| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
De descriptione codicum
Een handboek voor de codicologie is nog steeds niet voorhanden. Wie zich bezig houdt met het beschrijven van (Middelnederlandse) handschriften zal het ontbreken van een dergelijk handboek dagelijks als een groot gemis ervaren. De praktijk leert dat onze handschriften en fragmenten op zeer uiteenlopende manieren beschreven worden. Er is geen eenheid in methode. In het verleden zijn slechts enkele belangrijke bijdragen over dit onderwerp geschreven, zoals (de inleiding op) de catalogus van handschriften van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden door G.I. Lieftinck (1948), Prof. Draaks studie van de Lancelot-compilatie op basis van het ‘Amsterdamse’ schema (in De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot uit 1954 en herdrukt in 1977) ende reeks artikelen van P.J.H. Vermeeren en W. Gs Hellinga in Spiegel der letteren 5-10 (1961-1966/67). Van groot belang is verder de reeks Codicologica onder redactie van A. Gruijs en J.P. Gumbert (cf. Ntg 70 (1977), p. 566-567 en 72 (1979), p. 181-182).
Thans hebben Jos. M.M. Hermans en Gerda C. Huisman onder de titel De descriptione codicum een Syllabus bij de colleges ‘Inleiding in de Westerse handschriftenkunde/Codicologie’ van de Vakgroep Mediaevistiek Rijksuniversiteit Groningen laten verschijnen. Na een kort overzicht van de geschiedenis van het vakgebied volgt een ‘schema van een handschriftenbeschrijving’, een eerste aanzet tot uniformering en standaardisering van de verschillende beschrijvingsmethoden. Uitvoerig worden alle onderdelen daarvan toegelicht waarbij steeds de belangrijkste litteratuur wordt opgegeven. Ter illustratie volgen daarha beschrijvingen van enige Groningse handschriften, een nuttig glossarium van technische termen en tenslotte een concordans van vreemde termen in het Nederlands, Latijn, Frans, Duits en Engels.
Al met al een zeer informatief en zinvol boekje hoewel hier en daar kritiek of aanvulling heel goed mogelijk is. Zo wekt het verwondering dat de schrijvers voor de naamgeving van de verschillende laatmiddeleeuwse schriftsoorten zich bedienen van de nomenclatuur van Lieftinck uit 1953 zonder de belangrijke en recente bijdragen van J.P. Gumbert daarbij te betrekken (bijy. in Archief- en bibliotheekwezen in België 46 (1975), p. 273-282 en in Miniatures, scripts, collections, Litterae textuales, Essays presented to G.I. Lieftinck 4, p. 45-52). Jammer is dat geen aandacht wordt besteed aan het beschrijven van handschrift-fragmenten en de problemen die zich daarbij kunnen voordoen. Tenslotte nog een kleinigheid die waarschijnlijk op een vergissing berust: op de plaatjes op p. 34 moeten de representanten (en prikken) uiteraard niet in rood worden aangegeven, dat is onjuist en misleidend. Niettemin vormt deze publikatie een bruikbaar instrument voor het beschrijven van handschriften, in afwachting van een handboek voor de codicologie.
J.A.A.M. BIEMANS
| |
Arturistiek in artikelen
In de bundel Arturistiek in artikelen heeft de samensteller, F.P. van Oostrom, een aantal relevante studies rond het onderwerp ‘Middelnederlandse Arturromans’ bijeengebracht. De keuze berust op een aantal, in het Woord Vooraf genoemde selectiecriteria: de studies mogen niet afzonderlijk verschenen zijn en moeten voor een ‘wat breder publiek’ interessant geacht kunnen worden. Daarnaast heeft de samensteller de moeilijke
| |
| |
bereikbaarheid van een artikel of bundel waarin een artikel verscheen als laatste overweging doorslaggevend laten zijn voor opname. Deze pragmatische selectiecriteria hebben geleid tot een voor elke (aspirant-)neerlandicus uiteindelijk interessante keuze, omdat de wens van de samensteller ‘de verscheidenheid van de Middelnederlandse Arturistiek te laten blijken’ een duidelijk stempel op de keuze heeft gedrukt.
De bundel opent met een tweetal algemeen georiënteerde artikelen en geeft vervolgens over het merendeel van de Middelnederlandse Arturteksten één of meer studies. Het zal niemand verbazen dat over een tot op heden, wat wetenschappelijke belangstelling betreft zeer misdeelde tekst als de Merlijn geen studie is opgenomen, terwijl voor de Middelnederlandse versies van de Proza-Lancelot - waarover alleen al sinds 1945 zeventien artikelen zijn verschenen - in de bundel 72 pagina's zijn gereserveerd.
Uiteraard blijft de opgenomen selectie subjectief en daardoor aanvechtbaar. Maar de onvermijdelijkheid van een zekere subjectiviteit maakt een discussie over de opgenomen selectie weinig opportuun. Temeer daar de samensteller erin geslaagd is een grote verscheidenheid van benaderingswijzen van de verschillende onderzoekers tot uiting te laten komen. Deze verscheidenheid kan de lezers tot een kritisch vergelijken stimuleren. Door opname in deze bundel zijn een aantal artikelen voor een groot publiek toegankelijk geworden en dit kan de belangstelling voor de (Nederlandse) Arturistiek alleen maar ten goede komen. De aantrekkelijkheid van de bundel wordt aanmerkelijk vergroot, doordat Van Oostrom een overzichtelijke, zeer volledige bibliografie van de Middelnederlandse Arturistiek sinds 1945 heeft opgenomen.
De bundel is uitgegeven door HES Publishers Utrecht en telt 382 pagina's. De prijs bedraagt f46,80.
