De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
Die alder excellenste cronyke van Brabant en de traditie van het Chanson de RolandKarel de Grote is het centrale personage in de Karelromans maar ook een bekende vorst uit de historische werkelijkheid. In de overlevering uit de middeleeuwen moeten we op grond van deze twee verschijningsvormen onderscheid maken tussen een historiografische en een epische traditie. Wie zich bezighoudt met een tekst uit de ene traditie moet er rekening mee houden dat die altijd gefunctioneerd heeft - ik bedoel: verteld, geschreven, overgeschreven, gedrukt en beluisterd, gelezen en begrepen werd - tegen de achtergrond van de andere. ‘Hoort hier wonder ende waerhede’, zegt een verteller aan het begin van de Karel ende Elegast om de aandacht van zijn publiek te trekken en een drukker van hetzelfde verhaal voegt in de laatste jaren van de vijftiende eeuw aan deze wonderlijke geschiedenis-op-rijm een stukje proza toe met historische bijzonderheden over de vermaarde keizer.Ga naar voetnoot1 Ik wil in dit artikelGa naar voetnoot2 laten zien hoe de twee tradities, de historiografische en de epische, op elkaar hebben ingewerkt in het Antwerpen van omstreeks het jaar 1500. In 1497 verschijnt bij de Antwerpse drukker Roland van den Dorpe Die alder excellenste cronyke van Brabant.Ga naar voetnoot3 Deze incunabel bevat de geschiedenis van het hertogdom Brabant tot in de dagen waarin hij gedrukt is. Eén van de laatste gebeurtenissen die vermeld wordt,Ga naar voetnoot4 is het huwelijk van Filips de Schone met Johanna in 1496, waardoor de Bourgondiërs zo fontuinlijk in het bezit van Spanje zouden komen. De jonge hertog en zijn vrouw vormen ook het eind van een stamboom, die de voornaamste attractie van het boek is. Op een uitvouwblad,Ga naar voetnoot5 meer dan twee meter lang, is een boom oft lynie der princen ende hertoghen van Brabant (B4V, b, 1-3) gedrukt, waarin het lijnenstelsel van de stamboom is gecombineerd met houtsneden en typografische tekst. Een boektech-nisch kunstproduct, dat tegelijk een visuele samenvatting van de hele kroniek is. We kunnen vanaf Filips de Schone de geschiedenis terug volgen langs de rij van Brabantse | |
[pagina 495]
| |
vorsten. Zij blijken verwant te zijn met de Frankische koningen en via dezen af te sta-men van de Trojanen in de persoon van hun voorvader Brabon. De Brabanders afstammelingen van de Trojanen. Deze voorstelling van zaken ver-bindt onze kroniek met de bij middeleeuwers zo geliefde sage over de afkomst van de Franken,Ga naar voetnoot6 die voor het eerst is aangetroffen in een kroniek uit de zevende eeuw, toege-schreven aan Fredegarius. Een deel van de Trojanen, zo luidt het verhaal, is na de val van hun stad weggetrokken in noordwestelijke richting en heeft zich gevestigd in het ge- bied tussen de Rijn en de zee. Naar hun koning Francio, worden zij Franken genoemd Bij tal van middeleeuwse geschiedschrijvers vinden we deze sage terug; het is voor de Franken een bewijs geweest dat hún geschiedenis niet onderdoet voor die van de Ro-meinen. Wat voor óns een sage is, een fantasie, die voorzag in de behoefte aan een ver-leden als onderdeel van een eigen identiteit, is voor middeleeuwers een door niemand betwist feit geweest. Ik zou het een geval van fictionele geschiedenis willen noemmen.Ga naar voetnoot7 Terug naar de incunabel van 1497. Op de stamboom wordt veruit de belangrikste plaats ingenomen door Karel de Grote. We zien de beroemde keizer afgebeeld in vol or-naat, met de rijksappel en het zwaard en voorzien van een stralenkrans: Sanctus karo- lus Magnus, dux Brabantinorum.Ga naar voetnoot8 De kunstenaar van de houtsnede heeft zijn best gedaan om de