| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Zevende Colloquium Neerlandicum
Van 27 t/m 31 augustus jl. vond in Amsterdam het Zevende Colloquium Neerlandicum plaats dat door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) werd georganiseerd. De deelnemers waren meer dan honderd aan buitenlandse universiteiten werkzame neerlandici, die uit alle zes werelddelen naar Amsterdam waren gekomen, en meer dan zestig van hun ‘binnenlandse’ (Belgische en Nederlandse) vakgenoten. Het wetenschappelijke programma van deze bijeenkomst omvatte - zoals gebruikelijk - problemen van de Nederlandse literatuurwetenschap, taalkunde en didactiek van vreemdetalen-onderwijs.
Ter gelegenheid van het Vondeljaar hield prof. dr. L. Strengholt (VU Amsterdam) een lezing over ‘Dromen in Vondels drama's’. Dr. H. Brems (KU Leuven) analyseerde in zijn voordracht ‘Neo-romantische tendensen in de hedendaagse Nederlandse poëzie’. Prof. dr. M.C. van den Toorn (KU Nijmegen) gaf in zijn lezing ‘De beoefening van de moderne taalkunde in Nederland’ een heldere uiteenzetting van de recente stromingen in de Nederlandse linguïstiek. De lezing van dr. J. de Vries (RU Leiden) betrof een evaluatie van ‘Opvattingen over het begrip ABN’.
Meer aandacht dan bij de vroegere colloquia werd deze keer aan de didactiek besteed. Dr. J.G. Wilmots (W.O.L. Hasselt) analyseerde in zijn lezing ‘Doelstellingen en verwachtingspatronen in het onderwijs Nederlands als vreemde taal’. Prof. dr. L.K. Engels (KU Leuven) gaf enkele ‘Kritische beschouwingen bij recente theorieën over het vreemde-talen-leren’. In een forumgesprek onder leiding van prof. dr. E. Nieuwborg (UC Louvain) discussieerden de vier forumleden (A. Berteloot, Marburg; S. Pre.dota, Wroclaw; M. Rigelsford, Liverpool en A. van Seggelen, Straatsburg) over het gebruik van het talenpracticum. In een ander forumgesprek wisselden A. Aertsens (Inspecteur Hoger Onderwijs, Brussel) en J.C.A. Hawinkels (Docent Nederlands, Hilversum) van gedachten over de vraag ‘Hoe wordt het onderwijs van de Nederlandse letterkunde op de middelbare school in België en Nederland tegenwoordig opgevat?’ In dit kader dient nog vermeld te worden dat drs. F.G.J. Geelen (RU Groningen) met de colloquiumdeelnemers discussieerde over hun ervaringen met de dossiers Nederlands die sinds 1974 uitgegeven worden door het Instituut voor Toegepaste Taalkunde aan de RU Groningen. Een belangrijk programmapunt werd gevormd door vergaderingen per taalgebied waarbij de docenten de mogelijkheid hadden overleg te plegen over hun specifieke problemen.
Verder is er nog te vermelden dat de openingstoespraak gehouden werd door Prins Claus. Daarop volgde de lezing ‘Amsterdam op het eerste gezicht’ van E. van Konijnenburg (Amsterdam). Als spreker op de slotzitting trad dr. ir. A. Vondeling, oudvoorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal, op. De gehouden lezingen en toespraken verschijnen binnenkort in een Verslag van het Zevende Colloquium Neerlandicum.
Op het programma van het Zevende Colloquium stonden ook enkele excursies. Reeds op de eerste dag hadden de deelnemers de mogelijkheid Amsterdam vanuit de rondvaartboot te leren kennen. Verder konden zij ook een bezoek brengen aan drie tentoonstellingen in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, of kennis maken met het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de KNAW. Bijzondere indruk maakte op de deelnemers de excursie naar de Zuidelijke IJsselmeerpolders en het historische Muiderslot. Alle programmapunten waren perfect
| |
| |
georganiseerd! Hartelijk dank daarvoor aan het dagelijks bestuur van de IVN en vooral aan de voorzitter, dr. J. de Rooij.
Kenmerkend voor het Zevende Colloquium was het feit dat veel Belgische en Nederlandse neerlandici door hun aanwezigheid daarbij belangstelling toonden voor activiteiten van hun buitenlandse vakgenoten. Naar aanleiding van het Vijfde Colloquium heeft prof. dr. H. Schultink zich ingezet (in Ntg 66(1973)blz. 534) voor een versterking van ‘de band tussen de neerlandici extra muros en hun collega's thuis’. Ter gelelegen heid van het Zevende Colloquium wil ik graag de wens uitspreken dat de reeds bestaan de contacten verder uitgebouwd mogen worden.
STANISLAW PREDOTA
| |
Spreektaal
Aansluitend bij het in 1975 verschenen werk Woordfrequenties, aangekondigd in Ntg 69 (1976), 69-70) is nu van de pers gekomen Spreektaal, woordfrequenties in gesproken Nederlands, dat onder redactie van Eveline D. de Jong door de Werkgroep Frequentie onderzoek van het Nederlands op touw is gezet. Het onderzoek zelf is uitgevoerd aan het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde in Amsterdam, waarna de Vakgroep Toegepaste Taalkunde van de Technische Hogeschool in Eindhoven voor de computerverwerking zorgde. Het onderzoek naar gesproken taal heeft bestaan uit twee fasen. In de eerste fase zijn bandopnamen van gesprekken gemaakt, in de tweede fase is dit materiaal uitgetikt en op de computer verwerkt. Elke spreker werd geïnterviewd in een formeel gesprek en vervolgens beluisterd in een informele situatie, in een huiskamergesprek. Het onderzoek is verricht onder zestien categorieën proefpersonen, die allen in Amsterdam geboren en getogen waren. In de inleiding tot het werk wordt uitvoerig rekenschap gegeven van de niet-linguïstische variabelen, zoals leeftijd, opleiding, beroep en wat dies meer zij. In totaal zijn 120.000 woorden verwerkt en in frequentielijsten van verschillende aard opgenomen; over opzet en doel daarvan is de inleiding heel summier: er wordt verwezen naar de uiteenzetting in Woordfrequenties, wat nog eens duidelijk benadrukt dat dit nieuwe boek als een (zelfstandig) vervolg op het eerder verschenen werk onder redactie van P.C. Uit den Boogaart gezien moet worden. Ook formaat, omslag, band en druk van beide werken laten aan die samenhang geen twijfel bestaan; alleen het aantal bladzijden van Spreektaal is kleiner, nl. 144. Het boek is uitgegeven bij Bohn, Scheltema en Holkema; de prijs bedraagt f 50,-.
