| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Genus en geslacht in de 18e eeuw
In de serie Ruygh-bewerp van het Instituut De Vooys te Utrecht is in 1979 verschenen Bijdrage tot de kennis van genus en geslacht in de achttiende eeuw met een uitweiding over de pronominale aanduiding in het moderne Nederlands door A. Maljaars. Deze interessante studie is oorspronkelijk een doctoraalscriptie uit de eerste helft van de jaren zeventig. Enigszins aangevuld met wat meer materiaal, verzameld tijdens een volleren dige leraarsfunctie van de schrijver bij het V.W.O., is zij halverwege 1977 afgesloten. Zij kan worden beschouwd als een vervolg op de in 1966 verschenen dissertatie van G. Geerts: Genus en geslacht in de Gouden Eeuw.
Na een inleidend hoofdstuk over de toestand in de 17e eeuw, de hedendaagse situatie, de verschillen tussen de 17de-eeuwse en de huidige toestand en enkele suggesties van Geerts, volgt in het tweede hoofdstuk een gedetailleerd overzicht van de gegevens en de opvattingen van de ‘spraakkonstenaren’ uit de 18de eeuw betreffende het woordgeslacht en de pronominale aanduiding in het algemeen en die van abstracta, colletiva en voorwerpsnamen in het bijzonder. In het derde hoofdstuk wordt nagegaan hoe het in de 18de eeuw stond met de praktijk van de genusaanduiding en de pronominale annduiding in de teksten. Daarbij bleek, dat teksten in ‘omgangstaal’ van ‘ongeletterde’ taalgebruikers, ‘schaars te vinden waren’. Die van literatoren zijn ‘bijna geheel volgens het recept van de officiële grammatica’ geschreven. In het vierde hoofdstuk iontwikkelt de schrijver zijn theorie over de moderne haar-cultuur. Zijn conclusie is, dat het voornaamwoord haar dat in het moderne Nederlands ter aanduiding van collectiva en abstracta gebruikt wordt; niets anders is dan het vroegere genusindifferente plurale haar, dat in de schrijftaal later vervangen is door hun.
Een uitleiding wijst op de noodzakelijkheid en de moeilijkheid van nader onderzoek voor een nauwkeuriger en gedetailleerder beschrijving van het gestelde probleem.
Het boek behelst verder een bibliografie van 26 blz. betreffende studies, naslagwerken, bestudeerde grammatica's en taalboeken, en geëxcerpeerde teksten. Er zijn even eens 26 blz. aan bijlagen met vindplaatsen van verschillende vormen van n-gebruik en pronominale aanduiding.
Registers van substantieven en personen besluiten het werk. Het telt 209 blz. En kost ± f 10,- (plus portokosten). Het is per briefkaart te bestellen bij het Instituur De
Vooys, Emmalaan 29, Utrecht. Met het oog op de betaling wordt een acceptgirokaart meegestuurd.
B.v.d.B.†
| |
Het eerste retrospectieve deel van de BNTL.
Binnenkort zal het eerste retrospectieve deel (no. 23) van de Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap verschijnen. Het bestrijkt de jaren 1965-1969. Het bevat 17121 items in het systematische deel (739 blz.), waarnaar in een onderwerpe-en auteursregister (273 blz.) wordt verwezen. Ook dit deel bevat weer de bibliografie van de Friese taal- en literatuurwetenschap.
De BNTL wordt samengesteld onder auspiciën van de Werkgroep voor de Documentatie der Nederlandse letteren door het Bureau voor de Bibliografie van de Neerlandistiek te 's-Gravenhage en het Centrum voor de bibliografie van de neerlandistiek te
| |
| |
Brussel, met medewerking van een aantal neerlandici in Nederland en België.
Deel 23 kan worden besteld bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Postbus 97, 2501 CB 's-Gravenhage. De prijs is f 100,- (Bfrs 1540; buiten België en Nederland: f 107,50); voor abonnees op de lopende BNTL f 75,-(resp. Bfrs 1155 en f 82,50).