afbeelding te laten overeenkomen met de bekende beschrijving van Karels persoon, een stereotiep element in de middeleeuwse historiografie.Ga naar voetnoot9 Een beknopt versie ervan staat naast de prent gedrukt: hi hadde leeus ooghen, glijsterende als karbonkel; synen baert was eenen voet lanck... Ook in de tekst van de Alder excellenste cronyke krijgt Karel ruim aandacht. Zijn geschiedenis beslaat niet minder dan achtenveertig bladzijden, de capittels xvii en xviii van het tweede boek. Het achttiende capittel is nu waar het om gaat.Ga naar voetnoot10 De inhoud wordt aangegeven door het opschrift: Hierna volcht die salighe ende schoone hystorie vanden strijde des lants van Spaengien dwele die grote keyser ende coninc Kaerle bi bevele van Sint Jacob, den heyligen apostel totten kersten ghelove met vele arbeyts bekeert heeft. Ende is uten Latijne in Duytsche in corte getrocken uut den tractate die de eerwerdighe bisscop Turpijn van Riemen daerafghemaect heeft, die selve daermede was. (H1R, a, 2-12)Ga naar voetnoot11 We hebben hier te maken met een op zichzelf staand verhaal binnen het grote g! i ie. | |
[pagina 496]
| |
van de Alder excellenste cronyke. Dat blijkt ook uit de eigen Prologhe en uit het besluit.Ga naar voetnoot12 De samensteller heeft in zijn geschiedenis van Brabant een vertaling opgenomen van de welbekende Historia Karoli Magni et Rotholandi.Ga naar voetnoot13 Dit zelfstandige capittel begint met de verschijning van de apostel Jacobus aan Karel de Grote. Hij geeft hem de opdracht Spanje te bevrijden van de Saracenen en aldus de pelgrimsweg naar Compostela in Galicië van vijanden te zuiveren. Karel gehoorzaamt en er volgt een afwisslend verslag van zijn veldtochten tegen Spanje, die er uiteindelijk toe leiden dat het hele land onderworpen wordt. Op de terugweg van de laatste tocht wacht het Frankische leger echter nog een onaangename verrassing. Als gevolg van het verraad van Karels onderhandelaar Gauloen, wordt de achterhoede bij Roncevaux door een Saraceense overmacht verslagen. Ondanks heldhaftige tegenstand komen alle strijders van de achterhoede, evenals hun aanvoerders Rolant, Olivier en Ogier van Denemarken, bij deze overval om het leven. De lezer heeft in deze korte samenvatting natuurlijk het verhaal van het Chanson de Roland herkend. De kroniek die hier in de geschiedenis van Brabant ingevoegd is, bevat de historiografische versie die de middeleeuwers gekend hebben van dezelfde gebeurtenissen die aan het chanson de geste ten grondslag liggen. De overeenkomsten zijn evident maar er zijn ook in het oog lopende verschillen. Ik noem bijvoorbeeld de rol die bisschop Turpin in beide lezingen speelt. In de epische traditie van het Chanson de Roland strijdt hij schouder aan schouder met Roland en Olivier in de achterhoede en sneuvelt samen met hen. Volgens de Historia echter bevindt hij zich bij Karel in de hoofdmacht van het Frankische leger. Hij sneuvelt niet maar keert terug naar Frankrijk. En niemand minder dan hij, de bekende bisschop-vechtjas onder Karels raadgevers in de chansons de geste, is de auteur van deze kroniek. Hij zegt het zelf in een brief aan zijn vriend Leoprandus te Aken, die aan sommige Latijnse redacties voorafgaat: Omdat U mij onlangs te Vienne, toen ik nog niet geheel hersteld was van mijn wonden, verzocht hebt U te schrijven hoe de keizer, onze vermaarde Karel de Grote, Spanje en Galicië van de Saraceense overheersing heeft bevrijd, aarzel ik niet een waarheidsgetrouw verslag op te stellen en U te zenden, van zijn voornaamste wonderdaden en prijzenswaardige overwinningen op de Saracenen in Spanje, die ik met mijn eigen ogen heb gezien, toen ik veertien jaar lang samen met hem en zijn legers door Spanje en Galicië trok.Ga naar voetnoot14 Propriis oculis - een ooggetuigeverslag in Latijns proza náást het populaire chanson de geste in de volkstaal. Omdat de twee lezingen elkaar op sommige punten tegenspreken | |