M.C.v.d.T.
| |
Brabants woordenboek
Van het Woordenboek van de Brabantse dialecten, dat onder redactie van J. Vromans, H. Crompvoets, A. Weijnen en J. Berns tot stand komt, is de vijfde aflevering vershenen (de eerste aflevering werd door B. van den Berg in Ntg 61 (1968), 128-9 gerecenseerd). Deze aflevering is gewijd aan het vervolg van het onderwerp veeteelt en is daarmee een directe voortzetting van de vierde aflevering. Zoals men weet is dit woordenboek niet alfabetisch, maar systematisch opgezet en in dit gedeelte worden de woorden behandeld die met het paard verband houden, zoals paardetuig, toom, haam, leidsel, hoofdstel, enz. Deze afevering beslaat precies 100 bladzijden (van blz. 685-784). De uit gever is Van Gorcum en Comp. BV. te Assen; de prijs is ing. f 47, 50.
M.C.v.d.t.
| |
| |
| |
Inleiding tot de historische taalkunde van het Nederlands
In het maartnummer van deze jaargang (Ntg 72, 187) kondigde B. van den Berg het verschijnen aan van een Inleiding tot de historische taalkunde van het Nederlands van de hand van L. Koelmans. Het betrof een gestencilde uitgave, die voorzover de voorraad strekte verkrijgbaar was bij het Instituut De Vooys in Utrecht. Het succes van deze publikatie heeft een gedrukte editie gerechtvaardigd, die nu in de boekhandel verkrijgbaar is. Doelstelling en opzet van dit 88 bladzijden tellende boekje zijn reeds door Van den Berg t.a.p. beschreven. Hier rest alleen te vermelden dat deze boekhandelseditie erg goed oogt: het werkje is gezet in een prettig leesbare letter en gedrukt op fraai wit papier, wat een bijna symbolische onderstreping betekent van Koelmans' heldere en toegankelijke presentatie van deze stof. - De Inleiding is verschenen bij Bohn, Scheltema en Holkema; de prijs is f 17, 50.
M.C.v.d.T.
| |
Elementaire klankleer van het Nederlands
H.M. Hermkens heeft een gewijzigde en vereenvoudigde uitgave van zijn Fonetiek en fonologie het licht doen zien onder de titel Elementaire klankleer van het Nederlands. Omdat het merendeel van de gebruikers uit aspirant-leraren zal bestaan, heeft de auteur het werk vooral praktisch opgezet: de didaktische kant van de klankleer krijgt ruime aandacht, maar zuiver wetenschappelijke onderwerpen zoals akoestische fonetiek en distributieleer worden niet uitvoerig behandeld; de relatie tussen fonologie en spelling daarentegen wel. De stof is verdeeld in blokken met vragen en oefeningen, maar de auteur wijst er in zijn voorbericht op dat de beknopte vorm van deze cursus begeleiding door een docent noodzakelijk maakt. Het 91 bladzijden tellende werk is in offset op A4-formaat uitgegeven en wordt met twee splitpennetjes bijeengehouden; het is in eigen beheer uitgegeven en verkrijgbaar bij de auteur Dr. H.M. Hermkens, Grote Voort 3, 5081 HE Hilvarenbeek voor f 8,50 plus verzendkosten.
M.C.v.d.T.
| |
Gramarie herdrukt
In de serie Utrechtse herdrukken van de uitgeverij HES is als nummer XIX een ongewijzigde herdruk verschenen van de bundel Gramarie, die Prof. Van Haeringen in 1962 werd aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Utrecht. Gramarie was al geruime tijd bij de oorspronkelijke uitgever, Van Gorcum, uitverkocht en ook antiquarisch moeilijk te krijgen. Veel klassieke opstellen van Van Haeringen, zoals ‘Herverfransing’, ‘Standaard-Nederlands’, ‘Vragen over de vraag’ en ‘De hoofdvormen van het Nederlandse werkwoord’, om er slechts enkele te noemen, zijn hiermee weer binnen het bereik van studerende en afgestudeerde neerlandici gekomen.
De herdruk is fotomechanisch tot stand gebracht; daardoor is aan de tekst niets veranderd. Alleen de lijst van intekenaren is weggelaten. Daarvoor in de plaats heeft de auteur een bladzijde met corrigenda toegevoegd. De prijs van de bundel is f 49, 75.
