De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Revius' psalmberijming: omwerking en verbetering1. InleidingIn een vorig artikel over Revius' psalmberijming heb ik het hoofdaccent gelegd op het verklaren van de ingrepen van Revius in de tekst van Datheen.Ga naar voetnoot1 Op basis van zeven geanalyseerde psalmen meende ik de aangebrachte veranderingen in hoofdzaak te kunnen herleiden tot een vijftal wijzigingsfactoren. Twee vragen zijn in dat artikel niet gesteld, laat staan beantwoord: 1. Hoe ging Revius te werk om een omwerking te geven waarin de tekst van Datheen min of meer zichtbaar bleef? 2. Is de berijming van Revius een wezenlijke verbetering in vergelijking met Datheens berijming? Op beide vragen wil ik thans ingaan. Mijn gegevens put ik uit de gehele berijming, maar in het bijzonder uit de psalmen 1, 8, 23, 72, 97, 121 en 130.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. OmwerkingIn zijn voorrede in proza schrijft Revius dat één bepaalde werkwijze voor hem de voorkeur genoot: Ende come nu tot het laetste middel, 'twelcke ick voor het sachtste ende beste altijt gehouden hebbe, namelijck de verbeteringe van Datheni Psalmen, als dewelcke den minsten aenstoot soude geven, ende alsoo lichtelijcxt aengenomen worden. Hij heeft dus gekozen voor de adaptatiemethode: een bewerking van de bestaande en in gebruik zijnde berijming, wat in concreto betekende dat zoveel mogelijk het goede en bruikbare moest worden gehandhaafd en het overige eruit gegooid. De gemeente moest in Revius' berijming de vertrouwde berijming van Datheen blijven herkennen, anders was invoering reeds bij voorbaat uitgesloten.Ga naar voetnoot3 Revius is er spoedig achter gekomen, dat de opgave die hij zichzelf gesteld had, niet eenvoudig was. In zijn voorrede in proza erkent hij: Ende moet wel bekennen, dat ick int werc getreden zijnde, bevonden hebbe vry wat meer daer toe te behoren dan ic my inden aenvanck hadde ingebeeldet,... Revius moest veel meer wijzigen dan hij aanvankelijk gewild had. Tijdens een globale verkenning van de gehele bundel heb ik voor mijzelf bij elke regel genoteerd of Revius al dan niet een ingreep heeft gedaan, spellingsverschillen buiten beschouwing gelaten. Het totaaloverzicht waarover ik beschik, kan ik hier uiteraard niet publiceren, want dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou vele pagina's vergen. (Het is trouwens een grove rubricering, omdat ik de aard van de wijzigingen - uiteenlopend van zeer gering tot zeer ingrijpend - niet voor alle regels in de 150 psalmen heb kunnen noteren.) Wel wil ik op grond van mijn materiaal enige conclusies doorgeven. Ten eerste: het percentage van de regels die op enigerlei wijze gewijzigd zijn, is hoog. Bij 133 psalmen is dit percentage: 91 à 100%. Bij slechts 17 psalmen is niet meer dan 90% van de regels gewijzigd: psalm 1, 3, 5, 6, 19, 20, 21, 23, 38, 40, 41, 79, 80, 82, 97, 98 en 112. Slechts twee psalmen hebben minder dan 80% gewijzigde regels: psalm 3 en 23. In de gehele bundel komt géén strofe voor die onveranderd is gebleven; een strofe waarvan hoogstens de helft van het aantal regels is gewijzigd, is zeldzaam. Ten tweede: Revius heeft in het begin van de bundel minder regels gewijzigd dan verderop. Dit blijkt als we de psalmen in drie groepen verdelen - 1 t/m 50, 51 t/m 100 en 101 t/m 150 - en deze onderling vergelijken.