[pagina 497]
| |
is het begrijpelijk dat er verwarring is ontstaan. Daarvan is de schrijver van de Croniques et conquestes de Charlemaine een sprekend voorbeeld. Hij heeft in het midden van de vijftiende eeuw gewerkt aan het Bourgondische hof in Brussel en constateert dat zijn bronnen op twee manieren spreken over de goede bisschop. Sommige laten hem de veldtocht overleven, andere beweren dat hij in tegenwoordigheid van Rolant gestorven is en ne scay lequel croire des deux.Ga naar voetnoot15 Anderhalve eeuw eerder in Vlaanderen had Jacob van Maerlant al uitdrukkelijk partij gekozen voor de Latijnse lezing van de gebeurtenissen. Voor hem was de keus tussen die scone Walsche valsche poeten, die meer rimen dan si weten en het proza van Tulpijn, derdsche bisschop (‘de aartsbisschop’) van Riemen, die el niet en screef van niemen danne waer niet moeilijk.Ga naar voetnoot16 Hij heeft in zijn Spiegel historiael, in navolging van Vincentius van Beauvais, de lezing van de Historia opgenomen.Ga naar voetnoot17 Toch heeft Maerlant de geweldige populariteit van het Chanson de Roland niet kunnen tegenhouden. Het RoelantsliedGa naar voetnoot18 is in onze streken algemeen bekend geweest. Daarvoor zijn, behalve de overgeleverde fragmenten, genoeg bewijzen aangevoerd.Ga naar voetnoot19 De twee tradities, de historiografische en de epische hebben ook in het Middelnederlands naast elkaar bestaan. Het ligt voor de hand dat zij elkaar ook zouden raken. Serrure heeft al gezienGa naar voetnoot20 dat gebeurd is in het volksboek Den droefliken strijt van Roncevale.Ga naar voetnoot21 De eerste druk ervan is vermoedelijk in dezelfde tijd als Die alder excellenste cronyke in Antwerpen verschenen. In de compositie van dit volksboek worden stukken proza, (onder meer) afkomstig uit de kroniektraditie onderbroken door passages uit het Roelantslied. Er is geen twijfel aan dat de bewerker van de Droefliken strijt de twee tradities in elkaar geschoven heeft, een kunstgreep die allerlei interessante gevolgen heeft gehad. Boekenoogen en Debaene hebben aannemelijk gemaakt dat de directe bron van de prozapassages te vinden is in onze incunabel van 1497, Die alder excellenste cronyke van Brabant.Ga naar voetnoot22 Maar ook de Alder excellenste cronyke bevat geen zuivere representant van de historiografische traditie. Dat blijkt uit een nadere beschouwing van de kroniek van Turpin in het achttiende capittel. In het opschrift staat dat de tekst uten Latijne in Duytsche int corte getrocken is. Laten we dus beginnen met een vergelijking met het Latijnse voorbeeld. | |
[pagina 498]
| |
We zitten dan onmiddellijk in de moeilijkheden. De overlevering van de Historia is uitermate ingewikkeld. Er zijn enkele honderden handschriften en gedrukte redacties bewaard gebleven en op het punt van de onderlinge relaties spreken de onderzoekers elkaar tegen.Ga naar voetnoot23 Het is zelfs mogelijk een stemma van de standpunten van de deskundigen te maken! Met welke Latijnse tekst moeten we nu vergelijken? Dit is het moment in een onderzoek waarop ik mij geplaatst zie tegenover het filologisch tekort: dat complex van praktische en theoretische factoren dat absolute uitspraken over de verhoudingen in een teksttraditie onmogelijk lijkt te maken. Maar - zoals dat meestal het geval is met tekorten - zie je het eenmaal onder ogen dan blijkt dat je er heel goed mee kunt leven. Onze vertaling in de incunabel van 1497 komt, van alle Latijnse versies