De Nieuwe Taalgids. Jaargang 73
(1980)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BoekbeoordelingenMieke Trommelen en Wim Zonneveld, Inleiding in de generatieve fonologie, D. Continho, Muiderberg 1979, 165 blz. Prijs f 19,50.§0. InleidingInleiding in de generatieve fonologie van Mieke Trommelen en Wim Zonneveld is de beste in het Nederlands geschreven inleiding in de generatieve fonologie en de fonologie van het Nederlands die nu voorhanden is. Er zijn in het boek vijf delen te onderscheiden: Deel I (pp. 14-40) brengt enige systematiek aan in spraakklanken, met name die van het Nederlands, eerst informeel (hfdst. 2), dan formeel m.b.v. distinctieve kenmerken (hfdst. 3). Tenslotte worden in hoofdstuk 4 de noties redundantie en twee soorten structuurconditie geïllustreerd. Deel II (pp. 41-78) begint met een overzicht van verschillende soorten segmentele processen (hfdst. 5). En het eindigt met de middelen om fonologische generalisaties formeel weer te geven d.m.v. kenmerken, regelnotatie en afkortingsconventies (hfdst. 6). Deel III (pp. 79-138) laat met veel Nederlandse data zien hoe binnen de generatieve fonologie geargumenteerd wordt. Basisbegrippen als onderliggende representatie, derivatie, lineaire ordening en fonetische representatie worden zo geleidelijk verduidelijkt (hfdst. 7-9). Deel IV (pp. 139-157) is een soort van appendix waarin ‘enkele belangrijke punten’ worden aangegeven van onderzoek in de generatieve diachrone fonologie (hfdst. 10). Deel V is mijn etiket voor de vraagstukken (aan het eind van de hoofdstukken 2-10) en voor wat men verder in zo'n boek verwacht: Voorwoord, Lijst van fonetische symbolen, Index en Bibliografie. Hiervan doen de delen I en II denken aan Schanes Generative phonology (vgl. IGF p. 7) en deel III aan het tweede deel van Dells Les règles et les sons. IGF combineert het mooie van beide boeken, en voegt er vraagstukken aan toe. In de paragrafen 1 en 2 van deze recensie geef ik twee voorbeelden uit deel III van voortreffelijk argumenteren. In §3 staat detailkritiek, bedoeld voor de gebruiker. Ik eindig met wat slotopmerkingen in §4. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§1. Het verledentijdsuffixDeel III bevat een oorspronkelijke analyse van een aantal Ndl taalfeiten en laat helder zien hoe de generatieve fonoloog generalizaties vangt. In deze paragraaf zal ik dat demonstreren voor assimilatieverschijnselen (vgl. vooral IGF §§8.4 en 9.3). De presentatie is vereenvoudigd, o.a. door weglating van grenssymbolen. Beschouw de data voor obstruentassimilatie in (1):
waar ‘-’ de grens tussen morfemen aangeeft, hier als irrelevant voor de fonologie beschouwd. Uit (1a) zien we dat in de opeenvolging van obstruent en fricatief de fricatief stemloos is. Noemen we de regel Progressieve Fricatief Ontstemming (= PFO) en schrijven: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens zien we uit (1 b) dat in een opeenvolging van obstruent en plosief de plosief de stem van de cluster bepaalt. Noemen we de regel Regressieve Stem Assimilatie (= RSA) en schrijven:
Beschouw nu de data met het verledentijdsuffix in (4):
die - op het eerste gezicht - een onderliggende de voor dat suffix doen vermoeden. Er is obstruentassimilatie in (4b) (en in (4c) met degeminatie). Maar terwijl vanwege regel RSA vormen als *pa[zd]e, *klo[bd]e verwacht worden, zien we hier PROgressieve Ontstemming, hoewel dat volgens de regel PFO met fricatieven gebeurt. TZ (p. 121, 123) observeren dan (5a), concluderen (5b) en nemen (5c) aan:
We behoeven dan slechts nog een regel na (2,3) die /δ/ - en na (2) ook /θ/ - tot plosief maakt:
