| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Morfologie van het Nederlands
G.E. Booij heeft in Morfologie van het Nederlands twaalf vroeger verschenen studies over woordvorming verzameld, namelijk twee van C.B. van Haeringen (De meervoudsvorming in het Nederlands (1947) en Het achtervoegsel -ing: mogelijkheden en beperkingen (1971)), een van A. Cohen (Het Nederlandse diminutiefsuffix; een morfonologische proeve (1958)), vijf van H. Schultink (Produktiviteit als morfologisch fenomeen (1961), Het prefix ge- in Nederlandse (en Duitse) verleden deelwoorden (1973), Plaats en aard van morfologische regels in een transformationeel-generatief taalmodel (1974), Nederlandse affixen en hun boundaries (1977), Over de accentuering van afgeleide woorden in het Nederlands (1977)), een van A. Sassen (Over het bestaan en ontstaan van Nederlandse woorden (1971)), een van F. Zwarts (-Aar, -arij, -sel en -te (1975)) en twee van G.E. Booij (Wanneer bestaat een woord? (1978) en Formele eigenschappen van woordvormingsregels 1978)). Eveneens van de hand van de verzamelaar is een heldere inleiding tot de huidige stand van zaken in de morfologie, waarin hij achtereenvolgens ter sprake brengt: de grondbeginselen van de morfologie, de morfologie in de standaardtheorie van de transformationeel-generatieve grammatica, de lexicalistische morfologie, flexieregels, beperkingen op woordvormingsregels, grenssymbolenen in gelede woorden, blokkering van woordvormingsregels, graden van (on)geleedheid, fonologische regels in het lexicon. Hij besluit zijn inleiding met de woorden: ‘De artikelen in deze bundel illustreren m.i. de vruchtbaarheid van de - impliciet autonomepregeneratieve morfologische traditie en van de lexicalistische, expliciet autonome, generatieve morfologie.’ Het boek bevat verder een systematische bibliografie van 8 bladzijden. Het is in 1979 verschenen te Amsterdam bij ‘Het huis aan de Drie
Grachten’ en kost ingenaaid f19.50.
B.v.d.B.
| |
Studia Germanica Gandensia XIX (1978)
In Het talenpracticum als technisch hulpmiddel in het talenonderwijs geeft V. Meus een overzicht van de rol die het talenpracticum in het huidige onderwijs kan spelen.- W. Vandeweghe geeft een terreinverkenning van het gebruik van de constructie hebben + te + infinitief in het Nederlands. Hij beperkt zich in deze bijdrage tot een poging tot inventarisatie. Daarbij komt hij tot twee hoofdtypes met telkens een daarmee samenhangend verschil in semantische en pragmatische status. Een voorbeeld van type I is: Ik heb tegen morgen nog een boek te lezen. Een voorbeeld van type II is: Daar had ze tot taak op de kleine kinderen te passen. Zowel in type I als in type II is in zo goed als alle gevallen een betekenisfactor ‘strekking’ of ‘directionaliteit’ te onderkennen. - J. de Vos schrijft over Shakespeare in the southern Netherlands in the first half of the nineteenth century. Othello, Hamlet en Romeo and Juliet werden er opgevoerd in vertalingen niet direct naar Shakespeare, maar naar de classicistische adaptaties van Jean François Ducis (1733-1816) en, wat Romeo and Juliet betreft, van Christian Felix Weisse (1926-1804). - Van H.J. Leloux is Een Deventer ABC-boekje uit 1554, een druk van Dirck van de Borne jr. Dit boekje voor aanvankelijk leesonderwijs, dat behoort tot het bezit van de Zutphense librije, is ontgaan aan de samenstellers van de Bibliotheca Catholica Neerlandica Impressa 1500 - 1727. Het behelst naast Latijn stukken in de Noordoostmiddelnederlandse schrijftaal.- L. Gobyn leverde in ‘Argentina 1978’ een tekstse- | |
| |
mantisch beschrijvingsmodel van de metafoor in vijf verschillende kranten. Hij toetst de uitspraak van Weinrich ‘dass Metaphern, im Unterschied zu Normalwörtern, unter keinen Umständen von den Kontextbedingungen entbunden werden können’ aan de
voetbalberichtgeving in vijf verschillende kranten. Hij streeft ernaar een exact beschrijvingsmodel voor de metafoor te leveren, iets waarom Weinrich zich nooit bekommerd heeft. Gobyn sluit zich aan bij de definitie die Stutterheim van de metafoor geeft. Hij beschrijft de theorie van Weinrich met de terminologie van Greimas (isotopie, klasseem, kontekstueel seem en lekseem) en komt tot de conclusie dat men de metafoor inderdaad alleen maar in teksten kan bestuderen. - De bundel besluit met een studie van Karl Grob: Democratische theorie und literarische Politik naar aanleiding van Gottfried Keller's novelle Das Fähnlein der sieben Aufrechten, die tot de opvallendste documenten van het liberalisme behoort, maar die daarnaast in het Zwitserse kader ook een mythescheppende functie heeft.
