De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |||||
Origineel, vertaling, bewerking: een gevecht in Lancelot en prose, Lancelotcompilatie en Lantsloot vander HaghedochteGa naar voetnoot*InleidingDe eerste decennia van de dertiende eeuw brachten een keerpunt in de geschiedenis van de Arturroman: de Proza-Lancelot werd geschreven. Totdantoe was een Oudfranse Arturroman - men denke in de eerste plaats aan het werk van de grootmeester in het genre, Chrétien de Troyes - een verhaal geweest waarin in enkele duizenden verzen de heldendaden werden verteld van een lid van koning Arturs Tafelronde, verricht dankzij de inspiratie en ter ere van een hoofse vrouwe. Met de dertiende-eeuwse roman van Lancelot doet een nieuw type Arturroman zijn intrede. De nieuwe roman is niet alleen een om haar prozavorm en haar ontzagwekkende lengte ongebruikelijke biografie van de voornaamste held, maar bovendien, door ontelbare nevenmotieven doortrokken, een grootse kroniek-in-trilogievorm van Arturs rijk. Het eerste deel van de trilogie, de Lancelot en prose, beschrijft het leven van Lancelot vanaf diens kinderjaren tot het moment waarop zijn zoon Galahad zijn opwachting maakt aan het hof van Artur. Het volgende deel, de Queste del Saint Graal, verhaalt hoe de gehele Tafelronde op zoek gaat naar de Graal, waarvan het vinden alleen aan de volmaakte Galahad (‘Christus in wapenrusting’ is hij wel genoemd) voorbehouden zal zijn. In het laatste deel van de trilogie, de Mort le Roi Artu, krijgt de kroniek haar tragische apotheose met de ineenstorting van Arturs rijk ten gevolge van interne tweedracht. Slechts weinig lezers van dit tijdschrift zullen bij het begrip ‘Arturroman’ allereerst aan deze Proza-Lancelot denken. De traditie in de neerlandistiek wil dat onder de Middelnederlandse teksten in het Arturgenre de Walewein en de Ferguut de eerste plaats innemen, en ook in de beroemde Haagse Lancelotcompilatie - waarover hierna uitvoeriger - zijn het toch vooral romans als Moriaen en Lanceloet en het hert met de witte voet die in de belangstelling staan, ook al vullen deze en de andere zgn. ingevoegde romans samen niet veel meer dan een kwart van dit vlaggeschip van de Middelnederlandse Arturvloot. Met de aandacht voor de Oudfranse Arturromans, die zoals bekend de stamvaders zijn van de Middelnederlandse litteratuur over de Tafelronde, is het vergelijkbaar gesteld. Elke Nederlandse Arturist kent het werk van Chrétien de Troyes, en weet dat deze grote dichter een ware school van epigonen vormde; sinds jaar en dag houden neerlandici-mediëvisten zich bezig met het bepalen van de invloed van Chrétien en diens navolgers op het werk van hun vakgenoten uit de middeleeuwse Lage Landen. Zonder nu ook maar in het minst de aandacht van Chrétien, zijn school en de bedoelde Middelnederlandse Arturromans te willen afleiden, moet mij toch van het hart dat de bevoorrechte plaats die deze werken genieten zeker niet in overeenstemming is | |||||
[pagina 323]
| |||||
met de middeleeuwse feiten. Natuurlijk, de invloed van Chrétien was groot - maar groter nog was de vogue van de Lancelot en prose.Ga naar voetnoot1 Reeds kort na haar totstandkoming overvleugelde deze prozaroman de Arturromans-in-verzen in populariteit, en toe de laatste al bijna volledig in vergetelheid waren geraakt en hoogstens - typerend genoeg - in vrije prozabewerkingen voortleefden, werd de Lancelot en prose nog volop gelezen. Tot diep in de Renaissance produceerde de drukpers uitgaven van de immense roman;Ga naar voetnoot2 als timpaan van dezelfde pers dienden bladen uit een handschrift van Chrétiens Perceval.Ga naar voetnoot3 Niet alleen Dante, Chaucer, de Duc de Berry en Rabelais kenden de Lancelot en prose, maar ook Montaigne, Cervantes, Du Bellay en La Fontaine. En dan te bedenken dat de ‘uitstraling’ van de prozaroman nog nooit systematisch werd bestudeerd....Ga naar voetnoot4 Uiteraard bleef deze uitstraling niet beperkt tot het Franse moederland. Als wij het aantal vertalingen als