Duidelijk is uit het bovenstaande af te lezen dat de eerste groep - 1 t/m 50 - de meeste psalmen bevat met het laagste percentage gewijzigde regels en de minste psalmen met het hoogste percentage gewijzigde regels. Bij de derde groep - 101 t/m 150 - is dit juist andersom, terwijl de tweede groep - 51 t/m 100 - een tussenpositie inneemt. Als we zeker wisten dat Revius bij zijn bewerking de normale volgorde der psalmen heeft aangehouden, zouden we voorzichtig kunnen concluderen dat hij met minder schroom te werk is gegaan naarmate hij verder in de bundel kwam. Het is in dit verband ook mogelijk te denken aan de doorwerkende invloed van de Franse berijming, waarvan 49 psalmen door Marot zijn berijmd en 101 door De Bèze. Het is in ieder geval opmerkelijk dat we ongeveer drievijfde deel van de 49 door Marot berijmde psalmen aantreffen onder de eerste 50 van het Franse psalter.
Op welke wijze is nu in Revius' berijming, ondanks de vele wijzigingen, toch de relatie met ‘Datheen’ zichtbaar gebleven? Daartoe moeten we niet alleen letten op de ongewijzigde regels, maar vooral ook op de gewijzigde. In deze laatste is namelijk de aard van de wijzigingen van belang. Achtereenvolgens stel ik aan de orde: de ongewijzigde regels, de rijmklanken, de gering gewijzigde regels en de sterk gewijzigde regels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ongewijzigde regelsRevius is erin geslaagd in 106 van de 150 psalmen één of meer regels van Datheen te handhaven. Het is uiteraard niet mogelijk hier van al deze regels een opsomming te geven. Ik volsta met het geven van een indruk. Daartoe geef ik van enige psalmen het aantal ongewijzigde regels door: ps. 1 (24 r.): 4 r. ongewijzigd; ps. 8 (36 r.): 0 r. ongew.; ps. 23 (18 r.): 4 r. ongew.; ps. 72 (84 r.): 2 r. ongew.; ps. 97 (63 r.): 9 r. ongew.; ps 121 (24 r.): 0 r. ongew.; ps. 130 (32 r.): 2 r. ongew. Het spreekt voor zich dat niet-gemodificeerde regels een duidelijk punt van overeenstemming vormen tussen beide berijmingen. Ook al zijn dergelijke regels verre in de minderheid - zie hierboven -, ze illustreren nadrukkelijk Revius' adaptatiemethode. De werking van de ongewijzigde regels wordt uiteraard nog versterkt, wanneer in de context ook regels voorkomen die slechts gering gewijzigd zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval in de 2e strofe van psalm 23: hiervan is alleen de 3e regel ongewijzigd gebleven, maar in diverse andere regels zijn slechts weinig veranderingen aangebracht.Ga naar voetnoot4 Men vergelijke:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rijmklankenDe zingende gemeente zal een wijziging als zodanig minder sterk ervaren, wanneer de rijmklank aan het eind van de regel, die immers het best in het gehoor blijft liggen, onaangetast is gebleven. Revius heeft met dit principe rekening gehouden. Als we de percentages gewijzigde regels vergelijken met de percentages van de gewijzigde rijmklanken, dan liggen de laatste veel lager dan de eerste.Ga naar voetnoot5 Ook op deze wijze blijft de tekst van Datheen min of meer herkenbaar. Hieronder laat ik voor zeven psalmen een overzicht volgen dat voor zichzelf spreekt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook al hebben bovenstaande percentages betrekking op de rijmklanken en niet op de rijmwoorden, toch zou ik er de volgende uitspraak van Blokland naast willen plaatsen die in het kader van zijn studie over de predikant-dichter Sluiter ook een aantal psalm-berijmingen heeft onderzocht: ‘Bij een vergelijking van de verschillende berijmingen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw bleek mij, dat bij een verbetering vaak de rijmwoorden het laatst worden prijsgegeven’.Ga naar voetnoot6 Een en ander is