B.v.d.B.
| |
Nederlands van nu
Het tijdschrift ‘Nu Nog’ van de V(ereniging) (voor) B (eschaafde) O(mgangstaal) in België is in januari 1979 opgevolgd door het tijdschrift ‘Nederlands van nu’. Ook de vereniging heeft een nieuwe naam gekregen, namelijk ‘Vereniging Algemeen Nederlands’. Ze blijft echter trouw aan de doelstelling: de verbreiding van het Algemeen Nederlands in de mondelinge omgang en in het algemeen de bevordering van het juiste taalgebruik. Of, zoals Stijn Verrept het in zijn bijdrage aan het nieuwe blad op blz. 12 uitdrukt: ‘Wij moeten blijven ijveren voor grondige kennis van het Algemeen Nederlands. Dit is in de eerste plaats een sociale plicht. En zoals er één Frans is (met varianten natuurlijk), zo is er ook één Nederlands. Wij mogen echter geen negatieve, frustrerende houding aannemen door telkens op zogenaamd foutieve, afwijkende taalvormen te wijzen, maar evenmin ons overgeven aan eng particularisme. Het ogenblik is gekomen om voortbouwend op wat onze voorgangers hebben gepresteerd, in het Nederlands onze stem te laten horen, om als volwaardig partner mee te bouwen aan de taal van de lage landen bij de zee’.
Het algemeen secretariaat van de Vereniging Algemeen Nederlands is: Ant. Dansaertstraat 76, 1000 Brussel. Een abonnement op het blad kost BF 300.
B.v.d.B.
| |
IPO annual progress report 13 (1978)
Het jaarlijkse voortgangsrapport van het Instituut voor Perceptie-onderzoek in Eindhoven geeft in 138 bladzijden informatie over zes werkterreinen die betrekking hebben op het oor, het oog, het kenvermogen en de communicatie alsmede de technische middelen. Ik vermeld hier twee bijdragen afzonderlijk. J. 't Hart en R. Collier vestigen de aandacht op een cursus in de intonatie van het Nederlands, die ze hebben geschreven op grond van de resultaten van hun experimenteel onderzoek van de Nederlandse intonatie. Het leek hun mogelijk de studenten te voorzien van expliciet beschreven perceptuele doelwitten. Ze hebben daarom geprobeerd een onderwijsmethode te bedenken die de studenten bewust zou maken van dezelfde intonatiefactoren als die welke relevant zijn
| |
| |
voor het oor van de moedertaalspreker. Zij geven in hun bijdrage aan het rapport blz. 31-35 een beschrijving en illustratie van de uitgangspunten in de onderwijsmethode die is toegepast in hun cursus in de intonatie van het Nederlands. De lopende versie van deze cursus is gepubliceerd met medewerking van J. Wilmots, verbonden aan het ‘Wetenschappelijk Onderwijs Limburg’ (Universitaire Campus), B-3610 Diepenbeek, België.
In de bijdrage A model for the perception of prosodic boundaries (blz. 76-82) van D.G. Bouwhuis, J. Bergmans en J.J. de Rooij, waarin geanalyseerd wordt welke invloed een aantal prosodische kenmerkers hebben op de perceptie van grenze in spraak, is de conclusie dat lengte en toonhoogte niet onafhankelijk samengaan, en dat lengte als grenssignaal bijna helemaal de overhand heeft op toonhoogte.