Die regel is geordend voor Degeminatie vanwege (4c). Het betoog maakte gebruik van het in (7) weergegeven deel van de fonologische theorie. Gegeven
komen we uit op een onderliggende /δ/ voor het verledentijdsuffix. De aanname van (7d) met name leidt tot (5c), hoewel er een gevoel van arbitrairheid blijft. Maar als de bilabiale (niet-stridente) stemhebbende fricatief, /ß/, zou zijn geko- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen wordt de grammatika een kernmerk duurder. I.p.v. regel (6) is er dan:
Door stap (5b) in het bijzonder te nemen, leggen de generalisaties in (2,3) alle obstruentassimilaties uit. Wat de analyse kostGa naar voetnoot1 is
Met TZ (p. 119) lijkt me dat - gegeven (7) - te verkiezen boven een grammatika die de obstruentassimilatiegeneralisaties gedeeltelijk laat lopen en een aparte regel voor het verledentijdsuffix heeft als in
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§2. De themavocaalIn deze paragraaf volgt nog een voorbeeld uit deel III (vooral §§8.2 en 9.1-2) van hoe de fonologe argumenteert om op basis van vier datasets tot een onderliggende themavocaal te komen. Beschouw de data in (1):
We zien dat in (1a) (i) een korte klinker heeft, en in (ii) het werkwoord een lange. In (1bi) is de d optioneel een j voor de schwa, en in (ii) in een werkwoord voor nul. In (1c) heeft (i) vaak geen n, maar het werkwoord wel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanwege substantiefmeervouden als spelen postuleren TZ een regel Rekking in open lettergrepen (= ROL):
Vanwege d/j in (1bi) hebben TZ een regel d-verzwakking (= DJ):
Om de data in (1ii) mede te beschrijven zouden TZ nu de drie regels kunnen uitbreiden als in (5), waar [ww] staat voor werkwoord:
Maar hier wordt driemaal een generalisatie gemist. Die is eenvoudig te vangen door werkwoorden een themavocaal te geven: [ə
Derivaties verlopen dan als in (7):
We kunnen met de themavocaal in de grammatika zelfs een vierde dataset uitleggen, die in (8) staat:
als we eerst vaststellen dat het Ndl een uitzonderingsloze regel heeft, Schwa-Deletie, voor vocalen (= SDV):
die we aan het werk zien in elite̸air, finale̸ist, ambassade̸eur, Suriname̸er etc. Als we verder aannemen dat (8ii) denominaal is en opmerken dat een delerende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordformeringsregel als -----ə] subst → -----Ø] ww ongebruikelijk is, verloopt de derivatie voor vormen als ik boet zoals in (10):
waarin SDV dan de vierde regel is die is geordend voor ThD. De grammatika bevat nu tweeGa naar voetnoot2 werkwoordklassen:
Het betoog maakte gebruik van het in (12) weergegeven deel van de fonologische theorie. Gegeven (12):
legt een grammatika met een themavocaal en regel (6), en de onafhankelijke regels (2, 3, 4, 9) de in (1) en (8) gegeven anders uitzonderlijke taalfeiten uit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3. Detailkritiek§3.1 DataOver het algemeen geven TZ veel data. Hier geef ik een voorbeeld waar dat niet gebeurt. Op pp. 47-48, 64, 73-74 beschouwen TZ het suffix -aar in exemplaar als allomorf van -aal als in kolossaal, theatraal etc. en stellen er een dissimilatieregel voor op met parentheses. Ze geven dan verder nog de data familiaar en velaar. Maar voor velen eindigt de laatste op -air (vgl. ook het advies van Van Haeringen 1969 sub velaar, beter: velair), en voor sommigen de eerste ook. Dan is er ook nog een adjectief familiaal. Hoe het ook zit - misschien is -aar wel een allomorf van -air - IGF biedt een mager trio. De docent die dissimilatie wil illustreren kan beter teruggaan naar de Latijnse -alis/-aris data (zie Watkins 1970). De docente die dit niet pervers vindt kan voor parentheses in een segmentele regel beter palatalisering uit het Karok nemen (zie Howard 1975). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3.2 RegeltoepassingOver de regeltoepassingstheorie wordt in IGF voornamelijk gezwegen. TZ nemen terecht aan dat voor de meeste van hun segmentele regels de toepassing probleemloos | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloopt. Maar dan noemen ze zelf een probleem (p. 116). Wat doet de regel Schwa-Deletie Voor Vocalen (SDV)