goed te illustreren met de tweede strofe van psalm 130. Revius heeft alle regels daarvan omgewerkt, maar hij behoudt vier rijmwoorden: sonden, bestaen, vergeven en leven. Bovendien handhaaft hij in de 2e en 3e regel, die beide zeer ingrijpend gewijzigd zijn, de rijmklanken: -aen en -onden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gering gewijzigde regelsIn elke psalm komen regels voor waarin de veranderingen die Revius aanbracht, beperkt zijn gebleven. Deze regels duiden - samen met de geheel ongewijzigde regels - nadrukkelijk op een adaptatie. Onder gering gewijzigde regels versta ik in dit verband: regels waarin minstens de helft van de woorden of woorddelen van Datheen is terug te vinden. De regels die aan dit criterium niet voldoen, noem ik sterk gewijzigd. Het is uitermate interessant om na te gaan op wat voor een vernuftige wijze Revius de wijzigingen heeft trachten te beperken. Juist hier blijkt zijn grote vakmanschap, zijn gave dichterschap. Vooral drie typen veranderingen zijn me opgevallen, die ik met enige voorbeelden illustreer. a. omzetting
b. verlenging of verkorting, gepaard gaande met weglating of toevoeging
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. vervanging van een enkel woord
Het bovenstaande geeft een goede indruk van de manier waarop Revius te werk is gegaan om minimale veranderingen aan te brengen. Het zal een ieder duidelijk zijn dat ook dergelijke gering gewijzigde regels de relatie met Datheens tekst expliciet maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sterk gewijzigde regelsIn elke psalm is het percentage sterk gewijzigde regels hoog. Bij zes van de zeven psalmen die ik nauwkeurig heb geanalyseerd, ligt dit ruim boven de 50%. Toch doen ook deze regels ons zien dat Revius' berijming bedoeld is als een adaptatie. Ik wil hier op twee dingen wijzen. In de eerste plaats kunnen regels of regelgedeelten bij Revius verschoven zijn. Ik kies een voorbeeld uit de 3e strofe van psalm 72.
In de tweede plaats zijn in vele sterk gewijzigde regels woorden uit de parallelle regel van Datheen gehandhaafd. Met nagenoeg elke strofe is dit verschijnsel te illustreren. Ik neem de 4e strofe van psalm 97.
Eén ding is m.i. wel duidelijk: de ongewijzigde regels, de rijmklanken en de aard van de veranderingen zowel in de gering als in de sterk gewijzigde regels laten keer op keer zien hoezeer Revius streefde naar een berijming die ‘den minsten aanstoot soude geven’. Wel bestaan er t.a.v. de herkenbaarheid van Datheens tekst - het doel dat Revius zich gesteld had - tussen de 150 psalmen onderling grote verschillen. Die herkenbaarheid is bijvoorbeeld bij psalm 23 groter dan bij psalm 123. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. VerbeteringOp de titelpagina en op het frontispice van Revius' berijming staat vermeld: ‘in sin ende rijmen gebetert’. De vraag is of Revius werk heeft geleverd dat op een aantal punten inderdaad op een hoger niveau staat dan dat van Datheen. Mogen we van een niveauverbetering spreken? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij drie aspecten die bij de beoordeling van een psalmberijming een rol spelen, wil ik een aantal kanttekeningen maken: het theologische, het melodische en het dichterlijke aspect. Ze zijn bedoeld als opmerkingen van evaluatieve aard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het theologische aspectBij de door Revius aanvaarde calvinistische opvatting gaat het erom dat een psalmberijming de grondtekst zo getrouw mogelijk weergeeft. Datheens werk staat veelal verder van de grondtekst af dan noodzakelijk is. Dat hangt samen met zijn doelstelling en de daarmee verbonden werkmethode: hij wilde de Franse berijming van Marot en De Bèze