die in uitgaven beschikbaar zijn, nog het meest overeen met de zogenaamde versie A in de editie van Meredith-Jones. Vergelijking van de Nederlandse tekst met deze Latijnse leert dat de vertaler zijn voorbeeld in het algemeen nauwkeurig heeft weergegeven. Een enkele keer heeft hij zich vergist, zoals in het geval waar hij portus heeft vertaald met ‘haven’, terwijl uit de contekst duidelijk blijkt dat de betekenis ‘bergpas’ bedoeld is.Ga naar voetnoot24 De plaatsen waar verkort is zijn vaak verantwoord met een etcetera-tekentje of met een opmerking. Op de plaats waar een lange opsomming van veroverde steden is weggelaten, staat: van welcken landen die vermaerde steden alle ghenoemt staen in den voorseyden boeck van Turpijn eertsbisscop (H1V, b, 39-H2R, a, 1). De eigen aard van de vertaling komt het best tot uitdrukking in passages die zijn toegevoegd of opvallend gewijzigd. Dat zijn er niet veel, nog geen twintig bruikbare plaatsen in deze prozatekst van bijna tweeduizend regels. Enkele opvallende toevoegingen hebben betrekking op het hertogdom Brabant en zijn bewoners. Zo is het begin van de tekst, waar verteld wordt dat Karel na al zijn veroveringen nu eindelijk rust hoopt te krijgen, uitgebreid met deze zin:Ga naar voetnoot25 Ende so lach hi tot Aken in sijnder devocien want hi tlant daeromtrent meest beminde, omdat sijnre voorvaderen rechte erve was, te wetene vanden Rijne totter Schelt, dwelck hyet Neder-Oostrijcke oft Oost-Vrancrijcke, ende wert namaels gheheeten Lothrijcke, waer in dat Brabant begrepen is, streckende vander Masen totter Schelt. (H1R, b, 5-14) Verderop in het verhaal, waar verteld wordt hoe Karel het veroverde land heeft verdeeld onder zijn strijders die er willen blijven wonen, staat dat Galicië, het belangrijkste stuk met het graf van de heilige Jacobus in Compostela, wordt geschonken aan de Brabanteren metten Vlamingen (J4R, b, 15-17). In de Latijnse tekst staat hier alleen dat de Franken Galicië weigerden.Ga naar voetnoot26 Deze ingrepen met betrekking tot Brabant en de Brabanders laten zich gemakkelijk verklaren uit de contekst waarin de kroniek zich hier bevindt. Het betreft immers een geschiedenis van het hertogdom Brabant en al eerder za- | |
[pagina 499]
| |
gen we dat de samensteller erop uit is zijn gewest zo gunstig mogelijk voor te stellen: Karel de Grote, dux Brabantinorum. Een andere groep toevoegingen heeft betrekking op de persoon van Olivier, voor wie de vertaler een zwak gehad lijkt te hebben. Herhaaldelijk noemt hij Olivier ook als in het Latijn alleen sprake is van Rotholandus. Bij een opsomming van Karels ridders krijgt Olivier van hem zelfs een uitvoerige toelichting: Van desen Oliviere sijn seer schoon historien. Hi was die alderwijste ridder bynnen sijnre tijt, seer victoryoes int strijden. Hij hadde een scoon suster, die welc een die schoonste maecht was, die bynnen harer tijt leefde. Dese maecht was seere bemint vanden grave Rolant, waer om dat hy ende Rolant altijt ii gesellen waren. Deen was gherne bijden anderen. Maer, wantet hyer te lanck soude vallen te vertellen alle die feyten vanden vromen Oliviere, so wil ick nu van hem swijghen ende voert scrijven vanden edelen coninck Kaerlen ende van sijnen ridderen ende capiteynen. (H5R, b, 4-19) Het lijkt of de Nederlandse tekst Olivier een plaats naast Rolant wil geven, hy ende Rolant altijt ii gesellen. Zo'n plaats heeft hij niet in de Latijnse kroniek, maar wel in de Karelromans, b.v. in Gheraert van Viane en vooral in het Roelantslied.Ga naar voetnoot27 Waarschijnlijk zijn dat de seer schoon historien waarover het citaat spreekt. Andere toevoegingen bevestigen deze veronderstelling, vooral de volgende uit de slotfase