M.C.v.d.T.
| |
| |
| |
Wetenschap en taal 2
Nadat in 1977 een bundel Wetenschap en taal was verschenen (aangekondigd in Ntg 70, blz. 473) is nu onder dezelfde titel, wederom onder redactie van Bernard T. Tervoort ‘een nieuwe reeks benaderingen van het verschijnsel taal’ - aldus de ondertitel -uitgebracht. Samen met A. Kraak heeft de redacteur zelf een bijdrage geleverd onder de dit tel ‘Wat is taalbeheersing?’, waarin een poging gedaan wordt de huidige situatie dit omstreden vak nader te schetsen. Het tweede hoofdstuk heet ‘Wat houdt moedertaalonderwijs aan de basis in?’ en Fr. Litmaath en P.H. van der Ven geven daari nadere informatie over taalonderwijs op kleuter- en basisschool, zoals dat in de Nijmeegse werkgroep ‘Taaldidactiek aan de basis’ gestalte gekregen had. J.S. ten Brinkes opstel over ‘De beweeglijke inhouden van voortgezet moedertaal-onderwijs. Een verkenning’ sluit daarbij aan. T.A. van Dijk stelt in het vierde hoofdstuk de vraag ‘Wat is tekstlinguïstiek?’ aan de orde en levert een beknopt overzicht van de discipline die in zijn Aulaboek Tekstwetenschap (zie Ntg 72, blz. 280) uitvoeriger behandeld wordt. S.C. Dik beantwoordt de vraag ‘Wat is funktionele grammatika?’ in een beknopte maar duidelijke uiteenzetting, en H. van Riemsdijk geeft onder de titel ‘Wat is de Uitgebreide Standaard Theorie?’ een overzicht van Chomskys nieuwste ideeën. Hoofdstuk 7 is gewijd aan het specialistische onderwerp Montague-grammatica, geschreven door J. Groenendijk en M. Stokhof, waarna P.A.M. Seuren een heldere bijdrage over semantiek levert. P. van Sterkenburg heeft de lexicografie voor zijn rekening genomen, R.S. Prins en B.T. Tervoort de neurolinguïstiek en J.J.M. Bakker en P.C. Uit den Boogaart bespreken onder de titel ‘Taal en tellen’ frequentie-onderzoek en frequetie woordenboeken. P. Muijsken geeft een korte bijdrage over
kreolistiek, de studie van kreolentalen, en de bundel wordt besloten met een stuk van Tervoort over visuele communicatie, handelingen, gebaren en gebarentalen.
Deze bundel geeft een prachtig spectrum van zeer uiteenlopende taalkundige disciplines te zien en de specialisten die voor elk onderdeel tekenen staan borg voor een behandeling op niveau. Men kan zich alleen afvragen of de verstrekte informatie soms niet te gespecialiseerd is. Blijkens het omslag is dit boek bedoeld voor talenstudenten en andere geïnteresseerden. Dat moeten dan wel geïnteresseerden met enige voorkennis zijn, want het valt niet aan te nemen dat een werkelijke leek uit dit boek zal begripen wat Montague-grammatica nu is of de Uitgebreide Standaard-Theorie. Daarbij moet dan wel bedacht worden dat de schrijvers het binnen het hun toegemeten bestek niet gemakkelijk hebben gehad en veelvuldig zijn dan ook de verontschuldigingen voor de beknoptheid en onvolledigheid van het gebodene (blz. 22, 48, 91, 111, 132, 133, 224, 243!). Maar voor ieder die al wat van linguïstiek afweet is deze bundel erg interessant.
Wetenschap en taal 2 is een uitgave van Dick Coutinho te Muiderberg.
M.C.v.d.T
| |
Spelling
Als nummer 2 in de reeks Spectator cahiers is een boekje verschenen onder de titel Spelling, dat is geschreven door vijf auteurs: G.E. Booij, C. Hamans, G. Verhoeven, F Balk en Ch. H. van Minnen. Al deze auteurs voelden in hun onderwijspraktijk de behoefte aan een boekje over spelling, dat zich tot een ruim lezerspubliek moest kunnen richten en dat dienst zou moeten kunnen doen bij de pedagogische academie, de NLO- | |
| |
en MO-opleidingen en de wetenschappelijke leraarsopleiding. De diversiteit van deze doelgroepen bracht met zich mee dat ook een aantal basisbegrippen uit de taalkunde uitgelegd moesten worden. Het resultaat van die overwegingen is een zeer leesbaar en nuttig boekje geworden.
In het eerste hoofdstuk worden de taalkundige achtergronden van de spelling belicht, waarbij enkele begrippen uit de fonetiek en de fonologie aan de orde worden gesteld. Het tweede hoofdstuk geeft een interessant overzicht van de principes en de geschiedenis van het schrift, met duidelijke illustraties. Hoofdstuk 3 geeft een stukje geschiedenis van de huidige spelling en haar voorgangers, terwijl het daarop volgende over lezen en leren lezen handelt, met zeer nuttige informatie. Dat leidt als vanzelf tot de volgende onderwerpen: evaluatie-criteria voor spellingsystemen (hoofdstuk 5) en spelling als zelfstandige code (hoofdstuk 6). Het meest vermakelijk is hoofdstuk 7, dat de discussie over spellinghervorming onder een aantal gezichtspunten samenvat en vele citaten bevat van strijders vóór of tegen spellingverandering. Wie daar nog niet genoeg van geleerd heeft kan nog terecht in hoofdstuk 8 dat onder de titel ‘Is spellinghervorming noodzakelijk?’ een uiterst voorzichtig en afgewogen oordeel bevat, dat men graag in handen zou zien van de heethoofdige ingezonden-stukkenschrijvers die op gezette tijden de dagbladpers teisteren.
Met een verklarende termenlijst aan het slot is dit cahier over spelling tot een heel handig didactisch hulpmiddel bij de docentenopleidingen geworden en bovendien is het een goedgeschreven en vlot leesbaar geschrift. Spelling is uitgegeven bij Wolters-Noordhoff.
M.C.v.d.T.
| |
Contrastieve syntaxis
De Nederlandse lector te Zürich, dr. Jelle Stegeman, heeft een studie over Aspekte der kontrastiven Syntax am Beispiel des Niederländischen und Deutschen gepubliceerd, die iets te ver buiten het terrein ligt van de neerlandistiek waarmee De nieuwe taalgids zich bezig houdt, om voor een uitvoerige recensie in aanmerking te komen; anderzijds bevat dit boek zoveel interessants dat een enigszins uitgebreide aankondiging gerechtvaardigd is.