P.N.G. PESCH
| |
Vondelherdenking in Leuven
Op 1 en 2 maart jl. was een groot gezelschap Noord- en Zuidnederlandse Vondelkenners en Vondelliefhebbers in Leuven bijeen voor een symposium ter ere van de driehonderd jaar geleden gestorven dichter. De voorzitter van de bijeenkomst, prof. dr. L. Roose, veronderstelde in zijn openingswoord fijntjes dat het grote aantal Noordnederlandse gasten wel te danken zou zijn aan het feit dat zij, die de dichter eerst van de kou hadden laten sterven - men denke aan Vondels grafschrift op zichzelf -, hem ook nu in hun eigen land in de kou hadden laten staan, althans geen officiële herdenkingsbijeenkomst hadden waardig gekeurd. Overigens deed deze verdiende terechtwijzing geen moment afbreuk aan de voortreffelijke sfeer waarin de Vondeldagen zich afspeelden, gekenmerkt als ze waren door grote hartelijkheid, hoffelijkheid en gastvrijheid, verpersoonlijkt in dr. Karel Porteman, de initiatiefnemer en organisator van het colloquium.
In de stimulerende entourage van het grote Begijnhof werd donderdagavond een met zang en muziek omlijste voordracht van gedichten van Vondel en zijn tijdgenoten gegeven door het gezelschap Malpertuis. De vrijdag was bestemd voor het wetenschappelijk gedeelte van de bijeenkomst. Achtereenvolgens spraken daar de kunsthistoricus Jochen Becker over Vondels sonnet op het standbeeld van Erasmus te Rotterdam, Marijke Spies over de argumentele opbouw van ‘Het Lof der Zeevaert’ en de actueel- politieke achtergrond van het gedicht, en Lieven Rens over de opbouw en zin van de ‘Vrede- | |
| |
wensch aen Constantyn Huygens’. Tenslotte liet Karel Porteman zien hoe Vondels epigrammen op zijn eigen afbeeldingen passen in het genre van het portretbijschrift. De voordracht van mevr. Spies wordt geïncorporeerd in haar studie over ‘Het Lof der Zeevaert’ die waarschijnlijk nog dit jaar het licht zal zien, de andere lezingen worden gebundeld in de acta van het colloquim. Gegadigden kunnen zich aanmelden bij de afdeling Nederlandse Literatuurstudie van de Fakulteit van de Wijsbegeerte en de Letteren, Blijde Inkomststraat 21, 3e verdieping, 3000 Leuven.
M.A. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN
| |
Picareske romans
In de reeks Nieuwe Literaire Verkenningen is in 1978 verschenen een studie van Dr. H. van Gorp, Inleiding tot de picareske verhaalkunst of de wederwaardigheden van een anti-genre. De schrijver doet in dit boek verslag van een boeiend leesavontuur dat van de late Oudheid tot zo ongeveer het heden reikt, van Petronius' Satyricon tot Ik, Jan Cremer. Wijselijk doet de auteur geen poging een definitie van de picareske roman te geven. Wel noteert hij, uitgaande van de Spaanse romans uit de 16e en 17e eeuw die hun naam aan het genre geleend hebben, een aantal trekken die voor het picareske verhaal karakteristiek zijn. Zo bespreekt Van Gorp de anti-held, die van onderen tegen de wereld aankijkt (kikvorsperspectief) en gebiologeerd is door materiële zaken; de episodische manier van vertellen; het quasi-autobiografische vertelperspectief; de desillusie, het ‘desengano’ als voedingsbodem voor de handelingen van de held.
Een interessant onderdeel van het boek vormen Van Gorps beschouwingen over een aantal moderne Europese en Amerikaanse romans die hij zeker niet alle het etiket picaresk wil opplakken, maar die wel degelijk picareske kenmerken vertonen. Het blijkt inderdaad verhelderend bepaalde romans vanuit deze gezichtshoek te beschouwen, juist doordat hun eigen aard gedemonstreerd kan worden door ze te confronteren met de traditie van de schelmenroman.
De studie is voorzien van een uitvoerige literatuuropgave en is goed toegankelijk gemaakt door twee registers. Het boek is uitgegeven door Wolters-Noordhoff te Groningen en kost f24,-.
M.A. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN
| |
Reprint van De Middelburgsche Avanturier
Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe pand Damplein 23 te Middelburg heeft antiquariaat Merlijn een toepasselijke fotomechanische herdruk uitgegeven: De Middelburgsche avonturier, oorspronkelijk verschenen in 1760 bij Steven van Esveldt te Amsterdam (IV, 218 p., 4 ill.).
Er is alle reden om Merlijn er dankbaar voor te zijn dat een achttiende-eeuwse roman, waarvan slechts enkele openbare bibliotheken een exemplaar bezitten, gemakkelijk bereikbaar is gemaakt. De kwaliteit van de reprint is goed, en ook de uitvoering: op vergé, en gebonden in een aangenaam ogende imitatie-perkamenten band, verdient lof. Alleen mist men node een al was het maar summiere inleiding, waarin ten minste verantwoord was welk exemplaar (of exemplaren) is (zijn) gefotografeerd, en ook verwezen werd naar de relevante vakliteratuur.
De prijs van het boek is f32,50.