met de string (wij) / butə-ə-ən/? Zonder een regeltoepassingsalgorithme te geven, worden twee derivaties vergeleken (waarin ThD staat voor Themavocaal-Deletie en ND voor N-Deletie):
waarin SDV in (iia) de themavocaal kiest, zodat een verkeerde fonetische vorm ontstaat, omdat ThD niet meer kan werken. TZ presenteren dan een taalspecifieke oplossing om de derivatie te laten verlopen als in (iib). Om een van de mogelijke beschrijvingen te kiezen, zou de regel SDV kunnen veranderen als in (iii)
en dan komt alleen de schwa in /butə/ in (iib) in aanmerking voor deletie. De beslissing van de schrijvers om de fonologische theorie zo inleidend mogelijk te houden valt hier te betreuren. Door wel een algorithme te geven had het probleem eenvoudiger en niet taalspecifiek opgelost kunnen worden. De meest voor de hand liggende instructie is die van SPE (vgl. p. 344):
De derivatie van wij boeten gaat nu als in (v):
Overigens is in §1 (voetnoot) bij de toepassing van ALV in de derivatie van drijfzand al van (iv) gebruik gemaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3.3 LeesbaarheidOver het algemeen is IGF zeer leesbaar. Ik geef enkele voorbeelden waar dat niet zo is.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3.4 Te veelOver het algemeen zijn TZ erin geslaagd theoretische begrippen en beweringen die in IGF niet gebruikt of beargumenteerd worden buiten het boek te houden. Twee voorbeelden slechts volgen waar dat niet zo is.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3.5 NotatieAls TZ het over data hebben geven ze die in een van de volgende notaties:
In het algemeen is duidelijk wat bedoeld wordt, hoewel ik de eerste vijf prefereer. Notatie (6) levert een moeilijkheid op bij Parisiènne (p. 50 r. 6 v.o.), waar dan ook het klemtoonteken ontbreekt. Notatie (7) kan vervangen worden door (5). Omdat () in de fonologie voor optioneel staan, prefereer ik de notatie borst̸plaat, negen̸ voor (8). Notatie (10) als op p. 68 r. 5 kan beter door een geheel fonetische vervangen worden. Voor vreemde talen kan beter (1) en (4) genomen worden, of in elk geval (5). Voorbeelden: voor Portugees sẽņor ‘meneer’ lees senhor [sĩņor] (p. 45); voor puņu ‘vuist’ lees punho [pũņu]; voor Russisch beres-ka ‘berkje’ lees berë[s]ka, voor bes-toma ‘zonder het boekdeel’ lees be[s]tóma (p. 65). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3.6 Kleine puntjesUit mijn kladlijstje ‘kleine irritaties’ volgen hier enkele. Deleer tweemaal ‘zeer’ uit het midden van p. 17. Vervang op p. 18 chien door bière; voeg in het midden oranje toe. Deleer op p. 19 r. 7 ‘universeel’; idem tweemaal op p. 20. Op p. 28 wordt w rond genoemd. Dat is fonetisch juist voor een variant als het Surinaamse Ndl, maar niet voor ABN waar hij een soort lip-tand plosief is als in water of fricatief als in dwars. Op p. 42 krijgt bronchie een [γ] i.p.v. een [x]. Op p. 45 is in r. 11 v.o. weggevallen ‘Verder verdwijnt dan de n’. Aan de data voor d-insertie op p. 54 kan het type boerderij, doceerderig worden toegevoegd. Voor ‘fonologische’ op p. 59 r. 2 v.o. is weggevallen ‘de meeste’. Op p. 60 midden deleer ‘gewoonlijk’. Vervang ‘beschrijving’ door ‘verandering’ in r. 3 van § 6.3 op p. 67. Op p. 68 midden lees voor ‘etc.’: ‘zijde#aapje, tarwe#akker, lente#avond’. Deleer