Stegeman bespreekt na een korte inleiding over de geschiedenis van de contrastieve grammatica de linguïstische relevantie van deze tak van de taalwetenschap, die hij als tamelijk veelomvattend ziet: o.m. ligt deze relevantie op het gebied van de toegepaste taalkunde, het toetsen van linguïstische hypothesen (vooral de hypothese van taaluniversalia), vergelijkende filologie en socio- en psycholinguïstiek. Een bespreking van de methodologische problemen van het vak geeft Stegeman aanleiding de ontoereikendheid van de traditionele grammatica te belichten (vooral de uitgangspunten van de Griekse en Latijnse grammatica hebben beschrijvingen van moderne talen ongunstig beïnvloed), maar ook de structuralistische grammatica, die zich vooral op de eigen aard van elke taal afzonderlijk richtte, is van nature niet erg geschikt voor de contrastieve grammatica. Ook de transformationele taalkunde acht de auteur voor zijn doel minder gelukkig: niet alleen is de status van de intuïtie van de spreker een probleem, maar ook het vergelijken van transformatieregels biedt ernstige moeilijkheden. Zo komt Stegeman ertoe als alternatief de functionele syntaxis te kiezen, die volgens hem een basis
| |
| |
kan vormen voor taaivergelijking omdat nu structuren van twee talen vergeleken worden en niet intuïties van twee sprekers. Het vierde hoofdstuk van deze studie bevat dan ook een uitvoerige uiteenzetting van de principes van de functionele syntaxis, waarbij de auteur zich vooral op de opvattingen baseert van Halliday en Dik (diens Functional Grammar uit 1978 wordt echter niet genoemd; kennelijk doordat Stegemans manuscript al eerder afgesloten was).
In het vijfde hoofdstuk volgt dan een principiële uiteenzetting over de functionele contrastieve syntaxis, waarbij uitvoerig geschetst wordt onder welke gezichtspunten men talen vergelijken kan. Daarvoor moest eerst als postulaat worden aangenomen dat natuurlijke talen in principe volledig zijn en volledig in elkaar vertaalbaar zijn; anders gezegd: dat het taalsysteem van iedere natuurlijke taal ‘ausdrucksadäquat’ is (S. 96). Na een opsomming van mogelijke tertia comparationis en een illustratieve behandeling van een aantal analyse-types volgt dan in het zesde hoofdstuk een reeks functionele contrastieve beschrijvingen van Nederlandse en Duitse zinnen. De auteur heeft zich daarbij beperkt tot aspecten van de incorporatie, sc. van bijzinnen, en hij vergelijkt vervolgens de categorieën subject, predikaat, genitief-object, indirect object, direct object, prepositie-object, attributieve bepaling en adverbiale bepaling als geïncorporeerd zinsdeel (dus als bijzin) in het Nederlands en het Duits. Daarbij wordt steeds on derscheid gemaakt naar de conjuncties (dat, of, als, etc.), zodat een groot aantal zinnen (350 in totaal) aan bod komt, waarna steeds in een boomdiagram de afleiding voor de Nederlandse, resp. Duitse constructie gevisualiseerd wordt.
Stegeman heeft hiermee een interessant onderzoek geleverd, dat niet alleen theoretisch van belang is, maar dat ook praktisch nut heeft voor iemand die Nederlandse syntaxis aan Duitsers onderwijst of Duitse syntaxis aan Nederlanders. Met oog op dat praktische aspect zou het wenselijk zijn geweest dat de schrijver een samenvattende paragraaf gewijd had aan de balansschikking (het type: nauwelijks waren we thuis, of...; het duurde niet lang, of...). Nu wordt deze constructie opgesplitst over verschillende paragrafen en de ene keer (ten onrechte) behandeld na het dubitatieve of (S. 140), de andere keer bij de adverbiale bepalingen (S. 174). Trouwens ook de behandelin het concessieve of wordt niet geheel duidelijk: zin (317) Het wordt een warme zomer of ik moest me vergissen geeft toch een heel ander geval te zien dan zin (319) Wat heb je eraan of je moeite doet, dat helpt toch niet. Consultatie van het werk van Mevr. G.F. Bos, Het probleem van de samengestelde zin zou hier helderheid gebracht kunnen hebben; haar werk ontbreekt echter in de literatuuropgave. Het valt trouwens op dat in die literatuuropgave werken over Nederlandse syntaxis schaars vertegenwoordigd zijn.
Deze paar kritische kanttekeningen mogen echter niet doen vergeten dat Stegemans boek veel nuttigs bevat. Zijn conclusie ‘dass die niederländische und die deutsche Syntax hinsichtlich der Inkorporation einander stark ähneln’ (S. 182) en ‘dass trotz der Aehnlichkeiten zwischen dem Niederländischen und dem Deutschen in Bezug auf die Inkorporation eine Reihe von Unterschieden zwischen den beiden Sprachen bestehen’ (S. 183), is natuurlijk onloochenbaar maar ook weinig verrassend: dat wisten we allang. Veel belangrijker is dat Stegeman die verschillen duidelijk geanalyseerd heeft. In dit opzicht kan zijn werk weer een uitgangspunt vormen voor iemand die een Nederlands leerboek voor Duitsers, schrijft, of een Duits leerboek voor Nederlanders. En aan dat soort werk is, naast de theoretische reflectie over de functionele syntaxis, concreet behoefte.
| |
| |
Aspekte der kontrastivën Syntax am Beispiel des Niederländischen und Deutschen is in helder offset gedrukt en in groen linnen gebonden. Het boek is verschenen als nr. 16 in de reeks Studia linguistica Germanica, herausg. von Stefan Sonderegger in 1979. De uitgever is Walter de Gruyter, Berlin, New York; een prijs is niet opgegeven.