B.v.d.B.
| |
Handboek sociolinguïstiek
Het bekende, bijna klassieke werk van Norbert Dittmar, Soziolinguistik. Exemplarische und kritische Darstellung ihrer Theorie, Empirie und Anwendung. Mit kommentierter Bibliographie, dat in 1973 voor het eerst bij Athenaion in Wiesbaden verscheen, is na in het Engels en in het Italiaans vertaald te zijn, nu ook in een Nederlandse versie verkrijgbaar onder de titel Handboek van de sociolinguïstiek. Deze Nederlandse uitgave werd verzorgd door W.K.B. Koning van het Instituut voor Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, en het woord ‘verzorgd’ houdt hier meer in dan alleen ‘vertaald’. De Nederlandse uitgave is namelijk op verschillende punten wezenlijk uitgebreid: Dittmar zelf heeft daarvoor nieuwe paragrafen geschreven zodat dit werk hier en daar essentieel verschilt van de zes jaar oudere Duitse uitgave.
Ieder die geen vreemdeling is in het Jerusalem van de sociolinguïstiek weet dat Dittmars werk handelt over de opvatting van Basil Bernstein, die uitgaat van begrippen als taalachterstand en tekort (de deficit-hypothese) en de opvatting waarbij van gelijkwaardige taalvariëteiten wordt gesproken, de zgn. differentie-conceptie, waaraan de naam van Labov is verbonden. Dittmar behandelt beide opvattingen uitvoerig en kritisch, geeft theoretische en op empirisch onderzoek stoelende evaluaties en heeft darmee de sociolinguïstiek een belangrijke stap vooruit geholpen.
Zoals de Nederlandse vertaling er nu ligt, is het boek geen doublure van de Aulapocket van Appel, Hubers en Meijer: dat is namelijk een typische inleiding tot het vakgebied, een soort wegwijzer, terwijl Dittmars werk een echt handboek mag heten. Dat handboek heeft nog aan waarde gewonnen door de initiatieven van Koning: allereerst heeft hij aan deze vertaling - die overigens ook nog door Dittmar zelf wordt ingeleid - een ‘Woord vooraf’ toegevoegd, dat een heel instructief overzicht biedt van de vijf verschillende stromingen die in de sociolinguïstiek te onderscheiden zijn. Daarbij heeft Koning ook steeds toelichtingen gegeven t.a.v. het werk van Nederlandse sociolinguïsten en dat werk geplaatst binnen die stromingen. Bovendien vermeldt hij de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van de sociolinguïstiek in Nederland (conferenties, organisaties, projecten, publikatiemogelijkheden, enz.).
Maar niet minder belangrijk zijn de uitvoerige bibliografieën die achterin in het boek zijn opgenomen. Waar Dittmar oorspronkelijk een becommentarieerde bibliografie van 385 titels had en de Engelse vertaling 438, is nu de literatuurlijst in deze Nederlandse editie aangegroeid tot 570 nommers, voorzover nodig van korte, informatieve
| |
| |
toelichtingen voorzien. Dit alles betreft echter alleen buitenlandse werken. Daarna komt dan nog een appendix met 157 Nederlandstalige publikaties op het gebied van de sociolinguïstiek of sociodialectologie. Dat maakt het boek ook als bibliografisch naslagwerk zeer bruikbaar.
Het Handboek van de sociolinguïstiek, dat door Dittmar bestemd is voor linguïsten, sociologen, psychologen en onderwijsmensen, is uitgegeven door Het Spectrum in Utrecht als Aula-paperback (AP 45) - dus niet in de gewone Aulareeks - en ook gebonden verkrijgbaar. De prijs is f39,50, resp. f49,50
M.C.v.d.T.
| |
Bibliografie van de taalwetenschap
Als nummer 1 in de reeks Bibliografie van de Taalwetenschap is verschenen Sociolinguïstiek in de Nederlandse taalgemeenschap van W.K.B. Koning. Dit nummer bevat een schets van de ontwikkeling van het sociolinguïstisch onderzoek in het Nederlandse taalgebied en een bibliografie van Nederlandse sociolinguïstische literatuur.
