Drentse dialectliteratuur. In een Verantwoording wordt besproken, hoe dit alles is verzameld en verwerkt. Doordat deels negentiende-eeuwse bronnen zijn geëxcerpeerd, heeft het woordenboek ook een historische kant. Welke woorden in het Drents van nu niet meer gebruikt worden, kan een niet-Drent op grond van de verstrekte gegevens hoogstens vermoeden. Is een woord alleen in een bepaald deel van Drente bekend, dan wordt dat aangegeven. De schrijvers onderscheiden met het oog daarop vier dialectgebieden. Het juiste begrip van de woordenschat wordt bevorderd door een groot aantal duidelijke foto's van landbouwwerktuigen, gebruiksvoorwerpen, gebouwen enz. Verder is een uitslaande kaart opgenomen van Drente in 1634.
Het boek telt 344 bladzijden en is opgedragen aan twee verdienstelijke Drentenaren: J. Naarding en J. Poortman. Van de aantekeningen van laatstgenoemde hebben de schrijvers, blijkens de titelpagina, profijt gehad. De uitgever is Interbook International B.V., Lange Haven 97, 3111 CC Schiedam. Dank zij royale subsidies van het Provinciaal Bestuur en van het Anjerfonds Drenthe is de prijs van het keurig gebonden boek verrassend laag: f 49,50.
l.k.
| |
Twents woordenboek
Precies twintig jaar na zijn Woordenboek van het Rijssens dialect heeft Mr. K.D. Schönfeld Wichers (een broer van de schrijver Belcampo) zijn liefde voor het Twents indrukwekkend vorm gegeven in het Woordenboek Nederlands Twents. Met zorg ziet de schrijver de toenemende gevaren die Twente en het Twents in de twintigste eeuw bedreigen. Gevaren voor het oude landschap, gevaren ook voor de eeuwenoude moedertaal, die door de intensieve aanraking met de landstaal schade lijdt. Net als dialectsprekertjes in verscheidene andere delen van Nederland, ervaren vele Twentse kinderen het begin van hun lagereschoolperiode als een breuk in hun taalbestaan: hun Twents is nog te weinig volgroeid voor een harmonische kennismaking met het algemene Nederlands.
Het woordenboek - veel uitvoeriger dan het vroeger verschenene - berust op het dialect van Rijssen en omgeving, dat naar de mening van de schrijver tot op zekere hoogte een goed beeld geeft van het Twents in het algemeen. Te meer geldt dat voor de tijd die als beschrijvingsbasis gekozen is: het begin van de twintigste eeuw. De Rijssense aanwinsten sindsdien worden ook opgenomen, met uitzondering van wat het Nederlands aan het Twents ‘veranderd of bedorven heeft’ (7). De schrijver acht de verbastering van het Twents zelfs zo ernstig, dat hij een beschrijving van het dialect van nu voor onmogelijk en zinloos houdt (8).
| |
| |
De auteur is nuchter genoeg om in te zien, dat een goede beheersing van de standaardtaal een groot goed is. Maar daarnaast wij hij het oude Twents ongeschonden doorgeven aan de jongere generatie. Met deze doelstelling hangt de wat ongewone vorm van het woordenboek samen: het is een Nederlands-Twents woordenboek. Wie Twents spreekt kan met behulp van het boek dus controleren, of hij zijn moedertaal niet tekort doet door onnodige ontlening aan de standaardtaal. Twentse woorden die in de standaardtaal ontbreken, zijn niet in het alfabetisch systeem opgenomen: ze zijn ondergebracht bij bepaalde verzamelwoorden (b.v. turfsteken) of bij verwante lemmata. Een lijst voorin vergemakkelijkt het opsporen van deze categorie woorden.
De voor het woordenboek gekozen spelling wordt uitvoerig verantwoord in het inleidend gedeelte. Vooral het rijke klinkerstelsel (schr. onderscheidt er 29) maakte die keus verre van eenvoudig. Naar aanleiding van de spelling komen ook de Twentse klanken uitvoerig ter sprake. Verder zijn vóór het eigenlijke woordenboek nog opgenomen een boeiend hoofdstuk over de naamwoordelijke klassifikatie in het Twents en een reeks hoofdstukken over de Twentse grammatica. Het woordenboekgedeelte (blz. 97545) wordt gevolgd door lijsten van Rijssense voornamen en Oudtwentse plaatsnamen. Een kleine zestig bladzijden Twentse streekliteratuur besluiten het boek. Verder bevat het veel foto's. Men zou wensen dat meer Nederlandse dialecten een zo nauwkeurige, uitvoerige en liefdevolle optekening te beurt viel. Het moet de schrijver een diepe voldoening geven zijn levenswerk in deze verzorgde vorm voor zich te zien.
