Venus-Lucifer in Vondels Vergilius
In Visies op Vondel na 300 jaar (Den Haag 1979) staat op pag. 145 vermeld dat Bucolica VIII, 17, naast de twee op pag. 144 vermelde Georgica-plaatsen, de enige is waar Vergilius over Venus als Lucifer, de morgenster, spreekt. Lezend in Frijns' Vondel en de moeder Gods (twede omgewerkte en vermeerderde druk, Bilthoven 1948, pag. 131) ontdekte ik een door mij niet genoemde plaats in het epos waar Lucifer verschijnt. Ter verontschuldiging zij gemeld dat de index van de door mij gebruikte Aeneis-editie ze niet geeft. In het door Vondel zo beminde tweede boek luidt vers 801 ‘iamque iugis summae surgebat Lucifer Idae’. Dat blijkt in WB 6, 480, r. 830/1 vertaald met ‘en nu rees de morgenstar op den hoogen top van Ide’.
Niet te verontschuldigen valt mijn tweede omissie: want wèl in die index staat Aeneis 8, 589 als (enige) Lucifer-plaats. Ook in die regel vertaalt Vondel Lucifer met morgenstar. Er lijkt dus geen sprake van een overheersende neiging van onze dichter Lucifer-plaatsen omschrijvend, en niet met behulp van ‘morgenstar’, weer te geven.
Wèl levert het direct volgend vers een nieuwe aanwijzing voor 's dichters niet nauwlettend observeren van hemelverschijnselen. Hij geeft immers ‘quem Venus ante alios astrorum diligit ignis’ weer met ‘(de Morgenstar), van Venus boven alle andere flonkerstarren bezint’ WB 6, 866, r. 620. Zo rekent hij Venus-Lucifer-de planeet en de sterren tot één categorie flonkerende hemellichamen. En nu geldt juist voor de planeten dat ze veel minder flonkeren - ja vaak helemaal niet - dan de (echte) sterren. Dat is een verschijnsel dat een deskundige, Prof. Dr. M. Minnaert, in zijn De natuurkunde van 't vrije veld I, Zutphen 19685, pag. 98-99, verwonderlijk noemt omdat zij (de planeten) er overigens voor het ongewapend oog net eender (als de sterren) uitzien. Venus fonkelt in de periode van zijn sterkste lichtschijn - en die Venus wordt in Vergilius' tekst als vergelijkingsobject bedoeld - het zwakst. Juist hier zou een scherp waarnemer van de hemel die morgenster niet tot de categorie der flonkerende sterren gerekend hebben!
Tenslotte een ‘amende honorable’ aan Ida Gerhardt. Wie haar Georgica-vertaling bij de bovenvermelde Venus-loci raadpleegt, ziet dat zij in III, 324/5 het kleinvee (met Venus) er toe aanspoort dat het de ‘frischte plukt’. Noot 145 bij het artikel in de Vondel-bundel leze men dan ook als ‘Vgl. de vertaling van Ida Gerhardt’.
p.e.l. verkuyl