getrouw in onze taal overzetten. Het Franse psalmboek was zijn hoofdbron, niet de grondtekst. Lenselink karakteriseert de werkwijze van Datheen als volgt: ‘Zelfs heeft Datheen het niet nodig geoordeeld een commentaar te raadplegen. Zowel Beza als Marot boden hem een psalminterpretatie die hij met genoegen van hen overnam, en waar zijn voorbeelden misschien wat onduidelijk waren, kon hij zich uitkomst verschaffen met Deus Aes!Ga naar voetnoot7’ Revius' werkwijze was geheel anders: hij nam de Statenvertaling als basis, want daarin vond hij de Hebreeuwse grondtekst adekwaat weergegeven. Hij probeerde zoveel mogelijk het eigene van de Statenvertaling te behouden om op die wijze ten diepste de grondtekst te laten spreken. Het verschil tussen Datheen en Revius ligt dus veel dieper dan het feit dat de eerste geen gebruik kon maken van de wetenschappelijk meer verantwoorde Statenvertaling: het is een verschil in principe. Uiteraard heeft dit konsekwenties gehad voor de resultaten van beiden. Ik wil dit duidelijk maken aan de hand van een sprekend voorbeeld waarvan veel gebruik gemaakt is om Datheens berijming belachelijk te maken. Het betreft de 5e en 6e regel van strofe 5, zowel in psalm 60 als in psalm 108. De bedoelde regels luiden:
De verschillen tussen bovenstaande regels zijn niet oppervlakkig. De schoen - d.i. de sandaal - werd bij de Joden in de tijd van het Oude Testament als attribuut gebruikt bij verschillende belangrijke handelingen. Het uittrekken van de schoen gold als bevestiging van een transactie. (Men leze bijv. het bijbelboek Ruth, hst. 4, vs. 7 vv.). Het kon ook een teken van verachting zijn. De schoen op iets werpen betekent: smadelijk behandelen. Deze notie vinden we bij Revius terug. De onberijmde tekst in de Statenvertaling luidt: ‘op Edom zal ik mijn schoen werpen’ (ps. 60:10). In de kanttekeningen van de Statenvertaling staat zeer terecht als verklaring bij deze tekst: ‘Dat is, ik zal hen tenonder brengen, bezitten, erven en als onder mijne voeten leggen’. Bij Datheen is deze betekenis geheel afwezig. Zijn ‘oude schoen’ is vergelijkbaar met het 20e-eeuwse ‘rooie cent’. Waarom doet Datheen op deze plaats - en dat geldt voor vele andere - zo tekort aan de bedoeling van de grondtekst? Het is te gemakkelijk om hem steeds weer een gebrek aan kennis van het Hebreeuws te verwijten. Hij had in ieder ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
val de Deux Aes-bijbel tot zijn beschikking en deze geeft voor de bewuste passage de volgende omschrijving: ‘mynen schoen strecke ick ouer Edom’. Om Datheens regels te verklaren moeten we naar zijn hoofdbron toe: de berijming van Marot en De Bèze. Deze heeft de volgende regels:Ga naar voetnoot8 Contre Edom peuple glorieux
Ie ietterai mes souliers vieux:
Nu blijkt waar de ‘schoen’ wringt! Datheens ‘oude schoen’ gaat terug op: ‘souliers vieux’. Wie dus Datheens berijming op dit punt ridiculiseert, moet dit om konsekwent te zijn ook doen bij de Franse berijming. Datheen gaat dan nog wel een stapje verder: in plaats van gooien of werpen - in de Franse berijming: Ie ietterai - maakt hij ervan: ‘acht ick ... niet’.
Een ander voorbeeld vinden we in de twee laatste regels van psalm 23.
De regels van Datheen zijn een zeer slappe weergave van de bedoeling van de grondtekst. Er is hier namelijk sprake van een nadrukkelijke gelofte, die de ‘ik’ uitspreekt. De onberijmde tekst luidt: ‘... ende ick sal in het Huys des Heeren blijven in lengte van dagen’. (Statenvertaling). De stelligheid van ‘sal ick’ bij Revius ontbreekt in ‘ick hoop’ van Datheen. Ook hier werkt de Franse berijming weer door. Deze bevat de volgende regels: Si que tousiours de faire ay esperance
En la maison du Seigneur demeurance.