Het boek is op de markt gebracht door Uitgeverij Broekhuis (Hengelo, Almelo, Haaksbergen en Enschede, 1979). Het telt 604 bladzijden en kost gebonden f 67,50. Subsidies maakten het mogelijk een boek als dit voor deze prijs aan te bieden.
l.k.
| |
Die Afrikaanse Woordeboek
Acht jaar na het vorige is opnieuw een deel verschenen van het Woordeboek van die Afrikaanse taal (sesde deel, Kla-Kol, XIV + 790 blz., Pretoria 1976). Voor de late aankondiging past een woord van verontschuldiging. De eerder verschenen delen kwamen in de Ntg. al ter sprake, en wel in jrg. 44 (blz. 333-335), jrg. 49 (blz. 184), jrg. 52 (blz. 336-338) en jrg. 63 (blz. 218 vlg.). We volstaan hier dan ook met een korte aankondiging. Het eerste deel van het WAT verscheen in 1950; met deel 6 erbij is na ruim 25 jaar ongeveer de helft van het alfabet bewerkt. Kan de redactie dit tempo handhaven, dan zou het woordenboek binnen een mensenleeftijd voltooid zijn. Nieuw in deel 6 is de toevoeging van een bronnenlijst.
l.k.
| |
Goed en begrijpelijk schrijven
Het boekje dat J.H. Maureau onder bovenstaande titel heeft geschreven, is geen handleiding. De ondertitel maakt dat duidelijk: een analyse van 40 jaar schrijfadviezen. Na een inleidend hoofdstuk over de soorten schrijfproblemen volgt een overzicht van schrijfadviezen sinds omstreeks 1935. Behalve de analyse die de ondertitel in uitzicht stelt, biedt het boek in hoofdstuk 3 ook een beoordeling van de schrijfadviezen op grond van hedendaags taalinzicht. De auteur meent bijvoorbeeld, dat de adviseurs
| |
| |
deels denkbeeldige fouten bestreden en bestrijden (blz. 40 vlgg.). Die denkbeeldigheid zal de lezer niet altijd op gezag van de schrijver willen aanvaarden. Zonder statistisch materiaal heeft het werken met ‘de competence van een groot aantal Nederlanders’ (blz. 40) nu eenmaal z'n bezwaren. De terughoudendheid jegens ‘intuïtieve oordelen’, door de auteur zelf aanbevolen (blz. 55), wordt in het boek niet altijd in acht genomen. Dat ‘vrijwel alle taalgebruikers’ bij het spreken wat als relativum lijken te gebruiken in zinnen als het huis wat daar staat is van mij (blz. 51), kan vooralsnog mijns inziens niet meer zijn dan een losse bewering. En om niet meer te noemen: bij afwezigheid van elke argumentatie zal de grammaticaliteit van een zin als om goed te zijn, moeten in dezen zin de volgende woorden worden weggelaten (50) niet ieder duidelijk zijn. De zin illustreert de uitspraak van de schrijver, dat het gebruik van het grammaticaliteitsoordeel verre van gemakkelijk is (blz. 46). In hoofdstuk vier worden leesbaarheidsadviezen getoetst aan psycholinguïstische onderzoeksresultaten. Het slothoofdstuk beschrijft de nadelen die de schrijfsituatie vergeleken met de spreeksituatie heeft.
De auteur ziet een duidelijk verschil tussen de schrijfadviezen van vroeger en die van nu (blz. 9). Op het ogenblik staan begrijpelijkheid en aantrekkelijkheid in het middelpunt, terwijl het vroeger vooral ging om ‘zuiver Nederlands’ en het voorkomen van taalfouten. Men zou kunnen zeggen dat de schrijver, waarschijnlijk onbedoeld, deze accentverlegging markeert met inhoudelijk (12 enz.), (de) betreffende (partij, 35), aanname (37), afzwakken (62) e.d. Om een bekende strip te variëren: het is gelukkig dat de goede Charivarius dit niet meer hoeft mee te maken. Of is dit alles sinds de jaren dertig (M. gebruikt stelselmatig de dertiger jaren etc.) zodanig ingeburgerd (vgl. blz. 71), dat niemand meer de ‘sociale sancties’ hoeft te duchten waardoor de auteur op bladzij 71 de aspirant-schrijvers waarschuwt? Maar het zou niet billijk zijn, wanneer het boek niet ook beoordeeld werd naar de bovengenoemde normen van de nieuwe tijd (begrijpelijkheid en aantrekkelijkheid): het is helder geschreven en men leest het met genoegen.
Het boekje is in de handel verkrijgbaar, maar de uitgever (Dick Coutinho, Badlaan 2, Muiderberg) levert het desgewenst ook rechtstreeks. Bij de boekhandelsprijs van f 17,50 komt dan f 1,70 aan verzendkosten (giro 602060 t.n.v. de uitgever). De omvang is 124 bladzijden.
l.k.
| |
P.J. Meertens-Instituut
Op 6 september werd Dr. P.J. Meertens, de oprichter van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde (Postbus 19 888, 1000 GW Amsterdam), 80 jaar. Om hem te eren werd met ingang van die datum de naam van het Instituut gewijzigd in:
P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde afgekort:
P.J. Meertens-Instituut.