Bibliografie van de Taalwetenschap is een nieuwe uitgave van vakgroepen Taalkunde en Taalbeheersing van de Universiteit van Amsterdam. BvdT bevat bibliografisch werk op alle terreinen van de linguïstiek (morfologie, fonologie, syntaxis, semantiek enz.) en de studie van taalgebruik (taalbeheersing, argumentatietheorie, sociolinguïstiek, pragmatiek, psycholinguïstiek, tekstlinguïstiek enz.). Het is een lopende reeks, die onregelmatig zal verschijnen.
Losse nummers kunnen worden besteld door overmaking van f2,50 op Gemeentegiro Amsterdam (nr. B 42579 t.n.v.G.E. Booij, Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam.
Bijdragen aan de reeks kunnen worden gezonden aan de redactie, p/a Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam.
M.C.v.d.T.
| |
Paardekoopers Taaltovenaar 2
Volledigheidshalve vermelden we hier de uitgave van P.C. Paardekoopers spraakkunst voor klas 5 en 6 van de basisschool, die onder de naam De taaltovenaar 2 verschenen is. Deel 1, voor klas 3 en 4, werd in de Ntg 68 (1975) blz. 504 aangekondigd. In dit tweede deeltje komen vooral vragende en mededelende zinnen, alsmede bijzinnen aan de orde; lesjes over lidwoorden, voorzetsels en de spelling van de werkwoordsvormen besluiten dit deeltje, dat 107 bladzijden telt en in oblongformaat een soort werkschrift vormt. De taaltovenaar is een uitgave van Malmberg in Den Bosch.
M.C.v.d.T.
| |
Ridderverhalen uit de Middeleeuwen
In de heruitgave van de reeks ‘Bibliotheek der Nederlandse letteren’ is het deel Ridderverhalen uit de Middeleeuwen verschenen (Uitgeverij Elsevier, Amsterdam-Brussel; prijs: f26,50 bij intekening, anders f31,50). Het bevat de volledige tekst van Karel ende Elegast en fragmenten uit het Roelantslied, Renout van Montalbaen, Tprieel van Troyen, Floris ende Blancefloer en de Roman van Heinric en Margriete van Limborch. De Arthurromans ontbreken omdat aan deze groep een afzonderlijk deel is gewijd. Dit
| |
| |
deel is eigenlijk een bewerking van de bloemlezing die J.A.N. Knuttel in 1940 heeft verzorgd maar daarvan is weinig meer overgebleven dan de titel en de verhalen waar de teksten uit gekozen zijn. J. Janssens, de samensteller van de nieuwe uitgave heeft in de meeste gevallen andere fragmenten gekozen en die op zijn eigen wijze ingeleid en toegelicht. Het is zijn bedoeling de ridderverhalen toegankelijk te maken voor een breder publiek.
In deze opzet is hij uitstekend geslaagd. Nergens wordt de geïnteresseerde buitenstaander lastiggevallen met wetenschappelijke problemen en de verschillende standpunten van onderzoekers dienaangaande, maar hij wordt evenmin met een kluitje in het riet gestuurd. De editeur is een betrouwbare gids die zijn lezers deskundig wijst op de hoofdzaken waarvan men nu eenmaal op de hoogte moet zijn om in onze tijd van middeleeuwse verhalen te kunnen genieten: de symbolische betekenis van veel middeleeuwse kunst, de corrupte tekstoverlevering, de bedoelingen en mogelijkheden van vertalers en het verschil tusen hoofs en voorhoofs.
In een afdeling ‘Wegwijzers bij de interpretatie’ worden toelichtingen bij de afzonderlijke verhalen gegeven. De nadruk ligt daarbij voor Janssens op het literaire werk als geheel, waarvan de grondgedachte helder en in kort bestek wordt uiteengezet. De gekozen tekstfragmenten, omgeven door samenvattingen van de hele contekst, functioneren daardoor in de eerste plaats als illustraties van de verhalen waaruit zij afkomstig zijn.