M.C.v.d.T.
| |
Recht en taal
Op de jaarlijkse algemene vergadering van de Koninklijke Notariële Broederschap, gehouden op 21 september 1979, is aandacht besteed aan het onderwerp ‘Recht en taal’, waarover onder diezelfde titel een preadvies was uitgebracht door de Utrechtse hoogleraar Prof. Mr. G.C.J.J. van den Bergh en zijn Leuvense collega Prof. Dr. Jan M. Broekman. De bijdrage van Van den Bergh is het uitvoerigst en voor neerlandici het meest interessant. Na een algemene oriëntatie volgt een bespreking van de sociale en functionele aspecten van het juridisch taalgebruik, die zowel voor taalkundigen als rechtskundigen boeiend is. De problematiek van de rechtstaal als groepstaal van de juristenstand - met hoogst illustratieve voorbeelden van misverstaan door de leek - en de wetstaal - met kenmerkende substantiveringen als ingebrekestelling, inbetalinggeving, meerderjarigverklaring - zijn slechts een paar onderwerpen die hier ter sprake komen. Het is een doorwrocht stuk van over de 70 bladzijden geworden, waarvoor de jurist Van den Bergh zich een bewonderenswaardige kennis van de linguïstiek eigen heeft gemaakt.
De filosoof Broekman gaat in het tweede opstel (dat meer dan de helft korter is dan het eerste stuk) veel minder op de talige, maar meer op de wijsgerige aspecten van het recht in, zodat de aandacht gericht wordt op de waarheid van het sociale contract, de waarheid van de tekst en de waarheid van het subject. Dit preadvies biedt de neerlandicus minder directe aanknopingspunten dan het eerste.
Recht en taal, verschenen als Publikatie van de Koninklijke Notariële Broederschap, telt 112 bladzijden; het is een uitgave van Kluwer te Deventer.
M.C.v.d.T.
| |
Oral Poetry
Elke litteratuurhistoricus die zich wil oriënteren op een hem nog onbekend onderzoeksterrein, die zich snel een beeld wil vormen van de status quaestionis terzake van enig probleem, discussie of methode, haalt opgelucht adem als hij bij een eerste exploratie de woorden Wege der Forschung tegenkomt. Dat is de naam van een reeks, in elk van de honderden delen waarvan een aantal soms moeilijk bereikbare klassieke, principiële, oriënterende of in methodisch opzicht representatieve studies over het betrokken thema zijn samengebracht. De keuze van die studies is altijd weloverwogen; de inleidingen staan doorgaans op hoog niveau. Om een indruk te geven noem ik drie delen waaraan ik als mediëvist veel gehad heb: Altdeutsche und altniederländische Mystik (hrsg. von Kurt Ruh); Geschichtsdenken und Geschichtsbild im Mittelalter (hrsg. von W. Lammers) en Ritterliches Tugendsystem (hrsg. von G. Eifler).
In deze gerenommeerde reeks hebben twee Leidse mediëvisten, de germanist Norbert Voorwinden en de neerlandicus Max de Haan, het 555ste deel bezorgd: Oral Poe- | |
| |
try, Das Problem der Mündlichkeit mittelalterlicher epischer Dichtung, Darmstadt, 1979. Prijs: DM 38,-. De Engelse hoofdtitel kan misschien gezien worden als eerbetoon aan Parry en Lord, de grondleggers van de theorie van ‘oral-formulaic composition’. Volgens deze theorie berust een deel van de epische poëzie in de middeleeuwse volkstalen op een oeroud procédé: zangers zouden, tot op zekere hoogte improviserenderwijs, hun epen (cantilenen?) hebben gevormd met gebruikmaking van losse ‘bouwstenen’ in de vorm van poëtische formules. Toepassingen van deze techniek zijn tot in onze eeuw aangetroffen, bijvoorbeeld bij het Joegoslavische volksepos, waar men zonder twijfel te maken heeft met een van generatie op generatie doorgegeven traditioneel procédé. In de Oudgermaanse wereld en de Keltische gebieden, met hun professionele dichter-zangers (skop en bard) lijkt het bestaan van ‘oral-formulaic composition’ plausibel - maar hoe staat het met het middeleeuwse epos in de sfeer (beter: de sferen) van Chanson de Roland en Nibelungenlied? De hypothese dat ook dáár sprake zou kunnen zijn van ‘Oral-formulaic composition’ is briljant verdedigd, maar heeft ook veel weerstand opgeroepen - erger nog: men hoorde er de laatste tijd niet veel meer over. Daarom kan het initiatief van Voorwinden en De Haan ook worden verstaan als een klaroenstoot die hernieuwd onderzoek aankondigt. De vijftien studies die in dit boek zijn opgenomen, dateren grotendeels uit de jaren vijftig en zestig. Twee bijdragen zijn recenter, een stuk van Hans Dieter Lutz, ‘Zur Formelhaftigkeit mittelhochdeutscher Texte und zur “theory of oral-formulaic
composition”’ uit 1974 en een ‘Versuch über die Soziologie der höfischen Epik’ van C. Soeteman, getiteld ‘Ritterroman und Gesellschaft’. De inhoud van Oral Poetry biedt een breed gamma van onderzoeksmethoden en -objecten. Spijtig is alleen dat het belangrijke Scandinavische en Keltische (vooral Ierse) bewijsmateriaal vrijwel geheel niet ter sprake kon komen. Maar naast de delen over Homerus en over ‘Heldendichtung’ is dit boek een bijzonder welkome aanvulling.
Overigens: de reeks Wege der Forschung wordt uitgegeven door de Wissenschaftliche Buchgesellschaft te Darmstadt, een uitgeverij die tegelijk een vereniging van boekengebruikers is. De leden genieten kortingen en kunnen voorstellen indienen tot het herdrukken van belangrijke uitverkochte werken, ook van andere uitgeverijen. Het lidmaatschap van de WB is spotgoedkoop; de jaarlijks verschijnende fondscatalogus (van meer dan 800 pagina's) is een gevaarlijk bezit: al bladerend bestelt men zich arm. Het adres: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Hindenburgstrasse 40, D-6100 Darmstadt 11.