J.J. KLOEK
| |
| |
| |
Snellaert
Dat F.A. Snellaert in de laatste vijftien jaar zijn plaats heeft gekregen als ‘een sleutelfiguur in de Vlaamse Beweging, (...) de spil van de betrekkingen tussen de “zustersteden” Gent en Antwerpen, (...) de schakel met het Noorden en (...) de volwaardige evenknie van Jan Frans Willems’, is in hoofdzaak te danken aan de Gentse hoogleraar Dr. Ada Deprez. Afgezien van kleinere geschriften publiceerde zij: De jonge Snellaert (1809-1838) (in 1970), gaf zij het jaar daarna de briefwisseling uit tussen Snellaert en J.A. Alberdingk Thijm, had zij deel aan het Gedenkboek Snellaert uit 1972, en deed ze in datzelfde jaar de Kroniek van Dr. F.A. Snellaert, 1809-1872 het licht zien (aangekondigd in de Ntg 66 (1973) p. 78/79). In twee forse delen is nu bij de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde te Gent haar werk verschenen dat de grondslag legt voor alle toekomstige studie van deze indrukwekkende figuur, die de moed en de energie had om, naast zijn slopende praktijk van huisarts in een grote Gentse volkswijk, een eigen weg te gaan in Grootnederlandse zin, iets dat hem door de partijgangers in het Vlaamse land niet in dank is afgenomen. Onder de gemeenschappelijke titel Briefwisseling van Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872) verstrekt Ada Deprez in het eerste deel een Bronnenbeschrijving; Lijst van brieven en documenten, bestaande uit 4849 nummers, en in deel II een Bio-bibliografische lijst van de correspondenten; bio-bibliografie van F.A. Snellaert, waarin een onvoorstelbare hoeveelheid gegevens is bijeengebracht over alle personen en instellingen waarmee de Gentse medicus heeft gecorrespondeerd, gevolgd door een volledig overzicht van zijn talloze publikaties.
Hiermede is een fundament gelegd voor de studie van deze ‘wegbereider na Willems van de Vlaamse wedergeboorte na 1830’ dat zijn weerga nauwelijks vindt - een apparaat dat door de vele gegevens over de correspondenten bovendien een Fundgrube is voor de studie van de 19de eeuw in het algemeen.
Het wachten is nu op het bouwwerk dat op die grondslagen moet worden opgetrokken: Ada Deprez' grote Snellaert-biografie.
A.L.S.
| |
Hermeneus
Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van Hermeneus, tijdschrift voor antieke cultuur, orgaan van het Nederlands Klassiek Verbond, is in 1978 een omvangrijk lustrumnummer verschenen onder de titel Klassieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde. (Prijs: f17,50; uitgave: Educaboek, Postbus 48, Culemborg. 196 blz.)
M.F. Fresco schrijft over ‘Een verworpen fragment van Dèr Mouw’; F.L. Bastet publiceert het belangrijke prospectus van De berg van licht, El. Visser handelt over De komedianten en J.B.W. Polak over ‘Petronius bij Couperus’ (Van vagebonden en schelmen). M. Ruttens artikel heet ‘De antieke mythische verbeelding in het werk van Karel van de Woestijne’ en F. van Elmbt publiceert ‘De herder Apolloon, een onontdekt fragment van Karel van de Woestijne’; Vestdijk komt aan de orde in een stuk van R. Th. van der Paardt: ‘Vestdijks Apollobeeld’ en in Fresco's: ‘Bij Vestdijk's “Griekse sonnetten” - een voorstudie’.
Van Mathilde Stuiveling - van Vierssen Trip is er een gedeelte uit een eerder gepubliceerde tekst over ‘De school van Leopold’: ‘Leopold als leraar’. H. Bekkering behandelt ‘Marnix Gijsen en de Oudheid’. Een onverwachte gast in dit gezelschap is Gerrit
| |
| |
Achterberg, bij wie W. Kassies ‘Stukjes antiek’ verzameld heeft. Hella Haasse, Hedwig Speliers, Christine d'Haen en Hans Warren schrijven over eigen ervaringen met de klassieken, Paul Claes over ‘Claus classicus’ en E. de Laet over ‘Het Orpheus thema...’ De aflevering besluit met ‘een synopsis in alfabetische volgorde’ van ‘Klassieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde’. Alles bijeen een doorslaand bewijs dat de klassieke cultuur ook in de hedendaagse literatuur nog springlevend is. Hoe lang nog?
A.L.S.
| |
Vestdijk-bibliografie
Wie zich wil verdiepen in Vestdijks werk, staat voor een herculische taak, alleen al waar het 't bijeenbrengen van het materiaal betreft. Dat geldt ten dele voor zijn eigen produktie, althans voor het essayistische en kritische deel ervan, dat lang niet in zijn geheel is gebundeld, maar in veel sterkere mate nog voor de secundaire literatuur, die haast onoverzienbaar is, en die in omvang die van zijn object begint te benaderen. Het is daarom bijzonder welkom wanneer er op dit gebied bibliografische activiteiten worden ontplooid, vooral met betrekking tot een vroegere periode (pre-BNTL).
Sinds 1977 zijn er drie deeltjes verschenen van een Overzicht van de bijdragen van en over S. Vestdijk in letterkundige- en algemeen kulturele tijdschriften uit de jaren 1930 - 1972 door J. Brüll. (Utrecht, HES Publishers, 1977-79.) Naast voor de hand liggende bronnen als Critisch bulletin, Forum, Maatstaf, Merlyn, Criterium, De gids en Groot Nederland, heeft de samensteller een groot aantal minder bekende periodieken gedépouilleerd, zoals Het venster, Zondagspost, Maupertuus, Semaphore en De Vrije kunstenaar; in totaal tot nu toe zesendertig.
Telkens worden de belangrijkste gegevens verstrekt over het tijdschrift zelf, dan worden Vestdijks bijdragen eraan opgesomd in chronologische volgorde (met opgave van eventuele latere verschijning - al of niet bewerkt - in boekvorm). Dan komen de bijdragen over hem (met vermelding of, en zo ja, waar, ze later gebundeld zijn); als vierde groep alle verwijzingen naar Vestdijk, en ten slotte een titelregister. Aan het eind van ieder deeltje staat een alfabetisch register op auteurs van secundaire literatuur, en het geheel wordt besloten met een chronologisch overzicht van Vestdijks eigen teksten, met een genre-aanduiding en zo nodig de indicatie dat het betreffende stuk niet gebundeld is.