graadmeter mogen beschouwen, is de populariteit van de Lancelot en prose nergens buiten Frankrijk zo groot geweest als in onze gewesten. De prozacyclus werd gedurende de Middeleeuwen in talrijke Europese landen vertaaldGa naar voetnoot5 - maar alleen de Lage Landen kunnen bogen op zeker drie, en mogelijk zelfs vijf vertalingen,Ga naar voetnoot6 waarvan er twee de enig bekende vertalingen in verzen van de Lancelot en prose zijn. De eerste hiervan is bewaard in de reeds genoemde Lancelotcompilatie: de in Den Haag bewaarde mammoetcodex, waarvan het eerste deel is verloren gegaan, en het tweede deel de vertaling bevat van het slotgedeelte van de Lancelot en prose (altijd nog bijna 37.000 verzen in de editie-JonckbloetGa naar voetnoot7), alsmede van de twee volgende delen va de | |||||
[pagina 324]
| |||||
trilogie, waartussen dan nog eens zeven kleinere Middelnederlandse Arturromans zijn ingevoegd.Ga naar voetnoot8 De tweede Middelnederlandse versvertaling is de Lansloot vander Haghedochte, waarvan niet meer dan ruim zesduizend verzen - nog altijd onuitgegeven - bewaard zijn gebleven. Het complex van deze fragmenten bevat geen aaneengesloten tekstgedeelte, maar vormt de vertaling van talrijke en soms ver uiteengelegen episodes van het verhaal - een ernstige handicap bij de bestudering van deze tekst. Een gelukkig toeval wil echter dat de laatste fragmenten van Lantsloot de vertaling bevatten van gedeelten van de Lancelot en prose die ook in de vertaling van de Lancelotcompilatie tot ons zijn gekomen. Hier hebben wij derhalve een unieke kans om de twee Middelnederlandse versvertalingen te vergelijken. Dat deze vergelijking tot verrassender uitkomsten leidt dan men wellicht zou verwachten waar het twee vertalingen van dezelfde tekst betreft, wil ik in dit artikel aan de hand van een kleine episode laten zien. | |||||
Lancelot en proseHet verhaalgedeelte waar het in deze bladzijden om gaat behoeft geen lange inleiding. Koning Artur is op jacht gegaan; twee ridders hebben een van zijn jagers, die verdwaald was, afgerost en hem zijn jachthond ontnomen. De ontredderde jager roept de hulp in van de passerende Saigremor (ridder van de Tafelronde), die een gevecht met de twee snoodaards aangaat. In de editie-Sommer, de enige volledige uitgave van de Lancelot en prose, verloopt dit gevecht als volgt. Et saigremors laisse corre a .j. de ces cheualiers et le fiert si durement qui[l] li fait la teste voler ius des espaulles et cil chiet mors a la terre. Et li autres li donne tel cop quil li abat .j. cantel de son escu. Et saigremors li cort sus. et li dist quil est mors sil ne se rent Et cil li crie merci et li tent sespee.Ga naar voetnoot9 Het is niet bepaald een van de langdurigste van de zo talrijke gevechten in de Lancelot en prose. Saigremor slaat ridder I het hoofd af; ridder II houwt hem weliswaar een hoek van zijn schild, maar geeft zich over zodra Saigremor dreigt hem te zullen doden. Er bestaat echter nog een andere versie van het gevecht. De handschriftentraditie van de Lancelot en prose, waarvan maar liefst 93 handschriften bewaard zijn gebleven, is uitermate complex. (Dit is tevens de voornaamste reden dat het ons nog altijd ontbreekt aan grondige kennis van de Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot.)Ga naar voetnoot10 Gelukkig echter heeft prof. Alexandre Micha deze handschriftentraditie sinds 1960 in een indrukwekkende reeks studies in kaart gebracht, | |||||
[pagina 325]
| |||||