W.P.G.
| |
Jaarboek ‘De Fonteine’ 1976-1977
Omdat de lezerskring van de Ntg zich gestadig verjongt, kan het geen kwaad een oude bekende die in deze rubriek met vrij grote (hoewel regelmatige) tussenpozen verwelkomd wordt, opnieuw voor te stellen. Het gaat om het Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent, orgaan van een op 9 december 1448 (jawel) door de stedelijke magistraat erkende rederijkerskamer die op welhaast miraculeuze wijze alle staatsveranderingen heeft overleefd, en 531 jaar later nog steeds een rol van belang speelt in het Gentse culturele leven. Dat de leden van deze Methusalem onder de verenigingen belangstelling aan de dag leggen voor het roemruch- | |
| |
te verleden van hun kamer is op zichzelf reeds vermeldenswaard, dat deze belangstelling niet introvert en particularistisch is, mag aan de balk. Het aardige van ‘De Fonteine’ is, dat zij specialisten op rederijkersgebied, en meer in het algemeen litteratuurhistorici, in staat stelt hun werk, ook als dit niet direct op de kamer of zelfs maar op Gent betrekking heeft, in het voorname typografische kader van het Jaarboek te publiceren. Daardoor is het Jaarboek een uitgave van eminent belang voor de neerlandistiek.
Het Jaarboek 1976-1977 (nr. XXVII; 2e reeks nr. 19) telt twee delen (te zamen 439 pagina's). Deel I bevat zeven bijdragen, waarvan ik hier niet meer dan auteurs en onderwerpen kan vermelden. Pierre Vinck publiceert een inleidend gedeelte van zijn licentiaatsverhandeling over ‘Het volksboek Die historie van Peeter van Provencen ende die schoone Maghelone van Napels’; Dirk Coigneau levert een fraaie analyse van ‘Het refrein van Gilleken Honings’; W.L. Braekman editeert enkele gedeelten uit ‘Een onbekend Gents handschrift met rederijkersteksten’: ‘Refreinen, rijmspreuken en dichten uit de zestiende eeuw’ en ‘Een kluchtspel uit de zestiende eeuw’; W. Waterschoot bestudeert (op zijn bekende doorwrochte wijze) een planodruk van een Orangistische tekst van Lucas d'Heere uit 1557; J. Huyghebaert weet de achttiende-eeuwse rederijker Pieter Joost de Borchgrave op plagiaat te betrappen (het corpus delicti wordt gevormd door 11 (13) verzen uit ‘Het verheerlykt Leyden’ van Le Francq van Berkhey); Greta Delaunois schrijft over het ‘Nederlandstalig toneel in Gent tijdens het Verenigd Koninkrijk’; en tenslotte is de grote Gentenaar Karel van de Woestijne vertegenwoordigd in een studie over zijn relaties tot het Gentse toneel door Anne Marie Musschoot. Zoals men ziet: een boeiende schakering van onderwerpen en methoden.
In het tweede deel van Jaarboek 1976-1977 wordt de kroon op het werk gezet door de voltooiing van de grote editie van het Testament rhetoricael van Eduard de Dene. Met deze uitgave, bezorgd door W. Waterschoot en D. Coigneau m.m.v. A. Schauteet en van J.M. Marchand, F. Pille, L. Van der Hulst, E. Vervinckt, M.P. Gelan, I. Trioen, G. Van Meerhaeghe, H. Hendrickx en E. De Potter, onder leiding van A. Van Elslander (de metselaars, de bouwheren èn de architect verdienen vermeld te worden), was al in het Jaarboek 1969-1970 een begin gemaakt (zie Ntg 65, 1972, p. 504-505); in Jaarboek 1975 zag het eerste stuk van de omvangrijke tekst het licht (zie Ntg 71, 1978, 176); nu volgt het slot: F. 150 V tot F. 317 R van het handschrift. Het kan nog lang duren voor de neerlandistiek zich enigszins vertrouwd zal hebben gemaakt met het boeiende, maar moeilijk benaderbare oeuvre van De Dene. Nu de teksten door de Gentse filologen zijn opengelegd, kan ontoegankelijkheid van het handschrift daarbij niet langer als excuus gelden.
Het tweedelige Jaarboek 1976-1977 is verkrijgbaar door storting van BF425 op postrekening 000-0301710-40 van de Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent.
W.P.G.
| |
Rheloric Newsletter
In 1977 is te Zürich de International Society for the History of Rhetoric opgericht, die zich ten doel stelt (ik citeer artikel 2 van de ‘Constitution and Bylaws’) ‘to promote the study of both the theory and practice of Rhetoric in all periods and languages and its relationships with poetics, philosophy, politics, religion, law and other aspects of the
| |
| |
cultural context. The Society is not concerned with {the furthering of practical rhetorical skills as such’. In juni 1979 heeft de ISHR een succesvol congres gehouden in het gebouw van de Vrije Universiteit te Amsterdam (zie Ntg 72, 1979, p. 84-85). Kort daarvoor is de tweede aflevering verschenen van Rhetoric Newsletter, The Journal of the International Society for the History of Rhetoric. Dit tijdschrift bevat behalve een grote hoeveelheid actuele informatie over congressen en wetenschappelijke ondernemingen ook een bio-bibliografische ‘List of Members’ (p. 15-52) met namen, adressen, publikaties en opgaven van lopend onderzoek van meer dan 150 specialisten. Deze schat aan gegevens is bijeengebracht door Prof. H.F. Plett, Universität Essen, Fb 3 Anglistik, Universitätsstr. 12 (Postfach 6843), D-4300 Essen 1. In de rubriek ‘Advertisers announcements’ worden twee belangwekkende werken aangekondigd: Athen und Jerusalem, Die Tradition der argumentativen Verknüpfung von Bibel und Poesie im 17. und 18. Jahrhundert door Joachim Dyck (Verlag C.H. Beck, München; prijs DM 42,-) en Rhetorik, Ein internationales Jahrbuch (Friedrich Fromann Verlag, Stuttgart; prijs ca. DM 38,-).