Betaling na ontvangst van de rekening.
B.v.d.B.†
| |
Jaarboek 1979 over ‘De Franse Nederlanden’
Het jaarboek 'De Franse Nederlanden - Les Pays-Bas Francais (1979), uitgegeven door de Vlaams-Nederlandse ‘Stichting Ons Erfdeel vzw’, bevat een vijftiental artikelen over het cultureel, sociaal en maatschappelijk leven in de Franse Nederlanden.
Prof. Dr. Herman Balthazar schrijft over Betrekkingen tussen het socialisme in Vlaanderen en Noord-Frankrijk.
Hubert Sap behandelt De handelsbetrekkingen tussen Noord-Frankrijk en West-Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog.
In het artikel Le Mouvement ultramontain septentrional au XIXe siècle van Yves-Marie Hilaire worden de contacten nagegaan tussen het katholicisme en het protestantisme in de ‘grensgebieden’ van Noord- en Oost-Frankrijk, België, Zuid-Nederland en het zuiden en westen van Duitsland.
Verder biedt het jaarboek artikelen over de taal: De wisselwerking tussen Romaans en Germaans in Noord-Frankrijk (Prof. dr. Willy Van Hoecke) en Het Vlaams van de Franse Westhoek in het geheel van het Nederlandse taalgebied (Drs. Hugo Ryckeboer); over de Vlaamse Beweging in Frankrijk: Aspekten van de houding van de Franse veiligheidsdiensten tegenover het regionalisme in de Franse Nederlanden (Dr. Michiel Nuyttens) en de Souvenirs van Nicolas Bourgeois, de éminence grise van het Frans-Vlaamse regionalisme. Inspekteur Cyriel Moeyaert vervolgt zijn lexicon over de Frans-Vlaamse schrijftaal en een groot artikel van de Rijselse conservator van het Paleis voor Schone Kunsten brengt een inzicht bij in de beeldhouwkunst in Noord-Frankrijk in de middeleeuwen.
Het 4e jaarboek telt 256 bladzijden en is rijk geïllustreerd. Het kan besteld worden door storting van f 40,- op postrekening 108.41.98 van ‘Stichting Ons Erfdeel’, Rij-voortshoef 265, 4941 VJ Raamsdonkveer (Noord-Brabant).
B.v.d.B.†
| |
Vondel en Amsterdam
In dit Vondeljaar 1979 heeft een werkgroep van Amsterdamse studenten, onder leiding van Marijke Spies, en in samenwerking met de staf van het Theatermuseum, in dit museum een tentoonstelling ingericht onder de titel Vondel en Amsterdam. Op die tentoonstelling werd Vondels gedicht De inwydinge van 't stadthuis t'Amsterdam (1655) ‘in beeld gebracht’.
De expositie is inmiddels voorbij, maar de catalogus, eveneens getiteld Vondel en Amsterdam, is nog in de handel. Wie dit boek aanschaft heeft de tentoonstelling bij zich thuis. Vrijwel al het gebruikte materiaal (tekeningen, gravures, kaarten enz.) is
| |
| |
duidelijk afgebeeld; de verbindende tekst biedt bovendien de mogelijkheid de intenties van de werkgroep èn de intenties van Vondel te volgen met de rust waaraan het de tentoonstellingsbezoeker vaak ontbreekt. Wat willen ze?
De werkgroep wil laten zien wat Vondel wil. En deze beoogt d.m.v. zijn gedicht aan te tonen dat het stadhuis mooi, nuttig en lofwaardig is. Hij steunt daarmee tegelijkertijd het wettige gezag, zonder zich af te vragen of de regeerders van zijn tijd wel zo standvastig, rechtvaardig of deugdzaam zijn als hij hen voorstelt.