Men wordt verzocht reeds zoveel mogelijk de nieuwe naam te gebruiken.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Het grammatica-onderwijs in Nederland
Als nummer 17 in de SVO-reeks - SVO betekent zoals men weet Stichting voor Onder- | |
| |
zoek van het Onderwijs - hebben A. Tordoir en H. Wesdorp een rapport uitgegeven over Het grammatica-onderwijs in Nederland. De ondertitel preciseert dat nog: Een researchoverzicht betreffende de effecten van grammatica-onderwijs en een verslag van een onderzoek naar de praktijk van dit onderwijs in Nederland. Dit rapport komt als een onverwacht en ook onbedoeld antwoord op het geruchtmakende Advies over het grammatica-onderwijs in de lagere school van de ACLO-M, de Adviescommissie voor de leerplanontwikkeling Moedertaal, dat in de zomer van 1978 bekend werd en toen de gemoederen van onderwijskundige Nederland danig schokte. Men herinnere zich de vele ingezonden stukken, de forums en panel-discussies van voor- en tegenstanders van grammatica-onderwijs.
Het onderzoek van Tordoir en Wesdorp, dat al werd voorbereid voordat de ACLO-M tot resultaten kwam, omvatte verschillende vragen, waarvan het rapport nu een duidelijk overzicht geeft. In de eerste twee hoofdstukken wordt een verslag gegeven van literatuurstudie, zowel van Nederlandstalige als buitenlandse literatuur; alleen de laatste studies hebben ook betrekking op experimenteel onderzoek, waarbij Tordoir en Wesdorp erop wijzen dat extrapolatie naar Nederlandse situaties wel eens ongerechtvaardigd kan zijn. Het belangrijkste onderdeel van het rapport is echter het derde hoofdstuk, dat het verslag bevat van het onderzoek naar de praktijk van het spraakkunstonderwijs in Nederland. De gehouden enquête wees uit dat zowel op de basisscholen als op de scholen voor voortgezet onderwijs vrij veel aan grammatica wordt gedaan en dat de leerkrachten over de bereikte resultaten niet ontevreden zijn. Over het algemeen achtte men de direkte onderwijsdoelen - d.w.z. grammaticale kennis bijbrengen - wel bereikt; uiteraard is dat door de leerkrachten zelf te testen d.m.v. proefwerken. Ook was men van mening, althans in ruime meerderheid, dat grammatica-onderwijs de taalbeheersing ten goede komt; dat is natuurlijk niet op direkte wijze te testen, evenmin als de correlatie met andere onderwijsresultaten (vreemde-talenonderwijs en scholing van logisch denken). Het toont wel aan dat de traditie van het grammatica-onderwijs hecht is en het ziet ernaar uit dat voorstanders van dit onderwijs - en dus tegenstanders van het ACLO-M-advies - uit het rapport van Tordoir en Wesdorp een belangrijke troost, misschien ook wel steun kunnen putten. Het rapport is zeer gedetailleerd en bevat enkele tabellen en grafieken alsmede literatuuropgaven en de enquêteformulieren en rappelbrieven in bijlagen. Deze SVO-publikatie is een uitgave van de Staatsuitgeverij, Chr. Plantijnstraat, Postbus 20014, 2500 EA 's-Gravenhage; de prijs is f 16,-.
m.c.v.d.t.
| |
Schrijfwijzer
Onder de titel Schrijfwijzer. Handboek voor duidelijk taalgebruik heeft J. Renkema een handleiding voor beter taalgebruik, speciaal voor de overheid, het licht doen zien. De Commissie Duidelijke Taal, die in 1973 door de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer, Vondeling, werd ingesteld, had al langer de behoefte gesignaleerd aan een uitgebreide taalkundige handleiding voor schrijvende ambtenaren. Toen ook bij de Staatsuitgeverij dezelfde wens leefde, werd in 1975 J. Renkema aangetrokken als taalkundig adviseur, met als speciale opdracht het samenstellen van een boek waarin schrij- | |
| |
vers snel een antwoord kunnen vinden op allerlei vragen die zich bij het schrijven van brieven, rapporten, nota's en voorlichtende teksten voordoen. Het resultaat daarvan is deze Schrijfwijzer.
Na een korte inleiding, waarin de schrijver uiteenzet wat onder duidelijk taalgebruik verstaan moet worden, komt eerst een hoofdstuk over de opbouw van een betoog, een heel nuttige explicatie met veel concrete aanwijzingen. De daarop volgende hoofdstukken over zinsbouw en woordgebruik bevatten meer een keuze van onderwerpen, zoals het gebruik van de lijdende vorm, gevaren van te lange zinnen, omhaal van woorden, moeilijke woorden, archaïsche woorden, vreemde woorden, enz., alles met aanvaardbare, niet-dogmatische adviezen ter verbetering. Van weer andere aard zijn de hoofdstukken over leestekens en spellingkwesties, waarin een groot aantal praktische zaken systematisch besproken worden. Het laatste hoofdstuk is een bloemlezing van ‘smeulende taalkwesties’, de vragen van talloze taalgebruikers die aarzelen over groter dan en groter als of een aantal mensen is, resp. een aantal mensen zijn, het gebruik van hen of hun, u is versus u bent, rode en groene volgorde, tempusgebruik en nog zo een aantal zaken die steeds weer opduiken in gesprekken over taal met leken.
