De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||
Vraagtekens bij Trijntje Cornelis, vers 349In zijn klucht Trijntje Cornelis geeft Huygens weer hoe het Zaandamse Trijntje te Antwerpen in de netten van Marie, een lichtekooi, verstrikt raakt. Francisco, de minnaar van Marie, heeft zijn bedenkingen. Trijntje wordt, als gevolg van de Spaanse wijn, loslippig. Ze interpreteert het Antwerpse ‘met respect’ als ‘met spek’ en zegt dat ze geen spek lust. Daarop ontspint zich het volgende gesprek terzijde tussen Marie en Francisco: 347[regelnummer]
F. Dat isser een die goed is,
348[regelnummer]
Mary, verstondet wel? M. 'k Segg datter geenen bloed is,
349[regelnummer]
As ghay en zayt, stô still, en lôt heur al begoôn;
350[regelnummer]
Se sitt en pittereert, dat stômer best af oôn,
351[regelnummer]
Bay sleurpkes sal de wain in 't hoot gerôke.
Vooral vers 349 is hierbij illustratief voor syntaktische verschillen tussen het 17de en het 20ste-eeuwse Nederlands. EymaelGa naar voetnoot1 en BolckmansGa naar voetnoot2 geven in hun geannoteerde uitgaven geen kommentaar bij deze versregel, maar Hermkens vindt hem ‘een moeilijk geval’: Dit en kan moeilijk ontkenningspartikel zijn. Het ligt voor de hand dat we er de onbeklemtoonde vorm van het mann. ieen in moeten zien. Tegenwoordig zegt men echter: e [γ∂lakχaid∂ri∂n∂ze]Ga naar voetnoot3 Uit de formulering krijgt men de indruk, dat de auteur niet helemaal overtuigd is van zijn eigen interpretatie. Het lijkt inderdaad nogal bedenkelijk een onbeklemtoonde vorm van een zelfstandig gebruikt telwoord ieen te moeten postuleren, nog afgezien van het feit, dat men, blijkens vers 347, niet alleen in het moderne maar ook in het 17de-eeuwse Antwerps vóór een zelfstandig telwoord het enklitische -(d)er kan verwachten. Terecht impliceert Hermkens dat vers 349 niet zonder meer in het moderne Antwerps transponeerbaar is. As zou nu weergegeven moeten worden met [χ ∂lak]. Nu is het inderdaad zo, dat moderne zuidelijk-centrale dialekten gelijk vereisen in vergelijkingen van het type schreeuwen gelijk een varken, leven gelijk een prins,Ga naar voetnoot4 maar Hermkens verliest een ander verschil tussen ouder en modern Nederlands uit het oog: het oudere Nederlands gebruikt nl. dikwijls een vergelijkende bijzin waar men nu, zowel in het A.B.N. als in het dialekt, een woordgroep zonder Vf gebruikt, zoals kan blijken uit de volgende gevallen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||
Dat het gebruik van dergelijke zinnen niet beperkt is tot het Zuidnederlands, blijkt ook uit talrijke gevallen in Rhijnvis Feiths Julia, o.m.: ‘zoo gij mij zoo teeder bemint, als ik u doe, dan ...’.Ga naar voetnoot7 Dergelijke bijzinnen in situaties waar we nu een woordgroep zonder Vf zouden gebruiken, komen ook voor met dan:
Wanneer ghelijck konkurrerend wordt met als, krijgt men ook gevallen met ghelijck, soms vergezeld van het expletieve als:
De vergelijkende bijzin heeft hier telkens ofwel hetzelfde werkwoord als dat uit de dominerende zin, ofwel doen of zijn. In Trijntje Cornelis is in vers 349 de vorm zayt dan ook helemaal volgens de regels. De bijzin as ghay en zayt is dus geen ekwivalent van het moderne [γ∂lakχaid∂ri∂n∂ze], maar eventueel wel van[γ ∂lak(as)χai]. Hiermee is de vorm en echter nog niet verklaard. En is hier wel degelijk een ontkenningspartikel, gevolg van een ‘onlogische’ of ‘pleonastische’ negatie. De dominerende zin is duidelijk negatief: datter geenen bloed is. Hier is de verwachte en-negatie afwezig, vermoedelijk als gevolg van rijmdwang, hoewel men ook moet bedenken, dat de en- negatie, zelfs in het Brabants, toen al zwak begon te staan.Ga naar voetnoot8 Zowel bij Stoett als bij Weijnen komen gevallen voor met een dgl. vergelijkende bijzin met en na een negatieve dominerende zin. Stoett vermeldt ghi en syt niet beter dan David en was (= David was niet minder).Ga naar voetnoot9 Weijnen formuleert het verschijnsel als volgt: | |||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||