Een enkele maal wordt een tekstfragment in details geanalyseerd zoals in het geval van het gesprek tussen Polidamas en Helene uit Seghers Tprieel van Troyen. In het enthousiasme waarmee Janssens deze passage bespreekt ontdekken we zijn geheim: hij schrijft niet alleen met grote kennis van zaken maar ook met liefde over deze ridderverhalen. De combinatie van deze twee eigenschappen in de editeur maakt deze bloemlezing tot een buitengewoon sympathiek boek.
H. VAN DIJK
| |
Floris V
Van het aan Floris V gewijde symposion, dat vorig jaar te Muiderberg is gehouden, zijn de lezingen in druk verschenen: Floris V. Leven, wonen en werken in Holland aan het einde van de dertiende eeuw.
Acht voordrachten gehouden tijdens een symposium te Muiderbeg, 29 en 30 september 1978 (Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979. Publicatie nr. 14 van de Stichting ‘Comité Oud-Muiderberg’. Prijs f 17,50). Het is een alleraardigste bundel, waarvoor het ‘Comité Oud-Muiderberg’ veel lof verdient. De titels alleen reeds noden ieder die in de Nederlandse cultuurgeschiedenis geïnteresseerd is tot lezen. F.W.N. Hugenholtz, de beste kenner der geschiedenis van en rondom Floris, sprak over ‘Een vorst Floris’. Jonkvrouwe J.M. van Winter over - uiteraard zou ik bijna zeggen - ‘Tafelen in Floris' tijd’. E.H.P. Cordfunke besteedde aandacht aan ‘Alkmaar; leven en wonen in een Hollands stadje omstreeks 1300’. J.G.H. Renaud behandelde het onderwerp ‘Bouwen in Floris’ dagen'. K. Vellekoop besprak ‘Het Paasspel van Egmond’, een bijdrage die heel wat perspectief biedt voor verder onderzoek op het gebied van de toneelgeschiedenis. W.P. Gerritsen leverde de meest neerlandistische lezing. Hij stelde de vraag: ‘Wat voor boeken zou Floris V gelezen hebben?’ In zijn antwoord noemde hij vier mogelijkheden: de Lantsloot vander Haghedochte en drie werken van Jacob van
| |
| |
Maerlant, te weten de Spiegel historiael, de Heimelijkheid der heimelijkheden en de Torec, waarbij vooral de visie op dit laatste werk - die Gerritsen dankt aan wijlen Sonja Witstein - heel boeiend is: ‘een educatieve Arturroman met een moreel-politieke strekking’ (p. 85). A.C.J. de Vrankrijker sprak over ‘Erfgooiers’ en Kl. Sierksma ten slotte over ‘Vieren en feesten in kerk en wereld’. Het geheel werd notabel geëncadreerd: de commissaris der koningin in de provincie Noord-Holland, R.J. de Wit, leidde de tweedaagse bijeenkomst in en Utrechts burgemeester H.J.L. Vonhoff nam de ‘Samenvatting en conclusie van het symposium’ voor zijn rekening.
Te hopen valt, dat het plan om in 1981 een tweede symposion te organiseren doorgang zal vinden. Cultuuroverdracht op deze populaire maar verantwoorde en doortimmerde manier is gewoon een goede zaak.