De Schrijfwijzer onderscheidt zich van de vele boeken op dit gebied door een grote uitgebreidheid: het is een vrij omvangrijk boek geworden, waarin veel behandeld wordt en gelukkig steeds met veel voorbeelden erbij. Belangrijk is ook dat Renkema aardig relativeert en nooit dogmatische uitspraken doet. Het valt trouwens op dat auteurs op dit gebied tegenwoordig over het algemeen milder oordelen en sterker relativeren dan het geval was in vroegere handleidingen, vooral van voor de oorlog. Des te sterker valt het dan op dat ook een verstandig man als Renkema even uitglijdt wanneer hij op blz. 178 reflecteert over de volgende zinnen: ‘Ik heb de vorige keer proberen aan te geven dat...’ en ‘Ik heb de vorige keer geprobeerd aan te geven dat...’. Hij geeft dan het volgende commentaar: ‘Strikt genomen moeten we hier het voltooid deelwoord ‘geprobeerd’ schrijven. De eerste zinswending begint al in te burgeren, hoewel ik als taalkundige dit heb trachten tegen te houden.’ Waarom staat hier dan niet: ‘...heb getracht dit tegen te houden’? Of is dit een klein grapje dat ons ontgaat? Zo ja, dan is het in deze handleiding niet op z'n plaats.
Wat daar echter van zij, de Schrijfwijzer is verder een prettig geschreven, nuttig boek. Het telt 202 pagina's - waarvan 12 voor het register -, is uitgegeven door de Staatsuitgeverij, Chr. Plantijnstraat, Postbus 20014, 2500 EA 's-Gravenhage, en kost f 20, -.
m.c.v.d.t.
| |
Bibliografieën
In de laatste tijd zijn er opnieuw enige bibliografieën uitgekomen die het documentatiewerk voor de neerlandicus vereenvoudigen. In de eerste plaats is het in het septembernummer aangekondigde retrospectieve deel van de Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap: 23, 1965-1969, weliswaar toch nog weer vertraagd, nu inderdaad verschenen (zie Ntg. 72 (1979) afl. 5, blz. 469-70), en mag worden verwacht dat de achterstallige delen 1977 en 1978 nog voor het uitkomen van dit januari-nummer het licht zullen hebben gezien. Daarmee is dan over de laatste veertien jaar de totale activiteit op het gebied van de neerlandistiek op een efficiënte wijze te overzien. De aan- | |
| |
sluiting bij de (zeer veel summierdere) bibliografische informatie in de PMLA en in Spiegel der letteren is daarmee ook tot stand gebracht, zodat nu een globale informatie over het neerlandistisch onderzoek in de laatste vijfentwintig jaar te verwerven valt zonder grote inspanning.
Vervolgens is van de ‘Bibliografie van de literaire tijdschriften in Vlaanderen en Nederland’ uitgekomen het deel De tijdschriften verschenen in 1977, samengesteld door Hilda van Assche en Richard Baeyens, met de medewerking van het Nederlands Letterkundig Museum (Sjoerd van Faassen), en uitgegeven door de Rob. Roemansstichting te Antwerpen. Na Reeks I: ‘Vlaamse literaire tijdschriften 1930 tot en met 1965’, bestaande uit 14 delen, voortgezet in Reeks III: Vlaamse literaire tijdschriften vanaf 1969 (3 dln.: 1969-1971), en vervolgens omgezet in de al genoemde gezamenlijke bibliografie voor Vlaanderen en Nederland (sinds 1972), is op deze wijze een groot deel van de literaire produktie in periodieken toegankelijk gemaakt. Natuurlijk zijn er, ook wat Vlaanderen betreft, nog lacunes tussen Reeks I en III die men graag binnen afzienbare tijd gevuld zou zien, en ontbreekt de Noordnederlandse tijdschriftdocumentatie vóór 1972 geheel (met uitzondering van Nijhoff's index en van de periodieken die inmiddels in de serie ‘Literaire tijdschriften in Nederland’ zijn behandeld: Critisch bulletin en De vrije bladen), maar alles bijeen mag geconstateerd worden dat de bibliografische ontsluiting geregeld voortgang boekt. Het zijn niet in de laatste plaats financiële belemmeringen die een snellere vordering tegenhouden.
Het jaar 1977 zag maar liefst 35 Vlaamse en 20 Noordnederlandse literaire periodieken verschijnen - vermoedelijk aanzienlijk meer dan de meest enthousiaste tijdschriftlezer zou verwachten. Daarbij moet intussen wel bedacht worden dat heel wat ondernemingen op dit gebied een kort bestaan beschoren is: een vergelijking met b.v. 1974 maakt duidelijk dat er in drie jaar veertien bladen ten onder zijn gegaan, maar dat daarvoor in de plaats liefst vijfentwintig nieuwe om de aandacht van de lezer vragen. Of de ‘bloei der Nederlandse letteren’ gelijke tred houdt met de kwantiteit is weer een andere vraag.
Een globale lectuur van het meest recente jaardeel leidt tot de ontmoedigende conclusie dat er maar weinig sprake is van culturele, althans van literaire, integratie tussen Noord en Zuid. Enkele lofwaardige uitzonderingen daargelaten, is er blijkbaar weinig belangstelling of gelegenheid om zich op deze, toch voor de hand liggende, wijze te doen kennen aan de andere zijde van de staatsgrens.
De Bibliografie kan worden besteld bij Mej. Drs. H. van Assche, Victor Rousseaulaan 140 - B-34, B 1190 Brussel.