waardoor hij niet alleen romanisten, maar ook neerlandici aan zich heeft verplicht.Ga naar voetnoot11 Het is hier niet de plaats om de bevindingen van Micha in extenso te bespreken; ik volsta met de mededeling dat hij voor het hier besproken tekstgedeelte twee zeer verschillende versies van de Lancelot en prose onderscheidt. De eerste, hierboven geciteerd, wordt door Micha de ‘korte’ versie genoemd, of ook wel de versie ‘Londen’ (naar de bewaarplaats van het voornaamste vertegenwoordigende handschrift). De tweede versie heet de ‘lange’, of de versie ‘Parijs’ (de Bibliothèque Nationale bezit de belangrijkste handschriften). Sommers uitgave biedt de tekst van de versie ‘Londen’; prof. Micha werkt aan een uitgave van de Lancelot en prose naar de versie ‘Parijs’, waarvan recentelijk, kort achtereen, de beide eerste delen verschenen zijn.Ga naar voetnoot12 De Parijse versie van het gevecht van Saigremor tegen de beide ridders is te vinden op p. 280-281 van het tweede deel van Micha's editie; de tekst luidt als volgt. et cil s'eslaissent vers Saigremor et il a els; si en fiert si l'un de l'espee sor le hialme qu'il le fet voler de la sele tot estordi. Et li autres li done tel cop de l'espee qu'il li abat un cantel de l'escu, et Saigremors li paie tel cop com il puet, et cil lui. Et li autres qui ot esté abatus se relieve et quant il volt remonter, Saigremors li cort sus et le fiert si del pis del cheval qu 'il l'abat tot envers a terre. Et li autres qui le vient ataignant par derriers li done tel cop qu 'il le fet tot enbronchier sor le col del cheval, si l'aert a l'hialme et le volt tirer a terre; mes Saigremors qui molt ert de grant force ne li sueffre mie, ains li done tel cop del poing de l'espee qu'il li embarre tot le nasel del hialme. Lors recuevre son cop et l'amaine de si grant force qu'il le fent tot jusqu'es ielx, et cil chiet mors. Et Saigremors descent de son cheval, si cort sus a l'autre et dist que mors est, s'il ne se rent, et cil li crie merci, si li tent s'espee In de versie ‘Parijs’ is het gevecht aanzienlijk ingewikkelder: ridder I wordt voor enige tijd uitgeschakeld; als Saigremor slag levert met ridder II (die hem ook in deze versie een hoek van zijn schild heeft geslagen), wil I opnieuw zijn paard bestijgen, maar dan geeft Saigremor hem vanaf zijn paard zo'n klap dat hij wederom ter aarde stort; ridder II maakt echter van deze gelegenheid gebruik om Saigremor in de rug aan te vallen, doet hem neerbuigen op de hals van zijn paard en slaagt er bijna in hem naar de grond te trekken; dankzij grote krachtsinspanning weet Saigremor dit echter te voorkomen en klooft hij zijn tegenstander het hoofd; vervolgens stijgt Saigremor af, loopt toe op ridder I, dreigt hem te zullen doden, waarop deze zich overgeeft. | |||||
[pagina 326]
| |||||
Het is met de verhouding tussen ‘Londen’ en ‘Parijs’, hier als overal elders in de Lancelot en prose, vreemd gesteld: enerzijds zijn de versies zo verwant dat men moet aannemen dat de een de bewerking is van de ander, anderzijds zijn ze fundamenteel verschillend. ‘Parijs’ wordt gekenmerkt door (soms vermoeiende) uitvoerigheid, ‘Londen’ door (soms hinderlijke) beknoptheid. Het hoofdprobleem voor de romanistiek is natuurlijk welke van de twee versies de oudste is - en dat probleem is volgens Micha onoplosbaar.Ga naar voetnoot13 Gelukkig is deze kwestie voor de studie van de Middelnederlandse vertalingen niet van levensbelang. Wellicht zou men de chronologie der Oudfranse versies willen benutten om de Middelnederlandse vertalingen ten opzichte van elkaar te dateren: de vertaling welke afhankelijk is van de oudere versie zou dan als eerste tot stand gekomen zijn, de andere later. De feiten van de Oudfranse overlevering laten dergelijke conclusies echter niet toe. Vanaf de eerste helft van de dertiende tot de late vijftiende eeuw, dus van de vroegste tot de laatste periode waaruit ons handschriften van de Lancelot en prose bewaard zijn gebleven, vinden we zowel vertegenwoordigers van de versie ‘Parijs’ als van ‘Londen’. Alles wijst erop dat tussen de vervaardiging van de eerste en de tweede versie slechts weinige jaren verstreken zijn, en dat ook daarna de oude versie volop in circulatie bleef. Daarmee vervalt iedere basis voor gevolgtrekkingen over de relatieve ouderdom van de Middelnederlandse vertalingen die zouden berusten op hun afhankelijkheid van ‘Parijs’ dan wel van ‘Londen’. | |||||