A.M.J. VAN BUUREN
| |
Het Bossche mirakelboek
Onder de schatten van de kathedraal van Sint Jan te 's-Hertogenbosch bevindt zich een van omstreeks 1300 daterend Mariabeeld dat, naar de overlevering wil, door de eeuwen heen talrijke wonderen heeft doen geschieden. Bij het beeld behoort een handschrift waarin 481 van deze wonderen in korte protocollen zijn opgetekend. Het merendeel van de wonderen dateert uit de periode 1382 tot 1388; daarna wordt de optekening meer sporadisch; het laatste beschreven wonder draagt het jaartal 1603. Het zal duidelijk zijn dat dit Bossche mirakelboek een cultuurhistorisch monument van groot belang vormt, en dat het mogelijkheden biedt voor allerlei vormen van onderzoek: codicologisch, godsdiensthistorisch, taalkundig, letterkundig, en zelfs medisch-historisch (vele wonderen betreffen genezingen). De Tilburgse historicus Prof. Dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt heeft het lovenswaardige initiatief genomen tot een integrale uitgave van het handschrift; een groep specialisten, alle uit Den Bosch en omstreken afkomstig, heeft zich jarenlang aan de voorbereiding van de editie gewijd, en in februari 1979 is het resultaat van deze goede samenwerking in de vorm van een 726 pagina's tellend boekwerk van de pers gekomen: Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te 's-Hertogenbosch, Transcriptie, annotatie en inleiding van H. Hensâ™°, H. van Bavel, G.C.M. van Dijck en J.H.M. Frantzen (Tilburg, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, 1978, Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland 42 [Prijs: f125,-]). Bij wijlen rector H. Hens en de Norbertijn H. van Bavel was de transcriptie van het handschrift (dat overigens nog lang niet al zijn geheimen heeft prijsgegeven) in goede handen; de taalkundige annotatie van de soms weerbarstige teksten heeft de neerlandicus J.H.M. Frantzen voor zijn rekening genomen, terwijl de Bossche chartermeester G. van Dijck een schat aan gegevens over personen, plaatsen en realia heeft bijeengebracht. Behalve de editie bevat het boek een reeks
inleidende studies over allerlei aspecten van de codex en zijn inhoud, een zevental bijlagen en twee registers.
Bij de lectuur van het mirakelboek ziet men een lange stoet ongelukkigen de Sint Jan binnentrekken en na een ‘audiëntie bij de Zoete Lieve Vrouw’ getroost en genezen, met achterlating van soms kostbare geschenken en de paraphernalia van hun lijden, de lange, lange weg naar huis inslaan. Anderen - de meesten - komen naar Den Bosch om dank te betuigen voor de verhoring van gebeden, of als inlossing van gedane
| |
| |
geloften. Wat in de kerk is achtergebleven zijn de korte berichten met hun vaak pregnante details in dit handschrift: een foto-album in woorden van een middeleeuwse Family of Man.
W.P.G.
| |
Membra disiecta van juridische handschriften
Er wachten nog steeds vele honderdduizenden zestiende- en zeventiende-eeuwse boeken op een onderzoek dat kan uitwijzen of er bij de samenstelling van hun banden middeleeuws perkament als verstevigingsmateriaal is gebruikt. Levert zo'n onderzoek positief resultaat op, dan komen er reepjes, stroken of zelfs bladen perkament aan het licht waarop meestal tekst te lezen is - tekst die om identificatie vraagt. Overblijfselen van litteraire handschriften zijn betrekkelijk zeldzaam, vaker blijken de binders Latijnse juridische, liturgische of theologische handschriften onder het mes te hebben gehad. Aan de identificatie van een fragment moet vrijwel altijd een specialist te pas komen, maar specialisten zijn niet dik gezaaid en daardoor ook dikwijls niet in de buurt van de vondst. Om het voor rechtshistorisch ongeschoolde codicologen mogelijk te maken op de weg naar de identificatie van een Latijns juridisch handschriftfragment althans de eerste stappen te zetten, heeft de Groningse rechtshistoricus Prof. Mr. P. Gerbenzon een handleiding voor determinatie geschreven: Over membra disiecta van middeleeuwse Latijnse juridische handschriften. Hij geeft daarin een uiterst nuttig overzicht van de belangrijke corpora iuris en andere middeleeuwse canoniek- en romeinsrechtelijke werken, en een vernuftige methode om een uit een dergelijk handschrift afkomstig fragment te herkennen. Het gestencilde boekje van 100 pagina's is in december 1978 verschenen als een ‘proefdruk’; de auteur hoopt het te zijner tijd, na gebruikmaking van suggesties van vakgenoten, door een definitievere versie te vervangen. De uitgave komt voort uit de activiteiten van de Projectgroep Membra Disjecta, een onderdeel van Interfacultaire Werkgroep Mediaevistiek aan de Rijksuniversiteit te Groningen, Pleiadenlaan 10-26, 9742 NG Groningen, en is aan dit adres op aanvrage verkrijgbaar. voortreffelijk initiatief, waarvan te hopen valt dat het tot navolging - ik denk speciaal aan liturgische
en theologische fragmenten - zal leiden.