In ‘ay esperance’ ligt de verklaring van ‘ick hoop’ bij Datheen!
Bovenstaande gevallen staan model voor vele andere. Ook Lenselink gaat in zijn dissertatie uitvoerig in op Datheens afhankelijkheid van Marot-De Bèze. Ik acht mezelf niet competent om bindende gevolgtrekkingen te maken m.b.t. het theologisch gehalte van Datheens en Revius' berijming, omdat ik geen theoloog en geen hebraïcus ben. Wel heb ik aan de hand van enige exempelen het principiële verschil willen laten zien in de werkwijze van Datheen en Revius. Datheen gaf een vertaling van een berijming die op zich al een vertolking was van de grondtekst. Ongetwijfeld heeft Datheen als rechtzinnig calvinist ernst gemaakt met het principe van de tekstgetrouwheid, maar Revius' werkwijze biedt daartoe meer garanties. Het kan haast niet anders dan dat Datheens berijming door de bank genomen verder van de grondtekst afstaat dan de berijming van Revius. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het melodische aspectOp dit punt kan ik kort zijn. En duidelijk. Mijn onderzoek van de zeven psalmen heeft als resultaat opgeleverd dat.gemiddeld ongeveer een derde van Datheens regels melodisch onaanvaardbaar is. Er zijn te veel botsingen tussen woord en toon, tussen zin en melodie. Ik geef voor de genoemde psalmen nog even de aantallen melodisch onaanvaardbare regels bij Datheen: ps. 1 (24 r.): 10 r. onaanvaardbaar; ps. 8 (36 r.): 18 r. onaanv.; ps. 23 (18 r.): 10 r. onaanv.; ps. 72 (84 r.): 29 r. onaanv.; ps. 97 (63 r.): 14 r. onaanv.; ps. 121 (24 r.): 7 r. onaanv.; ps. 130 (32 r.): 7 r. onaanv.Ga naar voetnoot9 Er bestaan voor mij geen aanwijzingen dat Datheen bij de andere 143 psalmen voor een betere verhouding tussen woord en toon heeft zorggedragen. Lenselink stelt dat Datheen in melodisch opzicht ‘te veel en te zwaar gezondigd’ heeft, welke verzachtende omstandigheden men op grond van de 16e-eeuwse situatie ook kan aanvoeren.Ga naar voetnoot10 Over het niet samengaan van woordaccent en melodie-accent merkt Sturm op: ‘Dit treft vooral de berijming van Datheen: voor de onderzochte psalmen geldt ongetwijfeld de bekende uitspraak van Martinus Nijhoff uit 1941: “Ik stel Datheen hoog: deze is wel ruig, maar buitengewoon bezield”. Men kan echter vele regels van hem wel als theologisch waardevol bewonderen, zolang men deze maar niet behoeft te ... zingen’.Ga naar voetnoot11 Van belang is dat Sturm deze uitspraak doet na vergelijking van een aantal psalmen uit de psalmberijmingen van Datheen, Marnix van Sint Aldegronde, en die van 1773 en 1967. Op een totaal van 281 regels vond ik er in Revius' berijming slechts vier die in melodisch opzicht ‘niet fraai’ of ‘lelijk’ genoemd kunnen worden, een aantal dat we dacht ik kunnen verwaarlozen. Gelet op de ritmische zangwijze der psalmen is Revius' psalmberijming een enorme verbetering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het dichterlijke aspectNa veel verguizing heeft Datheens berijming in poëtisch opzicht terecht opnieuw waardering gevonden in de 20e eeuw, overigens vaak gecombineerd met gefundeerde kritiek. Met name Verwey,Ga naar voetnoot12 Smit,Ga naar voetnoot13, Van EsGa naar voetnoot14 en LenselinkGa naar voetnoot15 hebben daaraan uiting gegeven. Zo spreekt Van Es van ‘naïeve ruigheid’ en ‘brandende taal van het hart’.Ga naar voetnoot16 Smit roemt het bewogen, bezielde ritme van Datheen, vooral in de psalmen de profundis, maar voor hem wint Revius het toch