LancelotcompilatieNa het bovenstaande is het evident dat wij, alvorens we enige uitspraak over een Middelnederlandse vertaling van dit gevecht kunnen doen, dienen vast te stellen van welke Oudfranse versie de vertaling afhankelijk is. In het geval van de Lancelotcompilatie lijkt dit eenvoudig genoeg. Het gevecht begint daarin als volgt. Mettien ginc Sagrimor nopen
Sijn ors met sporen ende quam gelopen
Op enen riddre, dien hi gaf
Enen slach dat hem thoeft viel af.Ga naar voetnoot14
De compilatie volgt duidelijk de versie ‘Londen’: ridder I wordt terstond door Sagrimor onthoofd. Lezen we echter verder in de tekst, dan komen we tot onze verbazing details tegen die alleen uit een origineel van de versie ‘Parijs’ kunnen stammen: Sagrimor loopt een klap op die hem doet neerbuigen op de hals van zijn paard (vs. 490-492), wordt bijna aan zijn helm naar de grond getrokken (vs. 493-494), maar klooft tenslotte toch zijn tegenstander het hoofd (vs. 495-499). Voor de zoveelste maal wordt de bestudering van een middeleeuwse tekst bemoeilijkt door de vloek van contaminatie. Deze constatering is voor de Lancelotcompilatie overigens niet geheel nieuw, want al in 1954 | |||||
[pagina 327]
| |||||
schreef professor Draak: ‘(Voorbarige) conclusie: onze Mnl. verstekst schijnt zich te bewegen tussen Sommer en “Parijs”’.Ga naar voetnoot15 Een voor de hand liggende vraag is: bestaan er versies van de Lancelot en prose die een dergelijke contaminatie van ‘Londen’ en ‘Parijs’ bevatten? Het antwoord ka bevestigend luiden. Een groep teksten van de Lancelot en prose volgt in het hier besproken verhaalgedeelte de versie ‘Londen’, maar heeft binnen de tekst van deze versie toevoegingen uit de versie ‘Parijs’. Men moet zich vermoedelijk voorstellen dat de tekst van deze groep tot stand kwam toen men in de marge van een ‘Londens’ handschrift - bijvoorbeeld het werkexemplaar van een scriptorium dat op bestelling afschriften leverde en zich geen twee volledige handschriften van de omvangrijke roman kon veroorloven - de toevoegingen ging aantekenen die een handschrift van de (immers uitgrebreidere) versie ‘Parijs’ vertoonde. Vervaardigde men vervolgens van dit werkexemplaar een kopie, dan werden de annotaties in de marge ter bestemder plaatse in de tekst opgenomen. Hiermee was de contaminatie van ‘Londen’ met ‘Parijs’ een feit. In deze gecontamineerde versie nu verloopt het gevecht van Saigremor en de twee ridders als volgt (ik citeer het handschrift Harley 6341 van het Brits Museum te Londen). Et lors saigremor laisse courre a vng des cheualliers et le fiert si durement de lespee par my le heaume quil lui fist la teste voler et labat a terre tout estendu Et lautre lui donne vng tel coup quil lui abat vng chantel de son escu Et quant saigremors le vit lui court sus et labat a terre tout enuers Et lautre lataint par darriere et lui donne tel coup quil le fait embruncher aual sur le col de son destrier. Et lempoigne au heaume et le voult trayner a terre Mais saigremors qui estoit de moult grant vertu ne le seuffre mie mais lui donne tel coup de lespee quil luy embarre tout le nasel de son heaume Et lors recouure il son coup si le maine de si grant force aual que tant le fent jusques es dens. Et cil chiet mort du cheual si court sus a lautre et dit quil est mort sil ne se rend Et il crie mercy si lui rent lespeeGa naar voetnoot16 Deze gecontamineerde versie sluit verreweg het beste van de drie bij de vertaling van de Lancelotcompilatie aan. Alleen deze versie kan de opmerkelijke fusie van ‘Londen’ en ‘Parijs’ in de compilatie verantwoorden; verder wijs ik op de weergave van Saigremors verweer tegen ridder II, die hem een stuk van zijn schild heeft geslagen: in ‘Londen’ geeft deze ridder zich direct over; in ‘Parijs’ komt het tot een slagenwisseling tijdens welke ridder I zich weer in het gevecht mengt; in ‘Harley’ slaat Saigremor ridder II nog tegen de grond voor hij door de ander in de rug wordt aangevallen - net als in de Lancelotcompilatie: Alse die ander ridder dat sach
Sloech hi op Sagrimore enen slach
Dat hi hem sloech een virendeel
Van sinen scilde, die was geheel.