de tussenzin in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de eerste twee regels van p. 69. Vervang op p. 125 r. 8-9 ‘van... Insertion’ door ‘Hiaatvulling’ (en passim). Aan de data op p. 130 kunnen de inflectie t en s worden toegevoegd als in er blijft iets stijfs. op p. 132 midden moet ‘de meest uitgebreide’ gedeleerd worden, en uit de erop volgende regel ‘(#)’. Verander ten slotte op p. 137 onder (12) ‘#’ in ‘(#)’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§4. SlotopmerkingenDe kennismaking met (Ndl) fonologie voor studenten Nederlands en Taalwetenschap verliep tot nu toe vaak via Foniek van het Nederlands door Van den Berg (1958), en de drukken uit de jaren zestig) of Fonologie van het Nederlands en het Fries, inleiding tot de moderne klankleer van A. Cohen e.a. (1959, 2e dr. 1961). Als we de fonetiek in beide boeken buiten beschouwing laten, blijft een inleiding over tot twee varianten van de structurele fonologie, waarbij de andacht ligt op (vgl. FNF p. 10):
FNF definieerde zelfs een interessant deelgebied - fonologische aspecten van de morfologie - het boek uit (p. 9). Voor veel data moest de student naar Kruisinga 1924 en Zwaardemaker-Eijkman 1928 hfdst. X. Na twee decennia klopt het ‘moderne’ uit de ondertitel van FNF natuurlijk niet meer, en hoewel de drukken uit de jaren zeventig van Foniek ook wat materiaal uit de generatieve fonologie bevatten, besefte de schrijver dat er ‘nog heel wat meer zaken onuitgewerkt gebleven [zijn]’ (p. 7). Nu is er dan IGF. Met een weelde aan Nederlandse data, en zorgvuldige argumenten. De tekst kan aan duidelijkheid winnen door incorporering van (een deel van) mijn kritiek in paragraaf 3. Moge IGF de inleiding tot de fonologie voor de jaren tachtig worden.
Utrecht, Oudenoord 6
h. gilijamse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzingen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maartje Draak, Arthur en zijn tafelronde. Den Haag (Martinus Nijhoff/Tjeenk Willink/Noorduyn), 1979. Klassieken Nederlandse letterkunde [Prijs; f 22,50].In de serie Klassieken Nederlandse letterkunde - waarom krijgen de delen niet elk een eigen nummer mee zoals vroeger? - is van de hand van Maartje Draak verschenen Arthur en zijn tafelronde, een uitgebreide en met illustraties verfraaide tweede druk van het in 1951 uitgekomen boekje - dat toen f 2,95 kostte. Het ontgaat mij waarom op de titelpagina of op de keerzijde daarvan met geen woord gerept wordt over het feit dat het om een nieuwe druk van een eerder verschenen boek gaat. Men verneemt het pas uit het ‘Woord vooraf’ van Maartje Draak zelf. De inhoud van Arthur en zijn tafelronde bestaat uit fragmenten van teksten, verbonden door een toelichtende tekst van professor Draak. Het geheel is gesplitst in acht hoofdstukken, beginnend met ‘Koning Arthur’ en eindigend met ‘Het verloop van de Arthur-roman’. De tekstfragmenten tonen een grote verscheidenheid: veel Middelnederlands, maar ook bij voorbeeld Nennius, Malory, White, Couperus en Van Schendel. Een aantrekkelijke keuze, helder gepresenteerd door middel van de toelichtende, verbindende teksten. Bij vergelijking van de twee drukken vallen vooral drie verschillen op. Allereerst is het nieuwe boekje veel aantrekkelijker om te zien. Zowel de kaft als de lay-out en de illustraties dragen daartoe bij. Of het vierkante formaat (20,5 × 20,5 cm) een blijvertje zal zijn, betwijfel ik. Een opengeslagen boekje dat 41 cm breed is, ligt slecht in de hand. Het lijkt mij, wat dat betreft, meer geschikt voor het bureau dan voor de makkelijke stoel. En dat is een beetje jammer, want de inhoud is allerplezierigst en zeker óók geschikt voor de