De informatie die verstrekt wordt, is dus zeer volledig. Het ligt in de bedoeling dat er in de komende jaren nog drie verdere deeltjes zullen uitkomen, en dat daarmee dan de gehele Vestdijk-activiteit (als subject en als object bezien) in de tijdschriften zal zijn beschreven. Op deze wijze zal een onmisbaar instrumentarium voor het Vestdijk-onderzoek tot stand gekomen zijn. Terwille van de hanteerbaarheid moet men hopen dat algemene registers het geheel dan nog gemakkelijker toegankelijk zullen maken. Wellicht dat in een verder verschiet ook de activiteiten van en met betrekking tot Vestdijk die in dit netwerk nog niet gevangen worden, aan het licht zullen worden gebracht.
A.L.S.
| |
Bundel-J.J. Aerts
Vijfendertig jaar is Dr. J.J. Aerts verbonden geweest aan de Katholieke Universiteit Leuven: als assistent, als lector, en sinds 1957 als hoogleraar. In die hoedanigheid heeft
| |
| |
hij een indrukwekkende activiteit ontplooid, daarbij ogenschijnlijk niet gehinderd door het feit dat zijn literaire alter ego Albert Westerlinck tegelijkertijd een uiterst produktief bestaan leidde als essayist en criticus, onder meer als (hoofd)redacteur van Dietsche warande en Belfort. Zijn bibliografie omvat dan ook 846 nummers tot eind 1977. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de betekenis die José Aerts heeft als leermeester van de huidige generatie Leuvense literatoren, als stilisticus en literair psycholoog, en als onversaagd voorvechter van wat zijn leerlingen en latere collega's M. Janssens en H. van Gorp in hun beschouwing ‘J. Aerts als hoogleraar en criticus’ terecht de ‘constructieve tolerantie in het Vlaamse geestesleven’ noemen.
Bij zijn aftreden als hoogleraar is Prof. Aerts een bundeling aangeboden van een tiental opstellen van zijn hand, voorafgegaan door het al genoemde stuk van Janssens en Van Gorp, en besloten met een uitvoerige bibliografie door Hilda van Assche en R, Baeyens.
Zes van die artikelen zijn gewijd aan Gezelle, en vormen zo een complement op zijn omvangrijke studie De innerlijke wereld van Guido Gezelle uit 1977; twee andere vervullen een overeenkomstige functie ten opzichte van De wereldbeschouwing van August Vermeylen (1958); het negende sluit aan bij De psychologische figuur van Karel van de Woestijne als dichter (1952), en het laatste handelt over ‘Het poëtische wereldbeeld van Jos de Haes’, dat oorspronkelijk is verschenen in Dietsche warande van 1965, ter herdenking van ‘de gestorven vriend’, auteur van Azuren holte, door Aerts gekarakteriseerd en geanalyseerd als ‘een hoogtepunt in de moderne Vlaamse poëzie’, ‘een samenvloeiing van traditie en moderniteit’.
J.J. Aerts: Verwondering en rekenschap; opstellen over Nederlandse letterkunde is uitgegeven door de Universitaire Pers Leuven, als Series A, vol. 7 van de reeks Symbolae.
A.L.S.
| |
Over zinnen gesproken
Van het leer- en oefenboek betreffende termen en begrippen van de traditionele grammatica, onder de titel Over zinnen gesproken door T. Pollmann en A. Sturm geschreven, is de tweede druk verschenen (Culemborg, Tjeenk Willink Noorduijn 1978, 160 bladzijden, prijs, ingenaaid, f14,25). De stof is verdeeld over negen hoofdstukken. In het eerste staat het onderwerp centraal. In verband daarmee wordt gesproken over predikaat en persoonsvorm, over vier manieren om het onderwerp te vinden, over het plaatsonderwerp, over de begrippen zinsdeel en constituent en over de notaties van ontledingen. In het tweede hoofdstuk wordt de structuur van de NP besproken. Het gebruik van de niet in de traditionele grammatica voorkomende term NP is in overeenstemming met de opmerking in de Inleiding dat de schrijvers naast de traditionele ‘ook de veel recenter in gebruik geraakte termen, bijvoorbeeld die voor de woordgroepen’, gebruiken. In dit hoofdstuk komen behalve zelfstandige naamwoorden ook de pronomina, de telwoorden, de lidwoorden, de bijvoeglijke bepalingen, voorzetselconstituenten en andere leden die in een NP kunnen voorkomen, aan de orde. In de hoofdstukken 3 en 4, die over het predikaat handelen, worden behalve zinsdelen ook allerlei nadere begrippen en termen in verband met werkwoorden behandeld. Hoofdstuk 5 gaat over nevenschikking, samentrekking en samengestelde zinnen, en hoofd- | |
| |
stuk 6 over onderschikking en hoofd-en bijzinnen. Het zevende hoofdstuk is gewijd aan de verschillen tussen voorzetselvoorwerpen en bijwoordelijke bepalingen, en aan bijwoorden en bijwoordelijke bijzinnen. De verschillen tussen bepalingen van gesteldheid en die van hoedanigheid en wijze komen in hoofdstuk 8 aan de orde. In het negende
hoofdstuk komen moeilijke gevallen ter sprake die bij het ontleden voor verwarring kunnen zorgen, en worden loos onderwerp en dito lijdend voorwerp, onpersoonlijke werkwoorden en het ontleden van complete zinnen behandeld. In een betrekkelijk klein bestek worden dus de hoofdzaken van de traditionele grammatica en een aantal nieuwe termen en begrippen op overzichtelijke wijze aangeboden.