Doe sloegen Sagrimor so weder,
Dat hi moeste ter erde neder.Ga naar voetnoot17
| |||||
[pagina 328]
| |||||
Ook het tweede deel van professor Draaks conclusie zien wij aldus bevestigd: ‘de vertaling schijnt “nauwer te luisteren” dan men oppervlakkig zou menen’ (in dit verband noem ik nog een detail: ‘Parijs’ leest qu'il le fent tot jusqu 'es ielx, ‘Harley’ que tant le fent jusques es dens, de compilatie (vs. 497) Dat hine cloefde toten tanden). Het zal de aandachtige lezer niet zijn ontgaan dat de contaminatie in de versie van ‘Harley’ tot een volkomen verkeerde weergave van het gevecht heeft geleid. Met ‘Londen’ heeft ‘Harley’ gemeen dat ridder I dadelijk wordt gedood - maar nadat Saigremor ridder II neer heeft geslagen, stemt ‘Harley’ overeen met ‘Parijs’ in het in de rug aanvallen van Saigremor door ... ridder I, die in de logisch consistente versie ‘Parijs’ slechts tijdelijk was uitgeschakeld, maar wie in ‘Harley’, in navolging van ‘Londen’, reeds het hoofd was afgeslagen! De bewerking van deze regels in de Lancelotcompilatie is om tweeërlei reden waardevol. In de eerste plaats blijkt wederom dat aan deze vertaling de gecontamineerde versie ten grondslag ligt: alleen déze versie kan tot déze bewerking hebben geleid. Ten tweede is de wijze waarop de vertaler de anomalie in zijn voorbeeld heeft weggewerkt een onthullend gegeven voor de typering van de Lancelotcompilatie als vertaling van de Lancelot en prose. Het kritieke punt in de gecontamineerde versie komt direkt na het hierboven geciteerde uitschakelen van ridder II door Saigremor, als de daarvòòr onthoofde ridder I (zie het eerste citaat uit de compilatie) herrijst en Saigremor zò krachtig aanvalt dat deze bijkans bezwijkt. Het is zeer interessant om te zien hoe de vertaler zich uit dit onmogelijke parket redde. Die derde quamer toe daer nare
Ende sloech Sagrimorre so sware
Dat hi nicken moeste wel herde
Opten hals van sinen perdeGa naar voetnoot18.
De vertaler heeft ‘eenvoudig’ een derde tegenstander ten tonele gevoerd! De behandeling die Saigremor in ‘Harley’ de eerder gedode ridder I geeft, laat de compilatie aan ridder III ten deel vallen (vs. 493-499), en conform ‘Harley’ rent Sagrimor na deze tegenstander uitgeschakeld te hebben terug naar ridder II (vs. 500-505): Sagrimor liep met haesten groet
Toten andren ende seide
Hi soudene doet slaen sonder beide
Hine gave hem op ter vart.
Dander gaf hem op sijn zwart,
Ende bat hem genaden mede.
Handigheid valt de vertaler van de Lancelotcompilatie in de passage niet te ontzeggen - maar veel meer dan ‘tegenwoordigheid van geest’ is het toch niet: het optreden van een derde ridder is namelijk volledig in strijd met twee eerdere mededelingen in de tekst. Als de jager Sagrimors hulp inroept, spreekt hij immers van .ij. ridders, die mi hebben gewont (vs. 458), en als de toekomstige tegenstanders op het toneel verschijnen lezen we Mettien sagen si ende vernamen Dat gene .ij. ridders op hen quamen (vs. 469-470). Zo is het ‘repareren’ door de vertaler van de Lancelotcompilatie gebleven bij het | |||||
[pagina 329]
| |||||
leggen van een noodverband. Misschien zit hierin een aanwijzing voor de methode van werken van deze vertaler: mogelijk vertaalde hij currente calamo, en zonder zich rekenschap te hebben gegeven van het verdere verloop van het verhaal, en bemerkte hij de fout dus niet eerder dan na de vertaling van vs. 488, waarop hij met een oplossing ad hoc volstond en voortging. Per slot van rekening had hij nog een heel eind voor de boeg. Zo bezien heeft zijn vertaling een niet gehéél ongepaste teboekstelling gevonden in het handschrift der Koninklijke Bibliotheek, in een codex die door Maartje Draak als ‘goedkoop haastwerk’ is gekarakteriseerd.Ga naar voetnoot19 Zoals bekend, werd dit goedkope haastwerk jaren later doorgewerkt door de zogenaamde corrector, die in grote delen van het Haagse handschrift de tekst links en