Het bovenstaande moge duidelijk maken dat zowel de ISHR als zijn Rhetoric Newsletter ook van belang kunnen zijn voor neerlandici, litteratuurhistorici en historisch geïnteresseerde taalbeheersers, die zich tot de leerjongers van Vrou Rhetorica rekenen.
W.P.G.
| |
Short-Title Catalogue Nederland 1540-1800
De Nederlandse boekproduktie tot en met 1540 is door de bibliografieën van Campbell (M.F.A.G. Campbell: Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle. La Haye, 1874-1890) en van Nijhoff/Kronenberg (W. Nijhoff en M.E. Kronenberg: Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540. 's-Gravenhage, 1923-1971) zo niet op volledige, dan toch wel op bruikbare wijze toegankelijk gemaakt. Een Nederlandse bibliografie voor de periode van 1540-1800 ontbreekt echter. Om in deze leemte te voorzien werd (10 jaar geleden) vanuit de Commissie Gedrukte Werken (een subcommissie van de voormalige Rijkscommissie voor Advies inzake het Bibliotheekwezen) een plan ontworpen om een Short-Title Catalogue Nederland 1540-1800 (afgekort STCN) ti: vervaardigen.
De in 1972 door de Commissie Gedrukte Werken ingestelde Werkgroep STCN heeft in eerste instantie regels opgesteld m.b.t. uitgangspunten als de keuze van het hoofdwoord, de vorm van de titelbeschrijving en de inrichting van de catalogus. Deze regels zijn nader uitgewerkt en getest door de afdeling Oude Drukken van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Bij wijze van specimen van de STCN is nu als deel XII van de Bibliotheca Bibliographica Neerlandica bij De Graaf in Nieuwkoop verschenen: J.A. Gruys and C. de Wolf: A Short-Title Catalogue of Books printed at Hoorn before 1701. In deze catalogus zijn alle Hoornse uitgaven vóór 1701 opgenomen, voor zover te vinden in drukkersregisters en gepubliceerde catalogi van de universiteitsbibliotheken van Amsterdam, Leiden (inclusief de Bibliotheca Thysiana) en Utrecht, van de Koninklijke Bibliotheek en het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianun te 's-Gravenhage en van de Archiefdienst Westfriese Gemeenten en het Westfries
| |
| |
Museum te Hoorn. Uit een aantal andere bibliotheken zijn ter aanvulling Hoornse uitgaven vermeld waarvan de bovengenoemde collecties geen exemplaar bezitten. Omdat Hoorn een goed algemeen beeld geeft van de boekproduktie van een Nederlandse stad en omdat deze produktie niet te omvangrijk is geweest, werd Hoorn als proefobject van de STCN gekozen. In de inleiding van de nu verschenen catalogus besteden de samenstellers, beiden lid van de Werkgroep STCN, dan ook de nodige aandacht aan de organisatie van het project en aan de werkwijze en de regels voor de STCN.
Volgens de inleiding op de Catalogus Hoorn zal de uiteindelijke STCN voor de 17e eeuw ca. 100.000, voor de 18e eeuw ca. 200.000 en voor de 16e eeuw (vanaf 1540) een niet nader aangegeven aantal titels bevatten. Uitgaande van een bureaubezetting van acht à tien man zou de 17e eeuw na tien en het gehele project na vijfentwintig jaar afgerond kunnen worden. De eerste taak van het STCN-bureau is het vervaardigen van een basiscatalogus, uitgaande van het bezit van één Nederlandse bibliotheek. Bij de bewerking van grote bibliotheken is de aanwezigheid van een typografische catalogus (drukkersregister of plaatsnamenregister) op het oude bezit onmisbaar.
De Werkgroep STCN ziet zich, na deze eerste proef, nu voor de taak gesteld de benodigde financiële middelen voor de bemanning van het project bijeen te brengen. Een tweede vereiste voor een effectief verloop van het STCN-project is een ontsluiting van het oude bezit van de (grote) Nederlandse bibliotheken in de vorm van een drukkersregister of plaatsnamenregister. Een aantal wetenschappelijke bibliotheken heeft reeds, in een min of meer volledige versie, de beschikking over een dergelijke typografische catalogus van het eigen bezit aan Oude Drukken.
Als de Werkgroep erin slaagt om, met de Catalogus Hoorn als visitekaartje in de hand, de financiering voor het project rond te krijgen, zou bij een verder eveneens gunstig verloop de eerste fase van het project (de bewerking van het bezit van Nederlandse bibliotheken uit de periode tot 1700) over een jaar of tien voltooid kunnen zijn. Daar het - zoals de samenstellers van de Catalogus Hoorn meedelen - tijdens de eerste fase al mogelijk is deelcatalogi te doen verschijnen, kunnen wij wellicht al eerder dan 1989 de beschikking krijgen over gedeelten van de in het kader van het STCN-project verzamelde gegevens.
De nu verschenen Catalogus Hoorn geeft niet alleen een indruk van de uiteindelijke STCN, maar is ook de eerste catalogus die de volledige boekproduktie (voorzover achterhaalbaar) van een Nederlandse stad tot 1700 in beeld brengt. De catalogus, die 360 beschrijvingen bevat, telt 125 pagina's. De prijs bedraagt f 65,-.