Ten slotte liet E. van Raan voor de tweede maal een cumulatief deel verschijnen van Het Nederlandse boek in vertaling; bibliografie van vertalingen van Noord- en Zuidnederlandse werken, 1973-1977. ('s-Gravenhage, Staatsdrukkerij). Zoals in het ‘Voorwoord’ wordt gestipuleerd, omvat de bibliografie - die, zo wordt voorzichtigheidshalve gesteld, geen aanspraak maakt op volledigheid - alle vertalingen, met uitzondering van het gebied der exacte wetenschappen. Het zal menigeen verwonderen dat het totale aantal titels, evenals dat in de voorgaande vijf jaar het geval was, de 2500 te boven gaat. De Nederlanders blijken grote culturele exporteurs op vier terreinen: religie, kinder- en jeugdboeken, taal- en letterkunde, en beeldende kunst. De belangrijkste exportgebieden zijn, zoals voor de hand ligt, het Engelse (675), Duitse (622) en Franse (406).
| |
| |
Koploper onder de vertaalde auteurs is opnieuw Dick Bruna, met 113 titels, gevolgd door Willy Vandersteen (van Suske en Wiske), die het, evenals Christina Maria de Vries (bijbelverhalen voor kinderen), tot 77 brengt. Op eerbiedige afstand volgen dan Anne Frank (28), Paul Biegel (26) en Schillebeeckx (24). De meest vertaalde literaire auteurs zijn Jan Wolkers (19), Marnix Gijsen (16), Louis-Paul Boon (14), Hugo Claus (12) en Vestdijk (10). Bepaald opmerkelijk mag het heten dat van Max Havelaar in de jaren 1973-77 vertalingen verschenen in het Estisch, het Indonesisch (2e en 3e druk), het Portugees, het Spaans en het Tsjechisch, en daarnaast nog enige bloemlezingen in verschillende talen. Multatuli mag met recht onze enige levende klassieke schrijver worden genoemd.
a.l.s.
| |
Maerlant's werken van Te Winkel herdrukt
Op 27 maart 1877 promoveerde Jan te Winkel, geboren te Winkel, aan de Groningse universiteit. Hij was dertig jaar, wat ouder dan de leeftijd waarop velen van zijn tijdgenoten promoveerden. Het had hem dan ook niet meegezeten: in 1872 had hij, na vier jaar, zijn studie in Leiden moeten opgeven omdat Cobet, bij wie hij het voor neerlandici verplichte tentamen in de ‘hoogere Grieksche taalkunde’ moest afleggen, hem met een consilium abeundi naar huis had gestuurd. Zijn Leidse leermeester in de neerlandistiek, M. de Vries, had een goed woordje voor hem gedaan bij Moltzer in Groningen. Het is niet de geringste van Moltzers verdiensten dat hij het talent van de bijnagestrande studiosus heeft ontdekt en hem vlot naar de promotie heeft geholpen. Het proefschrift dat Te Winkel voorlegde, Maerlants werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw, was een erudiet en voor Nederland hoogst origineel werk, dat in zijn soort nooit is overtroffen.
De betekenis van Maerlant als centrale figuur in het litteraire leven van zijn tijd is al door de vroegste beoefenaars van het vak ingezien. Toen Te Winkel aan zijn boek begon, waren de meeste van Maerlants werken in edities toegankelijk gemaakt; in Noord en Zuid was ook buiten de kleine kring van geleerden belangstelling voor de dichter gewekt - in 1860 was er zelfs een standbeeld voor hem opgericht. De tijd vroeg om een wetenschappelijk verantwoorde synthese. Het is tekenend voor Te Winkel dat hij zich niet tot taak heeft gesteld, Maerlants oeuvre te beschrijven tegen de achtergrond van de tijd waarin het is ontstaan, maar het omgekeerde: de tijd te verklaren uit het werk. Hij is veeleer te werk gegaan als een historicus die zich op litteraire bronnen baseert dan als een litteratuurhistoricus die cultuurhistorische gegevens gebruikt. In de tweede, omgewerkte druk van zijn dissertatie, die in 1892 het licht zag, heeft Te Winkel door correcties en toevoegingen bepaalde accenten weten te verleggen, zonder de opzet ingrijpend te wijzigen. Die opzet heeft een boek van encyclopedische geleerdheid opgeleverd, maar wel een boek dat een onbedoeld negatief bij-effect heeft gesorteerd: het zicht op Maerlant-als-dichter is er eerder door versluierd dan verhelderd. Een nieuwe synthese (waarvoor de tijd overigens nog niet lijkt aangebroken) zou een totaal ander Maerlantbeeld oproepen dan dat waarmee de litteratuurgeschiedenissen, in het voetspoor van Te Winkel, ons vertrouwd hebben gemaakt.