B.v.d.B.
| |
Structures cognitives et organisation du langage
Onder bovenstaande titel is in de reeks Cahiers de l'Institut de Linguistique de Louvain een bundel bijdragen tot de taalpsychologie verschenen. Ze hebben betrekking op de problemen die zich voordoen bij de studie van processen van voortbrenging en interpretatie van taaluitingen in het algemeen en op die van de verwerving ervan door kinderen. De eerste twee artikelen: Quand la psycholinguistique redevient une psychologie du langage door J. Costermans, en L'apport de la théorie de Piaget a l'ètude de l'acquisition du langage door H. Sinclair vormen een inleiding. De andere artikelen hebben successievelijk betrekking op het woord, de zin en het gesprek. Het zijn de volgende: Genese et structuration des marqueurs de relations spatiales entre 3 et 10 ans door B. Piérart; Exploration de structures cognitives lexicalisées par une épreuve de combinaison syntagmatique door J. Costermans; From Yang and Yin to AND or BUT in cross-cultural perspective door C.E. Osgood; Statut psychologique des inférences dans la compréhension et la mémorisation du langage door D. Dubois en C. Kekenbosch; Note a propos de la rétention de phrases actives et passives door M. Hupet; L'élaboration des opérations langagières. Un exemple à propos des structures casuelles door J.P. Bronckart; Recherches récentes sur la mémoire de textes door M.F. Ehrlich; Construction and selection in the mental representation of text door G.A. Miller; L'intégration sémantique: problèmes théoriques et méthodologiques door M. Hupet. Door deze verscheidenheid heeft men ernaar gestreefd een verzameling van teksten te krijgen die representatief is voor wat zich tegenwoordig afspeelt op het terrein van de taalpsychologie. De bundel behelst verder een aantal korte besprekingen.
Hij telt 249 bladzijden. Een abonnement op de reeks kost BF 1200 per deel.
B.v.d.B.
| |
Tijdschrift voor taalbeheersing
Onlangs is het eerste nummer verschenen van Tijdschrift voor taalbeheersing, dat vier maal per jaar, in afleveringen van 96 bladzijden, bij Wolters-Noordhoff zal verschijnen. Taalbeheersing is een jong vak dat zich snel ontwikkelt en de praktische taalhantering in produktieve en receptieve zin tot object van onderwijs en onderzoek heeft. Het vak heeft veel aanrakingspunten met de objecten van studie en onderzoek in de psychologie, de pedagogie en de communicatiewetenschap. Mensen die hun beroep hebben in voorlichting, onderwijs, journalistiek en bestuur zullen kunnen profiteren van de nieuwe bijdragen aan de studie van taalhantering die in dit eerste nummer staan en in de
| |
| |
toekomstige nummers zullen verschijnen. De eerste aflevering behelst de volgende artikelen: Naar een procedure voor de analyse en evaluatie van betogende teksten, een pleidooi voor een drastische wijziging van de tot nu toe daarvoor gebruikte procedure van de logica, door P.J. Schellens en G. Verhoeven. - De strijd om het opstel, waarin R. Geel kritiek oefent op de voorstellen van de CMM inzake gericht schrijven. - Theorie en praktijk van het Nederlandse leesbaarheidsonderzoek. Een analyse van twee formules door C.J.M. Jansen en E.T. Woudstra. In dit artikel worden de beide formules afgewezen en suggesties voor verder onderzoek gedaan. - De invloed van theoretische ontwikkelingen in de psychologie op de methoden van het onderzoek naar het onthouden van teksten door G. van Dam, een illustratie aan de hand van voorbeelden van nieuwe methoden om resultaten van leer- en geheugenactiviteiten te analyseren. - Het ontwikkelen en evalueren van een analytisch beoordelingsschema voor schrijfprodukten van Mavo-leerlingen door J.J. Volovics-Schelvis. - Voorts geeft W. Drop in Verhalen in de persuasieve communicatie een kort referaat over de rol van verhalende elementen in de persuasieve communicatie, naar aanleiding van de najaarsconferentie van de Speech Communication Association in Minneapolis (1978). P.J. Schellens recenseert Argumentatietheorie door F.H. van Eemeren e.a. H. Coenders, R. Grootendorst en J. Raggers geven zes en een halve bladzijde bibliografie over argumentatieleer in 1977. De abonnementsprijs bedraagt f45,- per jaargang.
B.v.d.B.
| |
Linguistics in the Netherlands 1974-1976
Bij The Peter de Ridder Press in Lisse is in 1978 een bundel voordrachten verschenen van drie jaarlijkse bijeenkomsten van de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap Het doel van deze bijeenkomsten is de Nederlandse linguïsten gelegenheid te geven om verslag te doen van het onderzoek waarmee ze bezig zijn en hun resultaten ter discussie te stellen. De bundel behelst zestien referaten. Daarvan hebben er vijf rechtstreeks betrekking op verschijnselen van het Nederlands. Dat zijn: Auditory verbs in Dutch door Ineke Holierhoek; Sentence initial elements in spoken Dutch door F. Jansen; Accent patterns in number name sequences door A.F.V. van Katwijk; Locative and temporal prepositions, semantic syntax and markedness theory door W. van Langendonck; Marked coordination in conjunction with the SOV-SVO problem door Anneke Neijt. De bundel is bezorgd door W. Zonneveld. Hij omvat 227 bladzijden en kost, ingenaaid, f29,20.
