De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Waarom praten Duitsers zo veel en spreken ze zo weinig?1. Over- en onderrepresentatieIn een groot projekt onderzoek ik sinds enige tijd het Nederlands van Duitstaligen.Ga naar voetnoot1 Bij het analyseren van het Nederlands van honderden duitstalige proefpersonen valt op dat ze een duidelijke voorkeur tonen voor hitte i.p.v. warmte, ongeval i.p.v. ongeluk, naar huis komen i.p.v. thuis komen en wij, jij, mij i.p.v. we, je, me. Dit verschijnsel, dat als overrepresentatie bekend is, vindt hier zijn oorzaak in het bestaan van vergelijkbare duitse woorden: Hitze, Unfall, nach Hause kommen en wir, du, mir(mich). Het Duits kent weliswaar ook Wärme en Unglück, maar die woorden worden anders gebruikt dan warmte en ongeluk en het nette Duits kent naast wir, du, mir (mich) geen afgezwakte vormen zoals wij naast wij, jij, mij wel we, je, me hebben. Het mechanisme dat bij de voorkeur voor bepaalde nederlandse woorden werkt, is dus, dat men die woorden en konstrukties in het Nederlands gebruikt die men in het Duits ook gebruikt zou hebben. Dit verschijnsel kan men bij de relatie tussen vele talen vaststellen. Men heeft het het eerst aangetoond bij mensen met hebreeuws als moedertaal en Engels als tweede taal.Ga naar voetnoot2 Daar betrof het vooral de zinskonstrukties, bij de Duits-Nederlandse verhouding ook de woordkeus. Deze overrepresentatie heeft natuurlijk een onderrepresentatie van in de eigen taal onbekende of ongewone woorden en konstrukties ten gevolg: men gebruikt warmte etc. veel minder omdat de overeenkomstige duitse woorden òf onbekend òf ongewoon zijn. Over- en onderrepresentatie komt bij vreemdetaalgebruikers zeer veel voor en hoeft lang niet altijd de eenvoudige verklaring van direkte transfer uit de moedertaal te hebben. Een van de meest opvallende overrepresentaties in het Nederlands van Duitstaligen is het overdadige gebruik van praten i.p.v. spreken. In feite kwam in de taal van honderden proefpersonen het woord spreken maar enkele keren voor, terwijl praten vele tientallen keren gebruikt werd. Ik geef een paar voorbeelden: Wij moesten Nederlands met elkaar praten, zij hebben alle talen door elkaar gepraat, ik bemoei mij Nederlands te praten, wij praten thuis Duits, we praten gemengd. Hoe is die grote voorliefde voor praten te verklaren? Men zou toch verwachten dat het nederlandse spreken gezien het duitse equivalent sprechen overgerepresenteerd zou zijn, te meer daar het Duits geen klankequivalent voor praten heeft. Wat zit hier achter? | |
[pagina 317]
| |
2. RegisterproblematiekDe overgrote meerderheid van mijn proefpersonen heeft het Nederlands in de praktijk geleerd, slechts een enkeling heeft een cursus Nederlands gevolgd. Mijn proefpersonen zijn meestal mensen - voor het merendeel vrouwen - die door huwelijk of werkkring naar Nederland of België gekomen zijn. Ze betrekken hun woordenschat vooral uit de omgangstaal. Dikwijls heeft men - vooral in het begin - geen gevoel voor het register, d.w.z. men weet niet welke woorden en uitdrukkingen nu wel of niet in bepaalde situaties gebruikt worden. In keurige gesprekken komen dan uitdrukkingen voor als De poen ontbreekt of Die vent is een zak. Bezien we de gebruiksmogelijkheden van praten en spreken in Van Dale10 1976 dan blijkt dat praten bijna geheel intransitief is en maar een enkele keer transitief (met de wat belegen tekst In hun geschriften vindt men de echo van wat op straat werd gepraat); spreken is ook hoofdzakelijk intransitief maar komt toch ook in een aantal betekenissen transitief voor. De intransitieve betekenissen van praten kunnen meestal door spreken vervangen worden: In de leeszaal mag je niet praten/spreken. Waarom praat/spreek je niet? Ik zal eens met hem praten/spreken. Het verschil is dan dat praten wat gemeenzamer is en meestal de inhoud van het besprokene bij praten van minden belang is dan bij spreken. Van Dale geeft wel Hij spreekt vloeiend Frans, gebrekkig Engels en Spreekt U Duits?, maar vermeldt onder de transitieve betekenis van praten bijv. niet Hij praat een aardig mondje Frans. Het laatste voorbeeld geeft aan waar het domein van praten ligt: het is hoofdzakelijk gesproken taal. Het is dus heel goed mogelijk dat een belangrijke oorzaak van de overrepresentatie van praten gezocht moet worden in het spreektaalkarakter van praten. Maar er is meer. | |