W.P.G.
| |
Middelnederduitse litteratuur
Voor de meeste neerlandici-mediëvisten is de Nederduitse litteratuur een onbetreden achtertuintje, aan het oog onttrokken door de statige villa van de Middelhoogduitse letteren, waaraan zoveel meer beroemds en indrukwekkends te bewonderen valt. In de Middeleeuwen-zelf was de situatie geheel anders: toen strekte zich van het Oversticht en Gelre tot ver beoosten de huidige landsgrenzen hetzelfde litteraire landschap uit, en fungeerde een stad als Brugge ook in cultureel opzicht als metropool voor de Noordduitse hanzesteden. Gegeven deze nauwe relaties is er dan ook voor Nederlandse mediëvisten alle reden om het onderzoek op het gebied van de Middelnederduitse litteratuur nauwlettend te volgen. In Munster, waar de neerlandicus Jan Goossens ook de Nederduitse taal- en letterkunde doceert, wordt het tijdschrift Niederdeutsches Wort uitgegeven, waarin dikwijls ook voor de neerlandistiek belangwekkende studies verschijnen. Zo bevat deel 17, gedateerd 1977 maar pas in 1978 verschenen, twee bijdragen van de
| |
| |
Munsterse germanist Hartmut Beckers die op allerlei punten aan het Middelnederlands raken: het eerste deel van een beknopt, maar rijk gedocumenteerd overzicht ‘Mittelniederdeutschen Literatur - Versuch einer Bestandsaufnahme’ (het vervolg zal in deel 18 verschijnen) en een kroniek ‘Forschungen zur mittelniederdeutschen Literatur 1965-1975’. Een enkel voorbeeld: Beckers vermeldt veertiende-eeuwse fragmenten van een Nederduitse Gerart van Rossiliun, in proza (!), die op een Middelnederlandse bewerking van de Oudfranse Girart de Roussilion zou kunnen berusten. Een tweede getuige, naast de Rotterdamse Lancelot-fragmenten, van een vroege Middelnederlandse wereldlijke prozalitteratuur?
W.P.G.
| |
Elkerlijk synoptisch
Als deel 7 in de reeks Publikaties van de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van deR.U. te Leiden is in mei 1979 verschenen: De spiegel der zaligheid van Elkerlijk, naar de bewaarde bronnen uitgegeven door M.J.M. de Haan met medewerking van B.J. van Delden. Het eenvoudig maar bijzonder smaakvol uitgegeven boek telt 102 bladzijden in oblongformaat, en bevat, na een beschrijving van de bronnen, de tekst van vier Elkerlijk-teksten, diplomatisch en synoptisch uitgegeven: de drukken van Snellaert, Govaert Bac en Willem Vorsterman, en het handschrift-Prims. In de Ntg zal een bespreking verschijnen, maar het leek de redactie gewenst, de lezers van deze rubriek per eerste gelegenheid op de verschijning van dit boek te attenderen. Het is verkrijgbaar door overmaking van f19,- naar postrekening 33 97 557 ten name van de Bibliograaf van de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde, Levendaal 150-152, 2311 JP Leiden.
W.G.P.
| |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij XXXII
Deel XXXII van de Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis bevat veertien studies, waarvan er acht van direct of indirect belang zijn voor de neerlandistiek. Ik beperk mij tot een beknopt overzicht van de inhoud van dit achttal. Pater A. Ampe S.J. publiceert een laat-vijftiende-eeuws processiespel over het huwelijk van Maria, van de hand van Jan van Denemarken, een weinig bekende religieuze auteur van wiens werk onlangs in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen een vermoedelijk uit 1547 daterende druk is aangetroffen. Frank Leys vraagt aandacht voor Macropedius' Andrisca uit 1537, waarin hij invloed aanwijst van Middelnederlandse kluchten (met name van Plaijerwater), van de Romeinse comedie en van de Bijbel. J. Kluyskens geeft een beeld van een contra-reformatorische apologie van het werk van Lipsius: Iusti Lipsii defensio postuma van Carolus Scribani uit 1608. In 1863 verscheen Op 't Eksterlaar, Herinneringen van afgestorvenen en van nog levende vrienden van Domien Sleecks, een merkwaardig geschrift waaraan Karel Wauters een uitvoerige beschouwing wijdt. Even vergeten als Sleecks is de schrijver Kamiel van Baelen, aan wiens Een mensch op weg uit 1944 Paul Schampaert nochtans een belangrijke plaats toekent in de geschiedenis van de Vlaamse roman. Het resultaat van een analyse van Teirlincks Zelfportret of het galgenmaal door Hugo Bousset wordt in de titel samengevat: ‘De dood voor bruid’. Tenslotte vermeld ik twee taalkundige bijdra- | |
| |
gen, één over het Nederlands van Marnix Gijsen door Paul van Hauwermeiren (op grond van de oorspronkelijke tekst en de door Jeroen Brouwers herziene versie van Weer thuis), en een ‘Bibliografie van de contrastieve linguistische analyse (CLA) in België’, samengesteld door René Dirven.