Intussen blijft Te Winkels werk onmisbaar, en mogen wij blij zijn met de anastatische heruitgave (van de tweede, omgewerkte druk) die HES Publishers in 1979 als nr. XX van de reeks ‘Utrechtse herdrukken’ hebben uitgebracht. De tekst (XVI + 535
| |
| |
bladzijden) is goed leesbaar gereproduceerd; de prijs (f 78,-) lijkt niet onredelijk; maar wat het op het omslag afgedrukte plaatje met de inhoud uitstaande heeft, is mij een raadsel.
w.p.g.
| |
Het Zutphens-Groningse Maerlant-handschrift
Handschrift 405 in de U.B.-Groningen met voornamelijk werk van Jacob van Maerlant, is en blijft een uitermate intrigerende codex. Met name de vraag waar en wanneer dit handschrift tot stand is gekomen is al vaker uitvoerig aan de orde gesteld. Ik herinner slechts aan de nog steeds belangrijke reeks artikelen van P. Leendertz Jr. in TNTL 14 (1895) - 16 (1897) en de boeiende Akademie-verhandeling van G.I. Lieftinck uit 1959. Wie zich met dit handschrift bezighoudt doet er goed aan zich nu ook te verdiepen in een zojuist verschenen boekje van de Groningse historicus en codicoloog Jos. M.M. Hermans: Het Gronings Zutphense Maerlant handschrift. Codicologische studies rond handschrift 405 van de Universiteitsbibliotheek te Groningen. Groningen, 1979. Publicaties van het Instituut voor Kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit te Groningen.
Het boekje bestaat uit twee delen, met in het eerste gedeelte een beschrijving van de codex en de inhoud daarvan (p. 7-35). Het tweede gedeelte draagt als titel Op naar Jeruzalem! en vormt een ‘poging tot plaatsing’ van de codex in de Nederlandse cultuurgeschiedenis (p. 37-74). Daarbij besteedt de schrijver niet alleen aandacht aan de tijd en plaats van vervaardiging, maar gaat hij ook in op de aard van het handschrift. Hij vraagt zich af wat de ‘waarde’ is van de miniaturen die in dit kostbare vroeg-veertiende-eeuwse boek voorkomen en - meer algemeen - wat de waarde is van heraldische aanduidingen in middeleeuwse handschriften. De versiering (vooral de grote belegeringsscène op een toegevoegd blad) en de teksten (bijvoorbeeld Van den lande van over zee door Jacob van Maerlant) hebben Hermans op het idee gebracht dat het hier wellicht gaat om een ‘kruistocht-codex’. Een dergelijk handschrift bevat teksten waarin propaganda gemaakt wordt voor de kruistochten om bepaalde plaatsen in het Heilige Land terug te veroveren op de ongelovigen en veilig te stellen voor de christenen. Bovendien geeft het Groningse handschrift aanleiding te vermoeden - aldus Hermans - dat het gemaakt is naar het voorbeeld van een handschrift uit ca. 1300, dus kort na de val van Akko (1291).
Een bevredigende oplossing voor alle problemen rond dit handschrift kan ook dit boekje niet geven, zoals de schrijver ervan zelf opmerkt. Dat zal nog vrij wat studie vergen. Voor het luttele bedrag van f 6,50 is het goed verzorgde boekje dat 88 pagina's telt en van 29 duidelijke afbeeldingen is voorzien, te bestellen bij Bouma's Boekhuis B.V., Turfsingel 3 in Groningen.
j.a.a.m. biemans
| |
Third International Beast Epic, Fable and Fabliau Colloquium
In Munster (Westfalen) heeft van 26 tot 28 oktober 1979 het derde colloquium van de Reynard Society plaatsgehad, een genootschap van onderzoekers die zich bezighouden met het middeleeuwse dierenepos, de fabel, het bestiarium, en de fabliaux (boerden). Het aantal deelnemers (een zestigtal) zowel als het aantal voordrachten (36) vertoonden
| |
| |
een stijging ten opzichte van het Amsterdamse colloquium van 1977, waarover in Ntg. 71 (1978), p. 85-86, is bericht. Om een indruk te geven van de behandelde onderwerpen vermeld ik hier slechts enkele titels van voordrachten - de handelingen van het colloquium zullen over enige tijd in Niederdeutsche Studien worden gepubliceerd. Speciaal voor de Middelnederlandse Reynaert-studie waren drie voordrachten van belang: die van Jean-Marc Pastré uit Rouen: ‘Zum Stil der deutschen und niederländischen Bearbeitungen des Renard-Stoffes’, van Jan Goossens (Munster): ‘Reynaerts und Reinkes Begegnung mit dem Affen Martin’, en van Paul Wackers (Nijmegen): ‘The Use of Fables in Reinaerts historie’. In een breder, comparatistisch verband boden de volgende lezingen belangwekkende nieuwe gezichtspunten: Tony Lodge en Kenneth Varty (Glasgow): ‘Pierre de St. Cloud's Roman de Renart - Foulet's thesis re-examined’; Uwe Ruberg (Mainz): ‘Der cras-Ruf des Raben in literarischer Deutung’; Jean Batany (Tours): ‘Renart et les archétypes historiques de la duplicité vers l'an mille’; en Leopold Peeters (Amsterdam): ‘Church Politics and Church Life in the Isengrimus’. Het Munsterse colloquium was georganiseerd door Prof. Goossens en zijn medewerker Dr. Timothy Sodmann, die bij de slotzitting de welgemeende dank van de deelnemers in ontvangst mochten nemen. Het vierde colloquium van de Reynard Society zal in september 1981 te Evreux worden georganiseerd door de Rouaanse hoogleraar G. Bianciotto.