makkelijke stoel van een geïnteresseerd lezer (over wie zo dadelijk nog iets). Een didactisch nadeel van de nieuwe druk vind ik, dat de marginale verklaringen niet meer op gelijke hoogte staan met de versregels die toegelicht worden. Estetisch is het nu wel fraaier, maar het leest onhandig en het irriteert dus. In de tweede plaats zijn er de uitbreidingen. Die betreffen vooral de marginale toelichtingen. Er zijn meer woorden en zinnen of zingedeelten verklaard dan in de eerste druk. Dat is winst. Hoe gemakkelijker het de niet-deskundige lezer op dit punt gemaakt wordt, hoe beter. De uitbreiding van het aantal teksten heeft niet zoveel om het lijf: in het laatste hoofdstuk zijn twee teksten toegevoegd (110 versregels uit Soera Rana's vertaling van Tennysons Idylls of the king en het gedicht ‘Morte d'Arthur’ van Anthonie Donker); voor het overige is er niets toegevoegd. Het meest opmerkelijk vind ik het derde verschil: de toon. De eerste druk verscheen indertijd in de serie Lessen in literatuur, een reeks boekjes voor het toenmalige VHMO. Wat toen ‘lessen’ heetten, zijn nu ‘hoofdstukken’. De ‘vragen en opgaven’ zijn verdwenen. Het ‘je, jij’ is vervangen door ‘u, men’. Een goed voorbeeld is de slotzin van het tweede hoofdstuk (p. 36; het gaat over een passage uit The sword in the stone van T.H. White): ‘Maar het is duidelijk dat onze moderne indruk van Keye geheel anders is dan die van middeleeuwse lezers’. In de ‘Tweede les’ van de eerste druk staat hier (p. 28): ‘Maar bemerk je wel hoezeer onze moderne indruk van Keye verschilt van die van de oorspronkelijke figuur?’ Ik vind dat laatste eigenlijk veel aardiger dan het eerste. Het doet mij dan ook plezier, dat professor Draak op een paar plaatsen de oude toon heeft gehandhaafd (al kan men tegen de inconsequentie stilistische bezwaren aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeren): zo schrijft zij op p. 35 ‘Zie maar eens [...]’, precies als op p. 28 van de eerste druk, terwijl ze op p. 37 het oude ‘vergelijk maar eens’ (p. 30) verandert in ‘vergelijk’. Soms ook blijft ze er als het ware tussenin hangen: het vroegere ‘Maak je niet ongerust’ (p. 41) wordt ‘Wees niet ongerust’ (p. 50). Ik maak deze opmerkingen niet om de schrijfster vliegen af te vangen, maar omdat deze kwestie samenhangt met de belangrijkste vraag: voor wie is het boek in zijn nieuwe redactie bedoeld? Het uiterlijk doet mij denken aan een z.g. ‘breed publiek’, maar niemand maakt mij wijs dat de gemiddelde Nederlandse boekenkoper zich dit aanschaft: de interesse voor onze oudere literatuur is en blijft gering en tweeëntwintigeneenhalve gulden is ook in 1979 veel geld. De middelbare scholier? De nieuwe ‘toon’ van het boek wijst er al op, dat deze categorie zeker niet de eerste ‘doelgroep’ is. Er zullen wel leraren zijn die er ideeën uit opdoen voor hun lessen. Openbare leeszalen en, als het meezit, schoolbibliotheken schaffen mogelijk een exemplaar aan, maar dat scholen het in hun lijst ‘aan te schaffen boeken’ opnemen, lijkt uitgesloten. Is het dan bedoeld voor studenten? Ik denk, dat het voor hen inderdaad het meest geschikt is. Zij kunnen, geleid door de eminente hand van Maartje Draak, over Arthur en zijn tafelronde uit deze bloemlezing-met-verbindendetekst veel leren en inspiratie opdoen om later op een aantrekkelijke manier met hun leerlingen te werken. Zij komen, zelfs in een makkelijke stoel, heel wat aan de weet over een stuk van het vak en worden en passant didactisch een hoop wijzer. Het boek is niets meer of minder dan een goede elementaire inleiding in de Arturistiek én in de didactiek van een brok letterkunde.
Utrecht, oktober 1979 Instituut De Vooys
a.m.j. van buuren |
|