in verreweg de meeste psalmen, ‘terwijl Datheen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons slechts af en toe boven Revius te verrukken weet’.Ga naar voetnoot17 Lenselink komt na heel wat kritische opmerkingen toch tot de constatering ‘dat van de Nederlandse gereformeerde psalmberijmers tot 1566 Datheen de beste is geweest’.Ga naar voetnoot18 Ik kan mij het beste vinden in wat Smit in 1939 schreef: ‘De berijming van Datheen is lange tijd onderschat. Op het ogenblik dreigt een overdrijving in omgekeerde zin, door een verheerlijking van de “onbeholpen”, maar innerlijk rasechten dichter. Ook hier ligt de waarheid in het midden.’Ga naar voetnoot19 Dat betekent dat ik er geen behoefte aan heb te ontkennen dat er geslaagde psalmen bij Datheen voorkomen en in heel wat psalmen prachtige regels. Maar tegelijkertijd ben ik van mening dat Revius een veel groter dichter is dan Datheen en dat ook zijn psalmberijming dat bewijst. Op vele plaatsen heeft Revius m.i. Datheens werk ‘in rijmen gebetert’. In minstens vijf opzichten heeft Revius een poëtische verbetering geleverd. a. Het wegwerken van stoplappen: spotters onreyne (1, I, 3), onse God gepresen (1, IV, 4), Heerlickheyt schoon (8, I, 3), vlieghende voghelen (8, VIII, 1), woorden als oock, voortaen, seer, eenpaer, enz. enz.Ga naar voetnoot20 b. Verbetering van het eindrijm. Vele stoplappen bij Datheen staan juist in rijmpositie. Ik geef enige regels van psalm 97, IV ter illustratie.
c. Alliteraties en assonances. Door toevoeging van alliteraties en assonances is Revius erin geslaagd op diverse plaatsen het vers consistenter te maken. Drie voorbeelde ter vergelijking: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
psalm 8, strofe I, r. 1 en 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
psalm 130, strofe II, r. 5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
psalm 72, strofe I, r. 5-8
Het laatste voorbeeld laat zien dat ook Datheen alliteraties toepaste: volck voortrede. De assonance van de i, bij Datheen reeds aanwezig in beginsel, breidt Revius uit. d. Grotere zeggingskracht. Ook hier enige voorbeelden, allereerst psalm 8, II, 1-2.
Revius gaf de eerste regel veel meer zeggingskracht door van de kindermonden ‘levende getuygen’ te maken, ter vervanging van het verbum ‘getuygen’ bij Datheen. Verder bracht hij een paradox in door de combinatie ‘macht’ en ‘swack’. Deze beide woorden zijn door klinkerrijm met elkaar verbonden en ze staan allebei in de heffing van de 2e versvoet. De convergerende werking van al deze elementen is evident. Ook door verplaatsing krijgt een woord bij Revius herhaaldelijk meer reliëf. Men vergelijke:
e. Woordrijkdom. Met zijn psalmberijming toont Revius dat hij over een veel grotere woordenschat beschikte dan Datheen. Daardoor was het hem mogelijk de vele stoplappen te elimineren (a) en de eindrijmen te verbeteren (b). Hij kon functionelere woorden kiezen en met behulp van goed gekozen synoniemen de nodige variatie aanbrengen. Het is opvallend hoe vaak Datheen een woord of constructie twee of meer keren moet gebruiken binnen één strofe of binnen strofen die op elkaar volgen. Alleen al voor psalm 72 noteerde ik: 2 × gherechticheydt (str. I, r. 3 en 6), 2 × vrede (str. I, r. 7 en str. II, r. 1), 2 × dat recht (str. II, r. 4 en 5), 2 × sijn rijck (str. IV, r. 1 en 5), 3 × armen (str. VI, r. 5, str. VII, r. 1 en str. VIII, r. 1), schreyt en schreyen (str. VI, r. 6 en str. VII, r. 3), heerlick en heerlickheyt (str. XI, r. 1 en 4). Ook psalm 8 laat ons duidelijk zien hoezeer Revius woordherhaling vermeed. Het gaat om de strofen VI t/m VIII, waarin op basis van de onberijmde tekst zowel bij Revius als bij Datheen diverse malen de notie voorkomt dat de hele schepping (door God) aan de mens onderworpen is. Bij Datheen drie keer:
Een ieder kan constateren dat de tweede en derde formulering vrijwel identiek zijn. Revius geeft in de genoemde strofen vijf omschrijvingen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijf keer dezelfde notie, maar steeds anders geformuleerd! Revius kon, in tegenstelling tot Datheen, putten uit een uitermate groot reservoir. Mijns inziens hebben we hier te maken met een van de belangrijkste kwaliteitsverschillen tussen de beide dichters en dientengevolge tussen beide berijmingen. Het zou bijzonder weinig moeite kosten om meer bewijsmateriaal aan te dragen, maar ik wil hier volstaan met het bovenstaande. Datheens berijming was sterk gericht op het eenvoudige gemeentelid. Datheen wees het hogere taalniveau van Utenhoves berijming af. Ook Revius heeft het eenvoudige gemeentelid op het oog gehad, maar dan wel het gemeentelid dat 75 jaar nà het verschijningsjaar van Datheens werk leefde. Uit zijn beide voorredes blijkt hoezeer hij rekening wilde houden met de ‘slechte luyden’. Wel voegde hij er meteen aan toe dat zijn werk een berijming moest zijn die ook ‘voor de verstandige bestaen mochte’, waaruit blijkt dat hij als 17e-eeuwer, als renaissancist hogere eisen aan het taalgebruik stelde dan Datheen. Revius' taal munt uit door verstaanbaarheid en correctheid, zonder ook maar ergens onbenullig of al te volks te worden. Daar komt bij dat hij als dichter de mogelijkheden die de taal biedt, heeft uitgebuit. Mijn evaluatie van de dichterlijke kwaliteiten van Revius' berijming is zeer bescheiden opgezet en is alleen bedoeld als een eerste aanzet. Op dit terrein zal nog veel werk verricht moeten worden. Niettemin meen ik dat de vijf facetten die ik noemde en toelichtte - het wegwerken van stoplappen; verbetering van het eindrijm; alliteraties en assonances; grotere zeggingskracht; woordrijkdom - alle de coherentie en intensiteit van de verzen ten goede komen. En het zijn juist coherentie en intensiteit die we - met complexiteit - tot de belangrijkste criteria rekenen voor het vergelijken van literaire kunstwerken en de waardebepaling van die kunstwerken. Daarover bestaat een zekere ‘consensus’.Ga naar voetnoot21 In verband met Revius' dichterschap moet ik nog een tweetal opmerkingen maken. Allereerst is mijn onderzoek naar Revius' psalmberijming eenzijdig geweest: ik heb geen andere berijmingen die Revius gebruikt kan hebben, bij de analyse betrokken. Hier ligt nog een enorm terrein braak. Zo heeft Revius bijvoorbeeld de berijming van Marnix geraadpleegd en gebruikt. Niet alle verbeteringen zijn van Revius zelf. Het lijkt mij aannemelijk dat hij ook de tekst heeft gelezen, en bewust of onbewust verwerk, van het aantal psalmen dat Luther heeft berijmd. Men kan daarbij denken aan het begin van psalm 130. Luther heeft als eerste regel: Aus tieffer not schrey ich zu dyr,Ga naar voetnoot22
De regel bij Revius vertoont daar veel overeenkomst mee: Wt dieper noot/o Heere/