rechts (ook in letterlijke zin: hij schreef in de marges) via aanvullingen, correcties en wat diers meer zij retoucheerde, vrijwel zeker ter voorbereiding van een mondelinge voordracht van deze vertaling uit dit boek. Tot de activiteiten van deze corrector behoorde onder meer dat hij evident corrupte lezingen emendeerde.Ga naar voetnoot20 Wat deed hij nu toen hij op folium 2 Recto het gevecht van Sagrimor doorlas, werd voorbereid op een gevecht tegen twee tegenstanders en plotseling moest constateren dat een derde aanvaller in het strijdperk aanwezig was? Het antwoord is even eenvoudig als teleurstellend: de corrector deed niets, en liet de blunder passeren. De curve van zijn oplettendheid, door Gerritsen omschreven als ‘to rise and fall in a tidal range between lucidity and somnolence’Ga naar voetnoot21 had hier duidelijk haar dieptepunt bereikt. Hoe heeft het publiek gereageerd, dat plotseling te horen kreeg dat Sagrimor niet met twee maar met drie tegenstanders had af te rekenen? Ik denk niet anders dan wij wanneer een artikel in onze kwaliteitskrant halverwege door nonsenswoorden wordt bedorven: schouderophalend, misschien tandenknarsend. Veel anders zat er ook niet op. Wat dat betreft hebben de lezers van de incunabel van de Lancelot en prose die in 1488 als co-produktie van de huizen Le Bourgeois (Rouen) en Du Pré (Parijs) van de pers kwam het beter getroffen.Ga naar voetnoot22 Ook hùn tekst van het gevecht bevatte de gecontamineerde versie. Op zeker moment in de overleveringsgeschiedenis van deze versie echter heeft een wakkere kopiist (of kopijvoorbereider of zetter?) de tegenspraak opgemerkt, en is deze zo snugger geweest terug te keren naar het begin van de episode, om daar de tekst zo te veranderen dat Arturs jager Saigremors hulp inroept niet tegen twee, maar tegen drie onverlaten! Omdat de man het bij deze correctie liet, heeft de tekst van het gevecht-zelf nog onmiskenbaar de toonzetting van een gevecht tussen Saigremor en twee tegenstanders, maar met enige goede wil kan de nu gewaarschuwde lezer het tweede et lautre (zie hierboven, p. 327) nog wel als ‘blijkbaar de derde’ opvatten. | |||||
[pagina 330]
| |||||
Lantsloot vander HaghedochteWie hierna de versie leest die de dichter van Lantsloot vander Haghedochte van hetzelfde gevecht geeft, waant zich in een ander verhaal. Ook hier citeer ik allereerst het begin van het gevecht. Si quamen te samen met sulker porse
Dat die ridder tumelde ter erde
Ende vel so sere dat hem derde
Ter herten ende an al die lede.
Hi lach als een die sijn ghebede
Doet in ene kerke;
Hi quetste hem so sterke,
Hine mochte roeren hande no voet,
So wee dede hem dat ghemoet.Ga naar voetnoot23
Het feit dat ridder I wordt uitgeschakeld en niet onthoofd, wijst overduidelijk op een origineel dat tot de versie ‘Parijs’ behoorde; maar de dichter van Lantsloot heeft zich ten opzichte van dit origineel (van een afwijkende versie van ‘Parijs’ is mij niets bekend) grote vrijheden veroorloofd. Bij vergelijking van het bovenstaande met het origineel valt het meest op dat in Lantsloot meer nadruk wordt gelegd op de kracht van de stoot die Sagremor zijn tegenstander toebrengt: in het Oudfrans is tot estordi voldoende om de toestand van de ridder aan te duiden, terwijl Lantsloot zes verzen gebruikt om - en niet zonder ironie - de totale ontreddering van de man te schetsen. Men zou hierin de behoefte tot dramatisering, intensivering van het gevecht kunnen zien, een behoefte die eerder door W.P. Gerritsen in de Middelnederlandse bewerking van de Vengeance Raguidel werd aangewezen.Ga naar voetnoot24 Bezien wij echter de volledige bewerking van het gevecht in Lantsloot, dan laat een andere tendens zich nog duidelijker waarnemen: de poging om Sagremors rol in het gevecht te verfraaien, te idealiseren. Laten wij de tekst volgen. Nadat ridder I voorlopig buiten gevecht is gesteld, stormt ridder II op Sagremor toe.