Intussen zijn de handelingen van het hierboven genoemde Amsterdamse colloquium verschenen onder de titel Epopée animale, fable et fabliau. Zij vormen deel 28, aflevering 3/4 (Mediaevalia 78) van het Luikse romantische tijdschrift Marche romane. Het boek (246 blz.) is verkrijgbaar bij Prof. Dr. N. van den Boogaard, Instituut voor Romanistiek, Singel 134, Amsterdam; de prijs heeft tot 1 januari 1980 f 50,- bedragen, maar zou na deze datum worden verhoogd.
w.p.g.
| |
Twee ‘Klassieken’ herdrukt
In de reeks Klassieken Nederlandse Letterkunde zijn twee oude bekenden herdrukt, in een nieuw omslag gestoken en zo in aantrekkelijke vorm weer voor geïnteresseerden bereikbaar geworden. Marcel Hoebeke's editie van Het spel van de V vroede ende van de V dwaze maegden kreeg twee bladzijden ‘Aanvullingen en correcties’ mee (p. 154-55), Stuivelings editie van de ‘Verhandeling’ en ‘Hollandsche Duinzang’ van David Jacob van Lennep is, voorzover ik zien kan, ongewijzigd herdrukt. Laatstgenoemd boek is nog verschenen bij Tjeenk Willink/Noorduijn te Culemborg, telt 78 blz. en kost f 9,90. Hoebeke's teksteditie is uitgekomen bij de nieuwe uitgever van de reeks Martinus Nijhoff, Tjeenk Willink/Noorduijn, Den Haag, heeft een omvang van 156 blz. en kost f 14,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Den Bosch Bedwongen
In 1979 was het 350 jaar geleden dat 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik op de Spanjaarden werd heroverd. Voor de Stichting Uitgeverij Distel te 's-Hertogenbosch was dit reden voor het maken van een facsimile-uitgave van Vondels ‘Zegesang ter eere van Frederick Henrick, Boschdwinger, Wezelwinner, Prince van Oranje’, gebaseerd op
| |
| |
de eerste druk van het gedicht die in 1629 bij Willem Blaeu te Amsterdam verschenen is. Coen Free zorgde voor een inleiding en aantekeningen. Het boekje telt (vi) + 62 pp., is geïllustreerd met enkele prenten en kost f 15,-.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Hofwyck en Cluys-werck
De uitgaven van Hofwyck (f 35,-) en Cluys-werck (f 20,-), bezorgd door Dr. F.L. Zwaan, zijn thans verkrijgbaar door storting van de genoemde bedragen op postgiro 3136052 van F.L. Zwaan, Fr. Hendriklaan 15, 3445 XM Woerden, waarna portvrije toezending volgt.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Een nieuwe Lucifer-editie
In de zomer van het Vondeljaar 1979 is een nieuwe Lucifer-uitgave verschenen. Prof. Dr. Lieven Rens verzorgde een editie in de serie Klassieken Nederlandse Letterkunde van uitgevers Martinus Nijhoff-Tjeenk Willink/Noorduijn. Het werk is gevat in een fraai omslag; de winkelprijs bedraagt f 19,90.
Rens' uitgave vervangt de editie van prof. Asselbergs. Menend in diens geest te werken oriënteert Rens zich op ‘de jonge mens van het jaar 1979’, en stelt hij zich tot doel deze lezer het werk te laten ‘begrijpen’ (curs. van Rens).
Waar het de presentatie van de tekst betreft is hij daarin geslaagd: het drama wordt met het voorwerk en met een brief van Jan Vos aan Vondel over de opvoering duidelijk afgedrukt in hedendaagse spelling. De annotaties wekken zeker de indruk binnen de doelstelling toereikend te zijn.
Op de inleiding is daarentegen kritiek te leveren. De editeur ziet nl. bewust af van systematische behandeling van ‘vele, m.n. literatuurhistorische problemen’. Wat doet hij wel? Hij situeert de Lucifer in een traditie van toneel dat de christelijke heilsgeschiedenis behandelt; vervolgens karakteriseert hij het drama als een ‘studie in revolutie’. Dit laatste blijft een onbewezen stelling die nogal modieus aandoet. Bij het bespreken van de theologische en formele problemen van Lucifer houdt Rens zich aan Vondels ‘Voorberecht’; hij is hier kort van stof en voegt als literair-historisch extra alleen een passage over anagnorisis en peripeteia toe.
Hierna komt een samenvatting van de inhoud, van scène tot scène. Bij de daarop aansluitende karakterisering van de personen acht de editeur Lucifer een berekenend, sterk karakter, dit in tegenstelling tot de opinie van W.A.P. Smit die de nadruk gelegd heeft op Lucifers aarzelen bij de keus tussen goed en kwaad. Ook in ander opzicht bewandelen Smit en Rens verschillende paden, zoals blijkt uit een paragraaf over de Lucifer-studie. Minder dan Smit acht Rens zich gebonden aan het vaststellen van feiten; hij prefereert een ‘dieptepsychologische aanpak, vanuit het Oidipous-complex’. Wat houdt dat in? Aan de ene kant wordt Sigmund Freud in het drama gestopt, en na een paar kunstgrepen rollen Vondel en zijn zoon Joost er aan de andere kant, al ruziemakend, uit. Men leest dit met enige huivering. Bewijsbaar is het niet, en als hypothese helaas ook niet falsifieerbaar. De jonge mens van 1979 blijve op zijn hoede.