3. VervreemdingstendensEen opvallend verschijnsel in een secondair stadium van vreemdetaalverwerving is de vervreemdingstendens: door schade en schande achterdochtig geworden wantrouwt men direkte transfer uit de moedertaal. Juist omdat men gemerkt heeft dat er zo veel gevallen zijn als het duitse Tafel dat geen tafel in het Nederlands is, zoekt men naar een ander woord - ook als het niet nodig is. Dit is - net als de over- en onderrepresentatie - een algemeen interferentieverschijnsel dat niet van een bepaalde bron- of doeltaal afhankelijk is. De vervreemding werd het eerst geformuleerd bij het bestuderen van het schoolengels van middelbare scholieren in Frankfort. Het bleek dat de leerlingen overdadig - goed of fout - de engelse -ing vorm (I am working) gebruikten omdat ze die vorm als typisch engels beschouwden en ze daarmee hun Engels opvallend van de moedertaal konden laten afwijken, vervreemden.Ga naar voetnoot3 Waarschijnlijk kunnen de leraren Engels op nederlandse scholen deze ervaring bevestigen. De vervreemding berust psychologisch op een grondslag die tegenovergesteld is aan die van de door transfer ontstane over- en onderrepresentatie. Door de grote overeenkomst tussen de talen wordt in de duits-nederlandse verhouding ook de woordenschat getroffen. Vervreemding is een verschijnsel dat in de kognitieve situatie van het vreemdetalenonderwijs heel veel voor- | |
[pagina 318]
| |
komt. Hij komt voort uit interferentieangst, en de gevolgen van die angst zijn òf ingewikkelde omschrijvingen òf het opzettelijk gebruiken van andere woorden. Dit laatste kan bij de overrepresentatie van praten door Duitstaligen het geval zijn. Immers - omdat spreken zo veel op sprechen lijkt, gebruikt men het andere woord, praten. | |
4. Cross-level interferenceTenslotte bestaat er nog een faktor die m.i. verantwoordelijk is voor het overdadige gebruik van praten. Schoolkinderen in Guyana die Standaardengels moeten leren, blijken 2 soorten fouten steeds weer te maken: ze vergeten de meervouds-s, dus ze zeggen one tree - two tree i.p.v. trees en ze vergeten de verledentijdsuitgang, dus ze zeggen en schrijven Yesterday I work hard (i.p.v. I worked). Opvallend is dat het foutenpercentage in beide gevallen niet hetzelfde is. Dit is verwonderlijk omdat de creoolse taal die de kinderen thuis spreken noch een meervouds- noch een verledentijdsmorfeem kent. Nu blijken er grote verschillen te bestaan tussen de slotposities van konsonanten in het Engels en in het Creools. Het Creools kent geen konsonantenverbindingen aan het slot van een woord die eindigen op d of t, maar wel komt - zij het weinig - een stemloze s aan het slot voor. Die totale afwezigheid van slotdentalen in konsonantenclusters leidt tot het frequente weglaten van de -ed-uitgang van de verleden tijd in het Standaardengels; dat ze wat minder fouten maken met de meervouds-s komt omdat een - zij het stemloze -slot-s in het Creools wel voorkomt. Uit dit geval blijkt dat fonologische eigenaardigheden van de moedertaal tot morfologische fouten in de vreemde taal leiden. Men noemt dit cross-level interference.Ga naar voetnoot4 Ik geloof, dat die ook werkzaam is bij de overrepresentatie van praten bij mijn duitstalige proefpersonen, met dat verschil dat hier fonologische eigenaardigheden van het Duits hun uitwerking hebben op het lexikale vlak in het Nederlands. Er zijn namelijk aanwijzingen, dat Duitsers, omdat ze de brede s-klank van sprechen gewend zijn de nederlandse scherpe sp-klank van spreken willen vermijden en daarom naar praten grijpen. Enige malen is het voorgekomen dat proefpersonen zeiden Ik wil proberen Nederlands te spr..., praten. Die aarzeling bij spr(eken) wijst erop dat praten in deze gevallen door een vermijdingsstrategie ontstaat. Een verfijning van het onderzoek zou moeten aantonen dat Noord-Duitsers - die de scherpe sp-klank wel kennen - praten minder overrepresenteren. | |
5. ConclusieHet antwoord op de vraag ‘Waarom praten Duitsers zo veel en spreken zo weinig?’ moet dus luiden: 1e omdat ze hun woordenschat hoofdzakelijk uit het gesproken Nederlands betrekken, 2e omdat ze bang zijn dat spreken interferentie van het duitse sprechen is, 3e omdat ze hun Nederlands van het Duits willen vervreemden, en 4e omdat ze uitspraakmoeilijkheden met spreken hebben. Het is heel goed mogelijk, dat meer oorzaken tegelijkertijd werken: één fout kan ver- | |
[pagina 319]
| |
scheidene oorzaken tegelijk heben. De vier bovengenoemde oorzaken gelden mutatis mutandis ook voor andere over- en onderrepresentaties in het Nederlands van Duitsers; als vijfde algemene oorzaak, die in het geval van praten niet geldt, kunnen we de aantrekkingskracht van met het Duits overeenkomende woorden en strukturen in het Nederlands noemen. Deze vijf oorzaken zijn m.i. niet beperkt tot de verhouding Duits-Nederlands. Ook bij andere dan duitse moedertaligen zullen ze werkzaam zijn - waarschijnlijk met verschillende accenten, afhangend van de linguistische verschillen tussen de betreffende moedertaal en het Nederlands (of een andere taal) en van de psychologie van de proefpersonen. Het moet mogelijk zijn een algemene interferentietheorie op te stellen.
Duits Seminarium Universiteit van Amsterdam Spuistraat 210, Amsterdam a.h. touber |
|