B.v.d.B.
| |
Annali van het Istituto Universitario Oriëntale, Napels, 1977 Sezione Germanica XX
J.E. Koch Piccio schrijft in I romani regali di Louis Couperus over de literaire modellen van Majesteit en Wereldvrede en de plaats van deze romans binnen dit literatuurgenre. Van D. Poli is een bijdrage over de Protostoria, lingua e cultura nell'area del Mare del Nord. F.I. Nucciarelli bespreekt Quattro versioni neerlandese d'un passo dantesco: Inf. XVII 58-66. J.H. Meter recenseert drie boeken die betrekking hebben op de Nederlandse literatuur, namelijk 1 U. Bornemann, Anlehnung und Abgrenzung. Untersuchungen zur Rezeption der Niederländischen Literatur in der deutschen Dichtungsreform des siebzehnten Jahrhunderts; 2 M.J.G. de Jong, Over kritiek en critici.
| |
| |
Facetten van de Nederlandstalige literatuurbeschouwing in de twintigste eeuw; 3. M. Wolf, Albert Verwey and English romanticism. A comparative and critical study with original translations. F.I. Nucciarelli bespreekt de Grammatica teorico-pratico della lingua olandese van G. Prampolini.
B.v.d.B.
| |
Scenarium 2
In de Nederlandse reeks voort theaterwetenschap, uitgegeven onder de auspiciën van de sectie Theaterwetenschap van de Academische Raad en het Toneelmuseum te Amsterdam, is het tweede nummer opgedragen aan de nagedachtenis van Dr. W.H. Pos. De redactie karakteriseert de mens Pos en geeft een kort overzicht van zijn functies en publicaties. De bundel bevat verder de volgende studies: Ben Albach, De lyrische dichter, het volk en het toneel- E. Alexander, Aandacht vor het toneeldecor in Nederland- T. de Bordes, Waarom speel ik solotoneel?- J.M. Bordewijk-Knotter, Kindertoneel in Nederland- R.L. Erenstein, Onno Zwier van Haren- M. Flothuis, Travestie en identificatie- W. Hogendoorn, Vertoningen in de Amsterdamse schouwburg van 1637-1665- B. Hunningher, De acteur in het perspectief - Janssen, Kees de Jongen in duplo - H.H.J. de Leeuwe, Rosier Faassen- Ton Lutz, Euripides ‘Medea’ bij het publiekstheater- F. Sterneberg, Amsterdams toneelonderwijs 1947-1969- B. Stroman, Toneelkritiek is het niet- E. Vos, Taal en muzikaal leven.
Scenarium 2 is in 1978 uitgegeven door De Walburg Pers (Zutphen), telt 176 bladzijden en kost ingenaaid f24,-
B.v.d.B.
| |
Hulp bij het schrijven
Een scriptie/rapport/artikel schrijven is de titel van een beknopte handleiding, geschreven door C.B. Tilanus en bedoeld voor verschillende opleidingsniveaus. Het wordt door de uitgever gepresenteerd als een nuttig boek voor secretaresses, managers, leraren, ambtenaren en studenten. In een bestek van 54 bladzijden geeft de schrijver nuttige wenken voor het maken van manuscripten en typoscripten, indelingen, tabellen, figuren, lettertypen en wat dies meer zij. Enkele aanhangsels (o.a. een Engels-Nederlandse woordenlijst met veel gebruikte termen en een checklist voor voordrachten) besluiten het boekje.
Voor veel scribenten-in-spe zal Een scripte/rapport/artikel schrijven een handig hulpmiddel kunnen zijn. Bij een herdruk zou uitvoeriger kunnen worden ingegaan op het persklaar maken van een manuscript. Ook zouden bij de behandeling van het citeren en verwijzen de voornaamste regels van de titelbeschrijving iets uitgebreider gegeven kunnen worden en van wat meer voorbeelden voorzien.
Deze handleiding is uitgegeven door Het Spectrum te Utrecht als Aula 650; de prijs is f2,50.
M.C.v.d.T.
| |
Argumentatietheorie
Drie medewerkers van de vakgroep Taalbeheersing van het Instituut voor Neerlandistiek aan de Amsterdamse universiteit, F.H. van Eemeren, R. Grootendorst en T.
| |
| |
Kruiger, hebben onder de titel Argumentatietheorie een inleidend werk over dit belangwekkende onderwerp gepubliceerd. In het eerste hoofdstuk wordt zeer algemeen geschetst wat onder argumentatietheorie of argumentatieleer verstaan moet worden, waarbij een basismodel van argumentatie uitvoerig toegelicht wordt. In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op achtergronden: de klassieke benadering van Aristoteles, de leer van de drogredenen en het deugdelijkheidscriterium in moderne logica's worden hier vrij uitvoerig uiteengezet. Het derde hoofdstuk sluit hier organisch bij aan, want hierin wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken in de argumentatietheorie zoals die er op het ogenblik uitziet. Na een kort algemeen overzicht volgt een schets van de semantische argumentatietheorie van Arne Naess en de analyse van meningsverschillen van Rupert Crawshay-Williams; een korte beschouwing over de formele dialectiek sluit dit gedeelte af.
Het argumentatiemodel van Toulmin wordt door de schrijvers belangrijk genoeg geacht om er een heel hoofdstuk aan te besteden, waarbij ook de op Toulmin geleverde kritiek uitvoerig aan de orde komt. Hetzelfde geldt voor de argumentatietheorie volgens de nieuwe retorica van Perelman en Olbrechts-Tyteca: hoofdstuk 5 is hieraan geheel gewijd; behalve een schets van deze nieuwe retorica geven de auteurs een beoordeling van de waarde van deze theorie voor de studie van argumentatie. Het betrekkelijk korte slothoofdstuk brengt de behandelde moderne argumentatietheorieën in verband met de in hoofdstuk 2 geschetste achtergronden, waarbij de overeenkomsten en verschillen van de onderhavige besproken theorieën nader belicht worden. Na de noten vogt een systematische bibliografie, daarna een - uitvoerige - alfabetische bibliografie, en dan nog een zakenregister en namenregister. Vooral deze toevoegingen verhogen de bruikbaarheid van deze inleiding, die door de auteurs gepresenteerd wordt als een boek ‘voor een ieder die zich voor dit onderzoek interesseert’ (blz.7). Dat laatste is zeker het geval; de schrijvers zijn erin geslaagd hun moeilijke stof in zeer begrijpelijke vorm aan te bieden, wat geen geringe verdienste is. Het boek mag echter, ondanks de vele verlevendigende voorbeelden, niet beschouwd worden als een cursus in het argumenteren, maar het is een wetenschappelijk verantwoorde inleiding.