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede opmerking heeft betrekking op de plaats van Revius als psalmberijmer binnen het orthodox protestantisme van de 17e eeuw. Revius wilde een berijming die zowel theologisch als literair verantwoord was. Daarom ook bewonderde hij Marnix, die hij in zijn voorrede in proza nadrukkelijk noemt. Om de letterlijke bijbeltekst te handhaven wilde hij geen genoegen nemen met kreupelrijm, stoplappen, e.d. Juist door zijn eis van dichterlijk niveau stemmen de opvattingen van de rasechte, rechtzinnige calvinist Revius niet overeen met die van een andere groepering binnen het orthodox protestantisme van zijn tijd. Ik doel hier op dichters uit de kring van de Utrechtse hoogleraar Voetius. Het was een piëtistische kring; onder meer de dichters Johannes Sluiter, Ant. Deutekom en Johan de Brune behoorden ertoe of waren er verwant mee. Vooral in Voetius' kring vond een stroming ingang ‘die, beginnend met Johan de Brune, kritiek oefent op Marnix en diens volgelingen omdat zij nog teveel persoonlijke bijmengsels in hun werk zouden dulden’.Ga naar voetnoot23 Ook Revius' berijming werd door deze groep afgewezen, in feite omdat Revius voor hen toch te veel dichter was. Hij koos voor bijbelgetrouwheid maar met een zekere speelruimte voor de dichter, zij kozen voor een angstvallig handhaven van de letterlijke bijbeltekst. Ant. Deutekom spreekt in 1657 dan ook uit, zich daarbij baserend op het oordeel van Johan de Brune, dat de ‘Eerweerdigen Godsgeleerden Jacobus Revius’ net als bijvoorbeeld Marnix, Camphuizen en Westerbaen een psalmberijmer is die ‘niet en heeft Gods loutere woorden gegeven, maar de zin bij maniere van breeder uitlegginge voortgebracht’.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusiesNaar mijn indruk mag Revius' berijming met ere het etiket ‘gebetert’ dragen. Voor het theologische aspect heb ik dat niet aangetoond, maar wel waarschijnlijk gemaakt. In muzikaal opzicht is de verbetering overduidelijk. Ook in dichterlijk opzicht staat Revius' berijming m.i. op een gemiddeld hoger niveau dan die van Datheen. Evaluatie van een literair werk is een uiterst moeilijke en gevaarlijke opgave. Dit geldt nog sterker voor een psalmberijming, omdat hier theologische, muzikale en literaire criteria in het geding zijn. Ik kan me dan ook geheel vinden in de volgende uitspraak van Sturm: ‘... alleen in nauwe samenwerking van theologen, neerlandici en musicologen is niet slechts een nieuwe berijming maar ook een vruchtbaar onderzoek van oude berijmingen mogelijk’.Ga naar voetnoot25 Tegen de achtergrond van Sturms constatering wil ik mijn uitspraken over het niveau van Revius' berijming alleen als evaluatieve kanttekeningen doorgeven. Ten slotte: het is m.i. te betreuren dat Revius' berijming niet is ingevoerd in de gereformeerde, vaderlandse kerk. Revius had met zijn werk meer verdiend. De berijming bracht het tot een officiële tweede druk, wat een klein succes genoemd kan worden.Ga naar voetnoot26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invoering zat er echter niet in, nationaal noch provinciaal.Ga naar voetnoot27 Revius had de situatie verkeerd gepeild. Wat hij omschreef met de woorden ‘lichtelijcxt aengenomen worden’, bleek een te optimistische uiting te zijn. Buitendijk slaat m.i. de spijker op de kop als hij opmerkt: ‘Het is een verlies voor de gereformeerde kerk geweest dat zij deze toenmaals moderne, metrische berijming niet heeft kunnen invoeren ter vervanging van de snel verouderende vrij-ritmische bewerking van Datheen’.Ga naar voetnoot28
Kazernelaan 3 Ede J. DE GIER |
|