Het is een grote verdienste van de werkgroep dat ze de opzet en werkwijze van Von del inderdaad laat zien. Vondels betoog wordt ontleed zodat de retorische onderdelen van zijn gedicht tevoorschijn komen. Die onderdelen worden rijkelijk geïllustreend met afbeeldingen van de ‘handtaal’ van Bulwer waar het om retorische aspecten gaat, met beelden uit Ripa voor de iconologie, en met allerlei andere soorten picturae voor de vele terreinen waarnaar Vondels poesis verwijst.
Het is een boek geworden om te hebben. In de hogere klassen van het middelbar onderwijs kan men met de resultaten van een dergelijk onderzoek goed laten zien hoe literatuur in een gegeven historische werkelijkheid kan functioneren. Cultuurgeschiedenis in optima forma! Er is maar één dissonant, nl. het gewilde stripverhaal (Vondel in een tijdmachine) aan het einde; maar dit laat zich gemakkelijk overslaan.
Uitgever is Espee in Amsterdam. Prijs: f 24,50.
ARIE-JAN GELDERBLOM
| |
Het bosken en Het theatre van Jan van der Noot herdrukt
Twee belangrijke teksten uit de vroege Nederlandse renaissance zijn weer verkrijgbaar: Jan van der Noots dichtbundel Het bosken en zijn religieuze geschrift - deels in verzej, deels in proza - Het theatre. In 1953 bezorgden prof. dr. W.A.P. Smit en drs. W. Vermeer een mooie editie voor de Wereldbibliotheek: de beide teksten met een gedegen inleiding en goede annotaties gevat in een royale oblong-band. Deze uitgave raakte uitverkocht. Op de antiquarische markt was het boek nog wel eens te vinden, maar veelal tegen zulke forse bedragen dat het in feite onbereikbaar geworden was.
HES Publishers in Utrecht (postbus 129) heeft deze Wereldbibliotheek-editie nu fo tografisch herdrukt, als deel XVIII van de reeks Utrechtse herdrukken. Het resultaat is met recht gelukkig te noemen. Het nieuwe formaat (23 × 15,7 cm) is weliswaar kleiner dan het oude, maar het boek is hierdoor hanteerbaarder geworden. De eveneens verkleinde tekst (370 blz.) is optisch nog goed te lezen. Alleen bij lange annotaties gaat de kleine letter gauw irriteren. De lichtbruine linnen band met goudstempel ziet er voor naam uit. Ook de winkelprijs is - helaas - aanzienlijk: f 95,-.
ARIE-JAN GELDERBLOM
| |
Lambertus qui librum fecit
In de eerste decennia van de twaalfde eeuw heeft Lambertus, een kanunnik van het kapittel van Sint-Omaars, de Liber Floridus geschreven, een bonte verzameling van theologische en historische, maar ook geografische, astronomische, en natuurkundige teksten, van kalenders, chronologische tabellen en schematische voorstellingen, van tekstillustraties en pagina-grote miniaturen. De lengte van de teksten is zeer verschillend, variërend van enkele regels tot tientallen bladzijden; in de volgorde van thema's is
| |
| |
geen ordening te herkennen; sommige onderwerpen keren in verschillende over het boek verspreide hoofdstukken terug. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wetenschap, die al sinds de vorige eeuw belangstelling voor dit boek - en vooral voor zijn miniaturen - toont, de encyclopedische waarde van de compilatie met opmerkingen als ‘rien de plus disparate’ en ‘a wonderful hotchpotch’ sterk in twijfel heeft getrokken. Geen wonder ook dat anderen weer juist in dit verwarde geheel een voor ons weliswaar duister, maar voor de middeleeuwer betekenisvol systeem meenden te herkennen. A. Derolez, de handschriftenconservator van de Gentse Universiteitsbibliotheek, heeft in zijn magistrale boek, Lambertus qui librum fecit, (Brussel, 1978, Verhandelingen van de Kon. Acad. voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, KI. der