In het mnl. vindt men in zinnen die afhangen van een zin met een superlatief, een comparatief of al ontkennende bijwoorden waar de logica die verwerpt; (...) Voor de 17de eeuw citeer ik: Als er een ‘onlogische’ en-negatie in een als-zin bij Bredero kan voorkomen, hoeft men niet te twijfelen aan een soortgelijk en in een als Zuidnederlands bedoelde tekst uit het midden van de 17de eeuw. Nu staat er weliswaar in vers 348 geen komparatief zoals in het citaat uit Bredero, maar het is de vraag of Weijnens formulering akkuraat is en of de expliciete aanwezigheid van een komparatief werkelijk een noodzakelijke voorwaarde is. Een dan-konstruktie wordt b.v. niet alleen aangetroffen na een komparatief, maar ook na een negatie: dan kan dan weergegeven worden met ‘behalve’ of ‘tenzij’:
In de 17de eeuw, wanneer als konkurrerend met dan begint op te treden, treft men vergelijkbare gevallen met als aan:
Indien men ook hiermee rekening houdt, kan men zich afvragen wat er precies bedoeld wordt in vers 349. Bedoelt Marie: ‘ik zeg dat er geen sukkelaar is zoals jij’? Of is haar tussenkomst nog agressiever: ‘ik zeg dat er (hier) geen (enkele) sukkelaar is, behalve jij’? De opmerking van Marie is een reaktie op vers 347, maar wat wordt daar precies gezegd? Bolckmans2 geeft bij dit vers geen verklaring, Eymael1 verklaart zonder verdere argumentatie dat isser een die goed is met ‘dat is een goeie mop’. Onmogelijk is dat niet: een uit vers 347 is vrouwelijk, wat dus zou passen bij een niet-uitgedrukt vrouwelijk substantief zoals grap, mop of streek, maar de restriktie in het WNT V 306 ‘Ook van aardigheden, grappen, vooral in de jongere, gemeenzame taal’, wekt toch wel bedenkingen. Het WNT geeft maar één voorbeeld: ‘Een goede mop. Die is goed!’ zonder enige datering of bewijsplaats, wat de ouderdom van de uitdrukking toch wel twijfelachtig maakt. Bovendien kan men zich afvragen, waar het onzijdige -et in verstondet wel (= heb je dat nu gehoord?) dan vandaan komt, aangezien dat -et slecht aansluit bij een verzwegen abstractum uit vers 347; men zou dan veeleer verstondese verwachten. Waarom reageert Marie zo bits, indien vers 347 niet meer is dan het onschuldige ‘dat is een goeie mop!’? Voor dat isser een die goed is is echter een tweede verklaring mogelijk: in het Antwerps wordt ‘een goeie zijn’ ook gebruikt in verband | |||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||
met personen: ‘Ge zij(t) 'ne goeie zegt men tot iemand die veeleischend is’.Ga naar voetnoot11 Het kan ook van vrouwen gezegd worden: ‘Die Fien is 'n goei, ze zou alles alleen moeten hemmen’.Ga naar voetnoot12 In Francisco's uitlating zou een dus betrekking kunnen hebben op Trijntje, niet op een mop. De veeleisendheid van Trijntje zou dan liggen in haar botte afwijzing ‘ik mag geen spek’. De reaktie van Marie kan dan a.v. geïnterpreteerd worden: ‘inderdaad, ze is geen doetje, de enige snul hier ben jij!’ Huygens' klucht bevat nog heel wat duistere passages, maar de tekst kan ongetwijfeld nog talrijke interessante gegevens opleveren voor de geschiedenis van het 17de-eeuwse Nederlands. Daarom zou het toe te juichen zijn, als de reeds lang aangekondigde moderne uitgave eindelijk gepubliceerd zou worden.
YVETTE STOOPS |
|