| |||||
[pagina 331]
| |||||
Enerzijds heeft Lantsloot weggelaten dat ridder II Sagremor een hoek van zijn schild slaat, anderzijds laat hij Sagremor zijn tegenstander uit het zadel steken, in plaats van het tot een voorlopig onbesliste slagenwisseling te laten komen.Ga naar voetnoot27 Hierna geraakt Saigremor in de versie ‘Parijs’ in een wel zeer lastig parket. Ridder I maakt zich gereed om opnieuw zijn paard te bestijgen en Saigremor aan te vallen, maar de laatste heeft de tegenwoordigheid van geest om vanaf zijn paard de man een nieuwe klap toe te dienen en hem ten tweeden male uit te schakelen. Onderwijl valt echter ridder II hem in de rug aan, en trekt Saigremor bijna van zijn paard. De bewerking van het voorafgaande impliceerde dat de dichter van Lantsloot dit gedeelte niet ongewijzigd kon laten: een uit het zadel gewipte ridder II kan het de te paard gezeten Sagremor niet zò moeilijk maken. Maar de bewerking van Lantsloot verraadt dat de vertaler nog andere motieven had om de gevechtssecène anders te redigeren. Misschien vond hij het na het uitgebreid beschreven buiten gevecht stellen van ridder I minder gepast dat deze zich nu al weer kon oprichten; bovendien zou hij, wilde hij hierin zijn origineel volgen, genoodzaakt zijn daarnà weer eens de zojuist verslagen ridder II te laten aanvallen, en nog wel zeer vervaarlijk, waarmee Sagremors wapengeweld totdantoe een niet zeer doeltreffende indruk zou maken. Een derde bezwaar, zo heb ik het gevoel, zal bij de vertaler de doorslag hebben gegeven tot omwerking van dit tekstgedeelte: hij is vermoeidelijk van mening geweest dat het door Sagremor vanaf zijn paard ten tweeden male neerhouwen van een opkrabbelende tegenstander niet eervol genoeg was voor zijn held. In verscheidene gevechtsscènes in de Lancelot en prose wordt de edelmoedigheid van ridders van de Tafelronde in het licht gesteld doordat zij de strijd met een uit het zadel gestoken tegenstander niet vanaf het paard voeren, maar zelf eveneens afstijgen en te voet verder vechten, daarmee hun opponent opnieuw gelijke kansen biedend.Ga naar voetnoot28 Een dergelijk complex van overwegingen moet ertoe hebben geleid dat de dichter van Landsloot ridder I uitgeschakeld heeft laten blijven, alleen ridder II een hernieuwde aanval heeft laten doen, en Sagremor het gevecht te voet heeft laten voortzetten. (ridder II is door Sagremor uit het zadel gestoken maar krabbelt, na een moment versuft te zijn geweest, weer op)Ga naar voetnoot29
Mar dese ne quetste hem niet so sere;
Nochtan was hi uten kere
Een luttelkijn eer hi bequam.
Sijn swerd hi met haeste nam
Ende seide: ‘Ridder, beit te voet!’
Helaas doet zich hier de tragiek van de fragmentarische overlevering van Lantsloot gevoelen: van het horizontaal afgesneden fragment ontbreekt de onderste helft, wat een lacune van 23 verzen betekent. Zonder twijfel heeft ook dit tekstgedeelte interessante | |||||
[pagina 332]
| |||||
afwijkingen ten opzichte van het Oudfrans bevat, want met het eerste vers nà de lacune zijn wij nog nauwelijks verder in de versie ‘Parijs’. We zien daar hoe Sagremor met zijn tegenstander afrekent door middel van slagen die aan duidelijkheid en doeltreffendheid niets te wensen overlaten. Opmerkenswaard is nog dat men in deze verzen, net als in het eerste citaat (zie p. 330), een zich vroljk maken proeft over het onfortuinlijke lot van Sagremors tegenstander. Had voor de bewerker van Lantsloot de idealisering van zijn held een pendant in de ironisering van diens opponent? (ridder II moet een zwaardslag incasseren)Ga naar voetnoot30
Want dat swerd dat was so goet,
Hem liep hersene ende bloet
Neder te erden int gras,
Die so sere gewont was.
Ten andren slaghe vel hi neder,
Die nemmermeer ne rechte weder
No ne seide wiet hem dede
Want hi bleef daer doot ter stede.
Dus verghinc den ghenen sijn spel.
Mijn vermoeden dat de dichter van Lantsloot Sagremors edelmoedigheid heeft geaccentueerd door hem eerder dan in het Oudfrans te laten afstijgen vindt een bevestiging in de bewerking van het slot van het gevecht, waarin het gegeven van ‘Parijs’ dat Saigremor afstijgt onvertaald wordt gelaten. Een belangrijker ingreep is hier echter dat in Lantsloot ridder I zich niet overgeeft nadat Sagremor heeft gedreigd ook hem, (in het Oudfrans zelfs twee keer) verslagene, te zullen doden, doch eigener beweging erkent zijn verdiende loon te hebben gehad, Híer, in Lantsloot, wordt het gevecht besloten met een uitvoerige schuldbelijdenis en bede om genade van deze tegenstander. § Die ghene die daer teersten vel,
Hi hadde hem selven een stucke vergheten;
Binnen dien was hi weder op gheseten,
Ende sach waer sijn gheselle lach
Alse een die niet meer ne mach.