Letteren, Jg. 40 (1978), nr. 89), een uitweg uit dit dilemma gewezen: alleen een grondige studie van het belangrijkste handschrift waarin dit werk is overgeleverd, namelijk de in Gent berustende Liber Floridus-autograaf (talrijke latere afschriften worden in bibliotheken zoals Parijs, Wolfenbüttel en Leiden bewaard) kan uitsluitsel geven over het ontstaan van de compilatie en daarmee over de werkwijze en de gedachten wereld van Lambertus. Nadat van zijn hand in 1968 reeds in een schitterende editie een volledige transcriptie van het werk, verlucht met talrijke fascimile's in zwart-wit en in kleur, was verschenen, heeft hij in 1978 de resultaten van een minutieus onderzoek van de codex gepubliceerd. Als ‘archeoloog van het boek’ heeft hij met voorzichtige hand stadium voor stadium van het in etappen geschreven boek van elkaar weten te scheiden. De ingewikkelde structuur van de codex met zijn onregelmatige katernenopbouw, zijn talrijke veranderingen, verschuivingen en toevoegingen, bood Derolez de gelegenheid te laten zien hoe, in samenhang met een grondig onderzoek naar
de bronnen, talrijke nieuwe inzichten in de werkwijze van een middeleeuwse compilator gewonnen kunnen worden. Mede door de heldere probleemstelling, de overzichtelijke presentatie van een zeer gecompliceerde materie en de scherpzinnigheid van zijn analyse - en niet in de laatste plaats door de typografische zorg die eraan besteed is - kan dit boek aan ieder die zich met middeleeuwse handschriften en hun overlevering bezig houdt, worden aanbevolen.
G. GERRITSEN-GEYWITZ
| |
Bischoff, Paläographie
Sinds Bischoff in de jaren vijftig zijn ‘Paläographie’ had gepubliceerd, als onderdeel van Wolfgang Stammlers Deutsche Philologie im Aufrifβ, is door vakgeleerden en belangstellenden uitgekeken naar een nieuwe, zelfstandige editie van dit werk. Hun verwachtingen zijn niet teleurgesteld. Onlangs is verschenen: Bernhard Bischoff, Paläographie des römischen Altertums und des abendlündischen Mittelalters (Berlin, 1979, Grundlagen der Germanistik 24 [Prijs: 34,- DM]), waarin de oorspronkelijke versie, die zich in hoofdzaak tot het Duitse taalgebied beperkte, een aanzienlijk bredere basis heeft gekregen. In het middelpunt staat de eigenlijke paleografie, d.w.z. de ontwikkeling van het - Latijnse - schrift sinds het begin van de jaartelling tot rond 1500; hieraan vooraf gaat een hoofdstuk ‘Handschriftenkunde’, waarin de materiële gegevens zoals de stof waarop geschreven wordt, het schrijfgereedschap, de codex, etc. worden behandeld. (Codicologie is hier geen doel op zichzelf, maar een voorwaarde voor een goed begrip van het schrift.) In een afsluitend hoofdstuk wordt het geschreven boek in zijn cultuur-historische context geplaatst. Een lijst van afkortingen, verscheidene re- | |
| |
gisters, bronvermeldingen en een systematisch gerangschikte litteratuurlijst dragen in hoge mate bij tot de bruikbaarheid van dit boek, dat nu al de naam heeft ‘verreweg het beste dat er is op dit gebied’ te zijn. Jammer is alleen dat de afbeeldingen van schriftsoorten, wat de gotische schriften betreft, maar tot enkele voorbeelden zijn beperkt; schriftsoorten als ‘Fraktur’ of ‘Hybrida’ (deze term wordt door Bischoff trouwens niet overgenomen) zoekt men tevergeefs onder de gereproduceerde alfabetten.
G. GERRITSEN-GEYWITZ
| |
Vondelcongres Leuven (rectificatie)
De op het Vondelcongres gehouden lezing van dr. Marijke Spies zal, anders dan eerder werd aangekondigd, wel degelijk in de Acta van de bijeenkomst verschijnen.
M.S. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN
|
|