Handelingen XXXII is verkrijgbaar door overmaking van 450 BF op postrekening 000-0405177-08 van de Zuidnederlandse Maatschappij, 1080 Brussel.
W.P.G.
| |
Third International Beast Epic, Fable and Fabliau Colloquium
Van 27 tot 29 oktober 1979 vindt het Third International Beast Epic, Fable and Fabliau Colloquium in Münster plaats. Gesteund door het succes van de twee voorafgaande symposia in Glasgow en Amsterdam, hoopt men, in deze drie dagen een reeks van lezingen te kunnen aanbieden m.b.t. diverse aspekten van het dierenepos, bijvoorbeeld de belangrijkste vertegenwoordigers van dit literaire genre binnen de Europese literatuur (Isengrimus, de Reynard-familie etc.) en vergelijkbare genres zoals fabel, Physiologus en de dierengesprekken van de middeleeuwen tot in de 18e eeuw.
Bijdragen m.b.t. andere thema's zoals handschriftelijke overlevering, incunabula, editieproblemen, iconografie, allegorie, taalkundige aspekten of m.b.t. culturele resp. biologische achtergrond worden eveneens aangeboden.
Verdere informatie bij: Dr. Timothy Sodmann, Germanist. Institut, Nd. Abt., Magdalenenstr. 5, 4400 Münster.
B.v.d.B.
| |
Ruygh Bewerp VIII
Belangstellenden kunnen van de bundel opstellen Nieuwe tegenstellingen op Nederlands taalgebied, aangekondigd in Ntg. 71 (1978), blz. 633-34, per briefkaart een exemplaar bestellen bij: Instituut De Vooys, t.a.v. Frans Hollander, Emmalaan 29, 3581 HN Utrecht. De prijs bedraagt f10,- + portokosten, te betalen per acceptgirokaart die met het boek wordt toegestuurd.
| |
Nieuw project van het Centrum voor de studie van het Nederlandse renaissancedrama aan de UFSIA
Het Centrum voor de Studie van het Nederlandse Renaissancedrama (Universiteit Antwerpen - UFSIA) liet in 1977 de resultaten publiceren van een genologisch onderzoek, waarbij alle toepasselijke stukken van 1575-1625 waren betrokken (L. Rens, Genres in het ernstige renaissancetoneel der Nederlanden tot 1625. Met de medewerking van G. van Eemeren. Haselt, Heideland-Orbis, 1977.)
Een aansluitend project van het Centrum is thans aanvaard door het Belgische Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek. Promotoren zijn de professoren C. Neutjens (UIA), L. Roose (KUL-UCL) en L. Rens (UFSIA), die als verantwoordelijke voor het project optreedt. Het gaat om de voortzetting van voormeld genologisch onderzoek over het volledige materiaal van 1626-1650. Het FKFO stelt daartoe voor vier jaar (1979-83) een medewerker ter beschikking, drs. H. Meeus, die samenwerkt met de bestaande staf van het Centrum. Binnen afzienbare tijd zal in het raam van dit project een lijst van alle bewaarde Noord- en Zuidnederlandse spelen uit de bewuste period gepubliceerd worden, die de bestaande inventarissen substantieel aanvult.
L. RENS
|
|