P.N.G. PESCH
| |
Brieven van Bloem aan Van der Leeuw
Ik ben nu ontzettend bang voor de lentedagen. Er is nu nog niets voorjaarsachtigs in de lucht, maar als dat begint! Wat onbeschrijfelijk, die verteedering en die zalige droefenis. En dan gevangen zitten, 't Is om met je kop tegen de muur te loopen! -
‘Wat zeg je wel van de revolutie in Rusland! Dat is zeker wel spek naar je anarchistische bek! Overigens moet ook ik, reactionnair, erkennen, dat ik nooit een revolutie nobeler heb zien verloopen! - Verder gaat mij de oorlog ook zeer naar wensch. Je “broeders” worden gevild! Een angst bekruipt mij, omdat ik niets meer van jelui hoorde. Jelui bent toch niet ziek?’
| |
| |
Een willekeurig citaat uit een brief van Jacques Bloem aan zijn tien jaar oudere vriend Aart van der Leeuw. De datering luidt ‘20 Maart 1917’. Thematiek en toon zijn kenmerkend voor het karakter van deze correspondentie. Men vindt in Bloem's brieven slechts een enkele uitspraak waarmee poëtologisch veel te beginnen valt, zelfs maar weinig concrete verwijzingen naar de gedichten die gelijktijdig zijn ontstaan. Maar zij geven een scherp beeld van de dagelijksheid en de misère, van de kwetsbaarheid, de diepe depressies en de vlagen van onverantwoord optimisme, waaruit de dichter het klare distillaat van zijn verzen heeft gepuurd. Voor wie Bloem's poëzie als essentieel beschouwt, vormen deze brieven, naast Sötemann's biografie, onthullende en soms ontroerende lectuur - al moet ik bekennen dat ik een aantal politieke en sociale uitspraken eigenlijk liever niet gelezen zou hebben. Maar de opkomende weerzin wordt verdreven door Bloem's loyaliteit, zijn talent voor vriendschap en zijn gevoel voor humor.
Van de correspondentie Bloem-Van der Leeuw zijn 99 documenten - meestendeels brieven - bewaard gebleven uit de periode tussen 19 november 1911 (‘Hooggeachte heer v. d. Leeuw’) tot 14 oktober 1930 (‘Beste Aart’). De antwoorden van Van der Leeuw zijn op een hier niet uitgegeven drietal na (zie daarvoor nu het tijdschrift Juffrouw Idastraat 11, jg. 5, 1979, p. 1-5) niet teruggevonden. Mevrouw A. Kets-Vree heeft De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien: een publikatie van 184 pagina's die is verschenen als drievoudige aflevering van de serie Achter het boek (14e jg., afl. 1-3), die wordt uitgegeven door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Inleiding, tekstbezorging en de uitvoerige annotatie kunnen in één woord worden getypeerd: vakwerk. Het boek is a f 42,- te bestellen via de boekhandel of bij het museum, postbus 97, Den Haag, postrekening 495619 t.n.v. penningmeester NLM.
W.P.G.
| |
Du Perron bij Reflex
Naar men zal weten, geeft het Utrechtse antiquariaat Reflex al sinds enkele jaren fotografische herdrukken uit van studies over moderne Nederlandse literatuur, zoals Arthur Lehnings Marsman en het expressionisme, Nol Gregoors Simon Vestdijk en Lahringen, de dissertatie van H.W. van Tricht over Van Eeden, het boek van Rob Antonissen over Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst en Gaston Burssens' boekje over Paul van Ostaijen.
In de loop van dit jaar is ook een herdruk uitgekomen van het onvindbaar geworden tijdschriftje Avontuur, geredigeerd door E. du Perron, Paul van Ostaijen, Gaston Burssens, R. Blijstra en W.N. Dinger. Het periodiek heeft het slechts gebracht tot drie nummers, gedateerd feburari, maart en april 1928. Behalve werk van de redacteuren bevat het tijdschrift alleen een gedicht van H. Marsman, ‘Romanisches Café’. Nog voor het tweede nummer gereed was, stierf Van Ostaijen; de derde aflevering was gezien deze omstandigheid, in hoofdzaak gevuld met nagelaten werk van de Vlaamse dichter. Toen de overige redacteuren daarna in gebreke bleven hun toegezegde bijdrage in de produktiekosten van het blad tijdig te fourneren, was voor Du Perron, die de ziel was van het tijdschrift, de aardigheid er af. Hij zond zijn te traag betalende mede- | |
| |
redacteuren hun kopij voor het vierde nummer terug, en wilde daarmee ‘van dit gedonder afzijn.’
Zonder te willen beweren dat Avontuur van onvervangbare betekenis is geweest, mag men toch zeggen dat het een opmerkelijk moment in de moderne literatuur vastlegt. Natuurlijk in de eerste plaats door de publikatie van de organisch-expressionistische poëzie van Van Ostaijen. De fascimile-uitgave heeft extra belang door het nu toegevoegde vierde deeltje, van dezelfde omvang als de drie tijdschriftafleveringen. Het is van de hand van G. Borgers, en behelst de zorgvuldig gedocumenteerde levensgeschiedenis van het blad. De prijs is f 70,-.
Naast de herdrukken is Reflex intussen ook begonnen met de publikatie van niet eerder in boekvorm verschenen werk. Zo is er Parler de du Perron / Praten over du Perron van diens vriend Pascal Pia, een tweetalige uitgave met een inleiding van J.H.W. Veenstra, die men, aan de ene kant beginnend, in het Frans kan lezen, en van de andere kant uit in het Nederlands. (Prijs: f 19,50).
Vervolgens zag een boekje van J.H.W. Veenstra zelf het licht: Multatuli als lotgenoot van du Perron, de uitwerking van een lezing, gehouden voor het Multatuligenootschap. Tamelijk wel in extenso bespreekt de auteur de betekenis die Multatuli voor du Perron heeft gehad en de bemoeienis van deze laatste met de grote negentiende-eeuwer. Materieel gesproken levert het niet veel nieuws op. Wie de publikaties van Veenstra over du Perron kent, zal niet verbaasd zijn over de hier en daar nogal polemische wijze waarop hij ook hier zijn d'Artagnan meent te moeten verdedigen en verheerlijken. (Prijs: f 16,50).
Bij wijze van curiosum mag hier nog vermeld worden de vertaling die du Perron als zeventienjarige gemaakt heeft van Alex. Dumas' roman Gabriel Lambert, en die nu door Reflex voor het eerst in boekvorm is uitgegeven met een inleiding van F. Batten. (Prijs: f 32,50).
a.l.s.
|
|