Hi riep: ‘Vaste ghenaden, here!
Ghi soudt u wreken alte sere
Naemdi mi mijn leven hier.
Ic kenne wel dat ic was te fier
Van miere tale ente fel;
Mine overdaet die scijnt mi wel.’
Hi leide beide hande te gader
Ende seide: ‘Dur Gode onsen Vader,
Lieve ridder, spart mijn leven,
Dat u God moete vergheven
Ten joncsten daghe al uwe mesdaden!’
Hi riep, hi claghede, hi bat ghenaden.Ga naar voetnoot31
| |||||
[pagina 333]
| |||||
Bij een dergelijke overgave past een nobele en edelmoedige reactie van Sagremor. Een detail verdient hierbij speciale aandacht: in de versie ‘Parijs’ tutoyeert Saigremor de verslagene, in Lantsloot blijft hij hem beleefd met gi aanspreken.Ga naar voetnoot32
Hier breekt het fragment van Lantsloot af. Zoals te verwachten viel komt ook hier de voorspelling van prof. Draak uit, dat de fragmentarische overlevering van Lantsloot ‘de onderzoekers stellig vele malen tot wanhoop zal brengen, daar men altijd meent dat men gebaat zou zijn, veel meer zou kunnen oplossen, als men nog juist om de hoek van een verdwenen bladzij zou kunnen gluren’.Ga naar voetnoot35 Anderzijds is het niet alléén cynisme dat mij doet vaststellen dat wij al de handen vol hebben aan deze weinige fragmenten, deze schamele zesduizend verzen van wat eens een gedicht van wel 150.000 verzen geweest moet zijn. | |||||
ConclusieVerscheidene conclusies vloeien voort uit de vergelijking van de beide Middelnederlandse versvertalingen van de Lancelot en prose in deze kleine episode. Te oordelen naar deze passage zijn Lancelotcompilatie en Lantsloot vander Haghedochte onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen. De beide vertalingen gaan terug op verschillende versies van de Lancelot en prose: de Lancelotcompilatie op een gecontamineerde ‘Londen-Parijs’-versie à la ‘Harley’, de Lantsloot vander Haghedochte op de versie ‘Parijs’. Maar belangrijker nog dan dit verschil in grondtekst is het hemelsbrede verschil in dichterlijke techniek. De vertaler van de Lancelotcompilatie lijkt de zo letterlijk mogelijke overzetting van zijn origineel te hebben nagestreefd, en zijn origineel achter-elkaar-door te hebben vertaald. Letterlijke vertaling, maar niet tot iedere prijs: merkte de vertaler al doende een verhaalkundige fout op, dan trachtte hij deze zo goed mogelijk te redresseren, maar nam daarbij tegenspraken met het reeds vertaalde voor lief. Een dergelijke vertaaltechniek lijkt onder de Europese vertalers van de Lancelot en prose gebruikelijk te zijn geweest: alle uitgegeven vertalingen zijn zeer letterlijk, en nog nergens is gebleken dat deze vertalers hun werk anders dan currente calamo verrichtten. Maar met reden schrijf ik: alle uitgegeven vertalingen. Het heeft er namelijk alle schijn van dat Lantsloot vander Haghedochte onder de Europese vertalingen van de Lancelot en prose een unieke plaats inneemt. De tekst van Lantsloot getuigt van een veel vrijere | |||||
[pagina 334]
| |||||
houding ten opzichte van de Lancelot en prose. Zijn weergave van het gevecht is veeleer een vrije bewerking, die alleen tot stand gekomen kan zijn na een grondige bezinning-vooraf op de gehele episode. Daarbij moet deze dichter besloten hebben in deze passage zijn eigen weg te gaan. In zijn bewerking geeft de dichter van Lantsloot er blijk van een eigen bedoeling te willen verwerkelijken, die hier in de eerste plaats het in de hoogte steken van Sagremor, ridder van de Tafelronde, geweest lijkt te zijn. Tot dit soort eigenzinnigheid heeft de vertaler van de Lancelotcompilatie zich niet geroepen gevoeld. Maar het zou hoogmoed zijn immense teksten als de Middelnederlandse versvertalingen van de Proza-Lancelot te willen typeren op grond van hun behandeling van een vijftiental regels Oudfrans - alles hangt ervan af of verder onderzoek de hier uitgesproken vermoedens zal bevestigen.Ga naar voetnoot36
Utrecht, Instituut De Vooys januari 1978 F.P. VAN OOSTROM |
|