van de slag bij Roncevaux: Maer sijn volc, sommige mooren, overmits groten nide die sy hadden op Olyvier omdat hi Galafers, haren here, verslaghen hadde, so cruysten sy hem int aerde mit iiii stecken (J6R, a, 4-8). Deze bijzonderheid, dat Olivier de Saraceen Galafers verslagen heeft, hangt in de lucht, want nergens in de kroniek wordt dit feit vermeld. Het is echter wel een wapenfeit van Olivier in de traditie van het Chanson de Roland. Na de vlucht van de Saraceense koning Marsile is ‘l'Al gálife’, in het Roelantslied verbasterd tot Gálifer, de aanvoerder van de vijandelijke troepen in de laatste fase van de slag. Hij treft Olivier verraderlijk in de rug, maar deze, hoewel dodelijk gewond, weet zich nog te wreken. Hij klooft zijn tegenstander het hoofd tot de tanden toe.Ga naar voetnoot28 Meer plaatsen verraden bekendheid me met de traditie van het Chanson de Roland. Bijvoorbeeld de mededeling dat Rolant de zoon van Marcirius doodtGa naar voetnoot29 en de verwijzingen naar dezelfde figuur in de epische traditie met | |
[pagina 500]
| |
een andere eigennaam: Marcelijs oft MarciriusGa naar voetnoot30 en Beligandis oft Baligant,Ga naar voetnoot31 d.w.z. ‘Beligandis die in de Karelroman Baligant genoemd wordt’. Op grond van al deze aanwijzingen kan mijns inziens worden geconcludeerd dat hier sprake is van vermenging van de twee tradities over de slag bij Roncevaux. Elementjes uit de epische traditie zijn binnengeslopen in de kroniek. Door gegevens uit een heel andere hoek kan de bron van die elementjes worden bepaald. Ik doel op de illustraties in de incunabel van 1497. Roland van den Dorpe heeft royaal gebruik gemaakt van houtsneden, die op grond van hun stijl en formaat in een aantal series kunnen worden ingedeeld. In het achttiende capittel nu komen twee illustraties voor die tot dezelfde serie behoren en niet helemaal passen bij de tekst van de
De slag bij Roncevaux. Uit: Die alder excellenste cronyke van Brabant. Exemplaar Utrecht, U.B., Inc. 1594, J5V. Illustratie A (verkleind).
Karel de Grote op zijn troon. Uit: Die alder excellenste cronyke van Brabant. Exemplaar Utrecht, U.B., Inc. 1594, H4V. Illustratie B (verkleind).
kroniek. Op één ervanGa naar voetnoot32 zijn de Franken in gevecht met de Saracenen. Aan de wapens op hun schilden herkennen we Rolant en Olivier en naast hen strijdt bisschop Turpin met de mijter bovenop zijn helm. Dat klopt niet want de bisschop bevindt zich immers bij Karel in de hoofdmacht. Deze voorstelling is gebaseerd op de situatie in het Chanson de Roland. Op de andere illustratieGa naar voetnoot33 zien we Karel de Grote afgebeeld, zittend op | |
[pagina 501]
| |
zijn troon en omringd door zijn ridders. Een kopie van deze prent komt voor op het titelblad van het volksboek Droefliken strijt. Dat hoeft op zichzelf niet te verbazen. De samensteller van het volksboek kan behalve stukken prozatekst ook de houtsnede aan deze incunabel hebben ontleend. Maar omdat deze houtsneden niet thuishoren in de kroniek, meen ik dat de samenhang ingewikkelder is en verklaard moet worden uit het feit dat de samensteller van de Alder excellenste cronyke een druk van het Roelantslied gekend heeft. De gang van zaken kan nu als volgt worden samengevat. Vóór 1497 verscheen een niet overgeleverde druk met een redactie van het Roelantslied en verlucht met houtsneden. De samensteller van onze incunabel ontleende daaraan de toevoegingen uit de epische traditie in zijn vertaling van de kroniek van Turpin én enkele houtsneden. Korte tijd later maakte de bewerker van het volksboek Droefliken strijt van beide boeken gebruik toen hij de twee tradities in elkaar schoof. Uit de Alder excellenste cronyke nam hij stukken voor