arie-jan gelderblom
| |
| |
| |
Karel van de Woestijne
Zowel 1978 als 1979 was een Van de Woestijne-jaar: in 1878 werd de Gentse dichter geboren, in 1929 stierf hij. De afgelopen twee jaar is er daarom aan de ‘centrale’ figuur van het Vlaamse poëtische triumviraat op uitgebreide schaal aandacht geschonken, onder meer in de vorm van een tentoonstelling van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (in Antwerpen en in Gent), een expositie in Sint-Martens-Latem, en een aantal herdenkingsbijeenkomsten ter gelegenheid van de honderdste geboortedag. Van 20 januari tot 11 maart 1979 organiseerde het Museum voor Schone Kunsten te Gent een monumentale tentoonstelling: Veertig kunstenaars rond Karel van de Woestijne, begeleid door een fraai uitgevoerde en royaal geïllustreerde catalogus: Karel van de Woestijne (1878-1929) en de kunst van zijn tijd; met uittreksels uit zijn geschriften over kunst, samengesteld en ingeleid door R. Hoozee. Marc Somers vervaardigde nadien een even indrukwekkende catalogus voor de expositie (ook al georgansieerd door het AMVC) in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel, van 16 juni tot 22 augustus 1979. Tezamen vormen ze een waardige hulde aan de grote symbolistische dichter.
Eveneens in 1979 liet Johan Soenen een boekje verschijnen: Vijfmaal Karel van de Woestijne in vertaling (uitgegeven in eigen beheer, en te verkrijgen door overmaking van Bfr. 200 op Soenens bankrekening 390-0200674-36). Verzen en verhalen van Van de Woestijne blijken vertaald te zijn in zestien talen - soms een enkel gedicht, soms ook een groot aantal verzen en verscheidene prozawerken. Veruit het omvangrijkst is de vertaalactiviteit in het Duits geweest: acht vertalers, onder wie Wolfgang Cordan en Rudolf Alexander Schröder, maar vooral Heinz Graef, brachten tezamen 138 gedichten over in hun moedertaal.
Behalve bibliografische en statistische gegevens bevat Soenens boekje drie beschouwingen waarin hij nader ingaat op het vertaalproces, en aan de hand van een beperkt aantal voorbeelden laat zien hoe om te beginnen de keuze van de verzen door een specifieke visie op de dichter en diens land van herkomst is bepaald (‘Gartenkunst’, ‘Herbstlichkeit’, en mystiek/sensualiteit: ‘Rubens und Ruysbroeck in einem’). Ook in het ‘verduitsingsproces’ van de lyriek blijkt hoezeer de preoccupatie met het Duitse beeld van ‘de Vlaming’ de woordkeuze beïnvloedt. Interessant is de bevinding dat de Frans-geöriënteerde rijmtechniek van Van de Woestijne door zijn vertalers aan hun eigen Duitse rijmconventies wordt aangepast: veel minder rime riche (slechts één derde wordt gehandhaafd), veel meer ‘onzuivere’ rijmen (50 pct.). Vergelijkbare verschijnselen vindt men ook in de hantering van het adjectief door de vertalers (veel meer werkwoordelijke constructies). Het is natuurlijk de vraag in hoeverre hier sprake is van noodoplossingen voor vertaalproblemen of van aanpassingen aan een andere taal- en versstructuur. Herinner ik me wel, dan treft men min of meer analoge transposities aan in Georges, algemeen als meesterlijk beschouwde, Baudelaire-vertalingen, hetgeen zou pleiten voor het laatste. In elk geval biedt Soenens boekje interessante aanzetten voor dit soort onderzoek. In hoeverre hij diezelf heeft uitgewerkt in zijn Akense dissertatie uit 1976: Gewinn und Verlust bei Gedichtübersetzungen; Untersuchungen zur deutschen Übertragung der Lyrik Karel van de Woestijnes, is mij op dit ogenblik niet bekend.
a.l.s
| |
| |
| |
Lulofs-bundel
Ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van prof. dr. F. Lulofs en met het doel de beoefening van de Neerlandistiek te stimuleren hebben M.M.H. Bax, K. Iwema en ondergetekende het initiatief genomen tot het samenstellen van een bundel opstellen op het gebied van de filologie en de historische letterkunde. Deze bundel zal begin 1980, als publicatie van het Nederlands Instituut te Groningen, verschijnen onder de titel Wie veel leest, heeft veel te verantwoorden; de omvang zal ongeveer 250 bladzijden bedragen.
Tot de medewerkers van buiten Groningen behoren: Ton Duinhoven, Gerard Hubers, Peter King, W. Kuiper, L. Peeters, Herman Pleij en Marijke Spies. Verder zijn er ± 15 bijdragen binnengekomen van hoogleraren en andere stafleden die aan hetzelfde instituut werkzaam zijn als professor Lulofs.
Men kan op deze bundel intekenen door f 17,50 over te maken op postgiro 44.74.139 ten name van LEKR/NEDERL. INSTITUUT te Groningen, onder vermelding van ‘Lulofs-bundel’. Men krijgt dan t.z.t. een exemplaar franco toegestuurd.
j.m.j.sicking
|
|