Argumentatietheorie is verschenen bij Het Spectrum te Utrecht als Aula 613; de prijs is f12,50.
M.C.v.d.T.
| |
Tekstwetenschap
Van Teun A. van Dijk verscheen Tekstwetenschap, Een interdisciplinaire inleiding, waarin de schijver uitvoerig uiteenzet wat we onder deze nieuwe tak van wetenschap moeten verstaan. Naast een taal- en letterkundige opleiding dient ook plaats te zijn voor een tekst- en communicatiewetenschappelijke component in het studieprogramma, meent Van Dijk en hij schetst daarop de positie van de tekstwetenschap - als een ‘dwarsdicipline’ - tegenover taal- en literatuurwetenschap, cognitieve psychologie, sociale psychologie en sociologie, rechtswetenschap, economie, politicologie, geschiedwetenschap en antropologie.
Op de verhouding tussen tekst en grammatica gaat de auteur in een apart hoofdstuk nader in, evenals op de relatie tot de pragmatiek. Na een behandeling van stilistische en retorische structuren (met een interessante analyse van een aantal advertenties voor au- | |
| |
tomerken, blz. 131 e.v.) volgt dan een hoofdstuk over superstructuren, ‘globale strukturen die het type van een tekst kenmerken’ (blz. 137), zoals bijv. de verhaalstructuur of de argumentatie. Hiervoor stelt Van Dijk ook generatieve regels op, vergelijkbaar met de algoritmen uit de transformationeel-generatieve grammatica. Als tekstsoorten die mogelijkerwijs typische eigen structuren hebben noemt hij o.m. oratie, preek, pleidooi, aanklacht, attest, bewijs, dwangbevel, bekeuring, wet, contract, verslag, nieuwsbericht.
Een lang hoofdstuk is vervolgens gewijd aan de psychologie van de tekstverwerking, waarbij principes van informatieverwerking en tekstbegrip aan de orde komen, en het slothoofdstuk, eveneens behoorlijk van omvang, handelt over tekst en interactie, waarbij aandacht wordt besteed aan het gesprek en verschillende gespreksoorten en de daarmee verbonden structuren. Twee bibliografieën, een algemene, en een selectieve, op tekstwetenschap gerichte, besluiten het boek, dat bovendien nog een zakenregister omvat.
Van Dijk heeft deze inleiding vooral bedoeld voor studenten uit de literaire en sociale faculteiten, maar ook voor diegenen die uit hoofde van hun beroep met tekstanalyse te maken hebben, zoals leraren, pedagogen, psychologen, psychiaters, theologen, juristen, sociologen en antropologen. Voorkennis van taalkundige begrippen heet niet vereist, maar het is de vraag of niet-taalkundigen wel zo gauw zullen begrijpen wat onder een foneem en een morfeem moet worden verstaan. Linguïsten zijn wel eens geneigd de niet taalkundig geschoolde te overschatten.
Tekstwetenschap is uitgegeven door Het Spectrum te Utrecht als Aula 633; de prijs is f14,50.
M.C.v.d.T.
| |
Vrouwentaal en mannenpraat
Van Dédé Brouwer, Marinel Gerritsen, Dorian de Haan en Annette van der Post is met medewerking van Eveline de Jong een boek over Vrouwentaal en mannenpraat verschenen, met als ondertitel Verschillen in taalgebruik en taalgedrag in relatie tot de maatschappelijke rolverdeling. In een wat polemisch getinte inleiding wordt gewezen op het seksisme binnen de wetenschap en wordt de hoop uitgesproken ‘dat dit boek zal stimuleren tot verder nadenken over en onderzoek naar het verband tussen taal en sekse. Kennis van de verschillen in taalgebruik tussen vrouwen en mannen kan leiden tot bewustwording. Bewustwording kan leiden tot verandering’, (blz. 11)
In het eerste hoofdstuk behandelt Annette van der Post de verschillen in taalgebruik in niet-westerse gemeenschappen, zoals die door antropologen en linguïsten al veel vroeger zijn waargenomen; bovendien bespreekt ze de verschillende verklaringen voor het ontstaan van vrouwentaal en mannentaal. In het tweede hoofdstuk bespreekt Marinel Gerritsen het dialectologisch onderzoek, voorzover dat verschillen in vrouwen-en mannentaal heeft bloot gelegd. Ze staat hierin ook uitvoerig stil bij de tegenstrijdige meningen van dialectonderzoekers, waarvan sommigen beweren dat de vrouw conservatief in haar taalgebruik en dus een goede dialect-informant zou zijn, en waarvan anderen juist menen vast te moeten stellen dat vrouwen hun dialect eerder afleren ten gunste van standaardtaal. Haar beschouwing geeft ook aanleiding tot een nadere bespreking van de rol van de vrouw in het proces van de taalverandering; die rol is - | |
| |
ook maatschappelijk gezien - weinig veranderd sinds het begin van deze eeuw, naar de schrijfster aanneemt.