zijn prozatekst over en de niet overgeleverde druk van het Roelantslied was de bron voor zijn rijmtekst. Deze druk leverde tevens het model voor de houtsnede op het titelblad van het volksboek. Nu de mogelijke samenhang tussen deze verschillende drukken is toegelicht,Ga naar voetnoot34 krijgen we ook inzicht in de manier waarop de twee tradities over Karels veldtocht naar Spanje, de historiografische ne de epische, in het Antwerpen van omstreeks 1500 hebben voortgeleefd en hoe zij op elkaar hebben ingewerkt. Dat de twee tradities interfereren en hoe, is nu duidelijk. In het volksboek Droefliken strijt zijn beide tradities in elkaar geschoven; de Alder excellenste cronyke, resentant van de historiografische traditie en bron van de Droefliken strijt, bevat elementjes uit de epische traditie. Ik wil tenslotte nog de vraag bespreken waarom dat is gebeurd. Daarbij beperk ik mij tot de Alder excellenste cronyke van Brabant. Met opzet heb ik tot nu toe niets gezegd over de historische betrouwbaarheid van de kroniek van Turpin. Het is echter allang bekend dat dit ‘ooggetuigeverslag’ een mystificatie is. Het verhaal is in het midden van de twaalfde eeuw ontstaan toen het Chanson de Roland in zijn huidige vorm al zo'n vijftig jaar bestond. De schrijver is onbekend; we noemen hem pseudo-Turpin. Hij heeft zijn stof gehaald uit de chansons de geste in de volkstaal. Dat maakt in de ogen van de moderne historicus het onderscheid tussen de twee tradities natuurlijk heel betrekkelijk. De ‘ware’ geschiedenis, die Maerlant zo graag wilde vertellen, blijkt heel anders te zijn geweest dan hij dacht. De nederlaag in de Pyreneeën - op 15 augustus 1978 was het precies twaalfhonderd jaar geleden - is voor de Franken weinig eervol geweest. In plaats van uit een indrukwekkende overmacht van Saracenen bestond de vijand uit een onbetekende troep bergbewoners, die de achterhoede in de moeilijk begaanbare Pyreneeën onverwacht heeft overvallen. Einhart heeft gelijk als hij een jaar of vijftig later schrijft dat de nederlaag ‘tot op de huidige dag niet gewroken kon worden’.Ga naar voetnoot35 De middeleeuwers hebben echter de lezing van | |
[pagina 502]
| |
Turpin geloofd. Pas in de laatste jaren van de vijftiende eeuw wordt voor het eerst getwijfeld aan zijn verslag door de Parijse humanist Gaguin. Dat heeft echter niet verhinderd dat het gezag van de bisschop de hele zestiende eeuw door nog door velen kritiekloos is aanvaard. En ook daarna nog, ja tot in 1924 toe kan zijn invloed worden aangewezen.Ga naar voetnoot36 Wij mogen het de samensteller van de Alder excellenste cronyke niet kwalijk nemen dat hij het verhaal van Turpin als waargebeurd presenteert. Deze voorstelling van zaken, die wij nu net als de sage van de Trojaanse afstamming als fictionele geschiedenis bestempelen, vond hij in de geschiedschrijving van zijn tijd overal bevestigd. Het is geheel in overeenstemming met zijn taak als geschiedschrijver dat hij gekozen heeft voor de historiografische lezing van de feiten. Maar hij wil ook de geschiedenis van zijn gewest mooier maken dan zij is en daarbij maakt hij gebruikt van de populaire Karelroman. Hetzelfde procédé dat zich heeft afgespeeld bij het ontstaan van de sage van de afstamming van de Trojanen in de zevende eeuw en bij het ontstaan van de kroniek van de pseudo-Turpin in de twaalfde eeuw, past de samensteller van de Alder excellenste cronyke omstreeks 1500 toe.Ga naar voetnoot37 Hij kent de kracht van de epische traditie: door een paar handige toevoegingen in de vertaling wordt het populaire verhaal van Roelant en Olivier in zijn geschiedenis geannexeerd. Tot meerdere glorie van Brabant!
Intituut De Vooys, Utrecht H. VANDIJK |
|