Hoofdstuk 3, geschreven door Dorian de Haan, handelt over sekseverschillen in kindertaal. Aan de hand van veel bestaande literatuur en ook d.m.v. eigen onderzoek wordt een beeld gegeven van mogelijke sekseverschillen bij kleine kinderen en schooljeugd. Er zijn enkele aanwijzingen dat meisjes netter en ingewikkelder praten en ook duidelijker articuleren. De school is volgens de schrijfster van dit hoofdstuk vrouwelijk. ‘In feite betekent dit dat de school vrouwelijk gedrag aanmoedigt, wat voor een meisje op zijn zachtst gezegd niet ideaal is. Meisjes wordt geleerd gedrag te vertonen dat ze belemmert in hun ontplooiingsmogelijkheden’ (blz. 103). Het vierde hoofdstuk is door Dédé Brouwer geschreven; het behandelt taalgebruik van vrouwen en mannen in de westerse maatschappij, waarbij allereerst een literatuuroverzicht wordt geboden. De weinig verantwoorde intuïties van Jespersen moeten het hier nogal ontgelden, en niet ten onrechte. Observaties en enquête-resultaten wijzen uit dat intuïtieve uitspraken over de taal van de vrouw hoogst onbetrouwbaar kunnen zijn. Het interessantste deel van dit hoofdstuk is misschien wel de vierde paragraaf, geschreven door Eveline de Jong, waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar woordgebruik van vrouwen en mannen in gesproken Nederlands. Dat mannen meer over politiek en sport praten en vrouwen meer over het huishouden was een te verwachten conclusie; boeiender is de uitsplitsing over de categorieën netheid, onzekerheid, zinsconstructies en vrouwelijke en mannelijke woorden (blz. 133). Jammer is, zoals steeds, dat bij dit soort tijd- en geldrovende onderzoeken de resultaten maar op zo weinig gegevens kunnen berusten. Ook de onderzoekingen van gesprekken waaruit blijkt ‘dat de man het voor het zeggen heeft’ en dat de vrouw in een gesprekssituatie min of meer wordt weggedrukt, is wel op heel weinig materiaal gebaseerd.
Uit dit laatste hoofdstuk wordt duidelijk dat de intuïties over specifieke vrouwentaal in het begin van onze eeuw voornamelijk berustten op het idee van aangeboren eigenschappen. In de jaren zestig gelooft men minder in die biologische bepaaldheid en ziet men de voornaamste factoren in opvoeding en maatschappelijke positie van de vrouw. Die intuïties moeten echter wetenschappelijk gecontroleerd worden; dat zal dan vooral door vrouwen moeten gebeuren. Of zoals dat aan het slot van het boek staat: ‘Pas als de getalsverhouding tussen vrouwen en mannen in de wetenschap enigszins overeenkomt met die waarin zij op aarde voorkomen, zullen wetenschappelijke uitspraken meer dan slechts een gedeelte van de maatschappelijke werkelijkheid bestrijken, pas dan zullen ze ons inzicht verschaffen in de taal van mannen én vrouwen’ (blz. 146).
Vrouwentaal en mannenpraat, geschreven op een manier die geen taalkundige kennis van de lezer vooronderstelt en daardoor voor een groot publiek toegankelijk, is uitgegeven door Van Gennep te Amsterdam; de prijs is f18,50 of Bfrs 300.
M.C.v.d.T.
| |
Onderzoek en onderwijs van het Nederlands als tweede taal in Nederland
Onlangs is verschenen de nota ‘Onderzoek en onderwijs van het Nederlands als tweede taal in Nederland’, uitgebracht door de werkgroep ‘Nederlands als tweede taal’ die is opgericht door de Nederlandse Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap (de ANé-LA).
| |
| |
Onder Nederlands als tweede taal wordt verstaan: Nederlands voor anderstaligen die in Nederland woonachtig zijn en die zich het Nederlands zo snel mogelijk willen eigen maken. In de nota wordt de huidige stand van zaken betreffende het onderwijs en onderzoek van het Nederlands als tweede taal geschetst. Daaruit blijken de hiaten op dit terrein. Er wordt aangedrongen op een samenhangend beleid en meer aandacht voor het (taal)onderwijs aan buitenlanders in Nederland, zodat dit niet langer een zaak hoeft te zijn die voor een groot deel neerkomt op de schouders van vrijwilligers.
Met behulp van deze nota wil de werkgroep een gecoördineerde aanpak van de taalproblematiek van de buitenlanders in Nederland door de betrokken ministeries, de universiteiten en opleidingsinstituten als Lerarenopleidingen, Pedagogische Academies en Opleidingen voor Kleuterleidsters bevorderen.
De nota is te bestellen d.m.v. storting van f5,- op giro: 2868700 t.n.v. Penningmeester Ned. Ver. Toeg. Taalw. te Pijnacker.
B.v.d.B.
| |
Conventies in de mise-en-scène op het toneel van Van Campen (1637-1665). Een onderzoek naar de voorstelling van de ‘gespeelde ruimte’. (115 pp.; 2 illustraties)
Deze interne publicatie van het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam behelst een voorlopig verslag van een onderzoek betreffende mogelijkheden en onmogelijkheden om via een entrée vanuit de Neerlandistiek (d.w.z. analyse van gespeelde teksten) conventies in de mise-en-scène op het toneel van Van Campen nader te bepalen. Na een overzicht van de verschillende bestaande standpunten, worden m.n. die van Hellinga en Hummelen getoetst aan de structuur en gegevens van een vijftiental teksten die in de Schouwburg in première gingen.
Na overmaking van f5,- op postrekening nr. 2330366 (t.n.v. mevr. drs. M.B. Smits- Veldt, Bachmanstraat 32, 's-Gravenhage) krijgt men een exemplaar toegezonden.
B.v.d.B.
|
|