De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |||||||
Nog eens: een schat van een kind1. P.C. Paardekooper heeft in dit tijdschriftGa naar voetnoot1 de groep een schat van een kind uitvoerig beschreven. Deze kan op twee manieren geïnterpreteerd worden, namelijk als ‘een schat die toebehoort aan een kind’ (voortaan possessieve interpretatie genoemd) en als ‘een heel lief kind’ (voortaan niet-possessieve interpretatie genoemd). De beschrijving van Paardekooper is gericht op de niet-possessieve interpretatie. Aan zijn beschrijving ontleen ik, dat er in die interpretatie op de eerste plaats van de groep behalve het lidwoord van onbepaaldheid ook een aanwijzend, een bezittelijk of een vragend voornaamwoord kan staan, dat er geen ander voorzetsel dan van mogelijk is, en dat er voor het tweede zelfstandige naamwoord alleen maar een lidwoord van onbepaaldheid kan staan of geen lidwoord als het zelfstandige naamwoord in het meervoud staat. Dat er voor de zelfstandige naamwoorden ook nog een bijvoegelijk naamwoord kan staan, blijft hier verder buiten beschouwing omdat dat niet van belang is voor mijn betoog. Paardekoopers beschrijving is niet helemaal volledig. Hij vermeldt wel als mogelijk onder ‘speciale omstandigheden (een gezelschap kleine Jannen, waarin plotseling één grote Jan binnenstapt): wat een boom van een Jan hebben we daar nou toch’Ga naar voetnoot2, maar hij geeft niet, zoals P.P.J. van CaspeGa naar voetnoot3 terecht opmerkt gevallen als: die schat van een Piet toch! en dat serpent van een Marie! In deze laatste gevallen vinden we het lidwoord van onbepaaldheid dus voor een woord dat meestal als eigennaam optreedt, maar door verbinding met het lidwoord een tot een soortnaam wordt. En waarom ook niet? Er zijn meer
hondjes die Fikkie heten en daarvan zullen er sommige zacht van aard en anders agressief zijn. Het feit dat er met het lidwoord een van een ‘eigennaam’ een soortnaam moet worden afgeleid, wil het als tweede zelfstandige naamwoord in de groep met een niet-possieve interpretatie dienst kunnen doen, is, zoals nader zal blijken, van cardinale ‘betekenis’. De mogelijkheden in de groepen een schat van een kind (enk.) en schatten van kinderen (mv.) in de niet-possessieve interpretatie kunnen dus in het onderstaande schema worden samengevat:
2. Paardekooper beperkt zich vrijwel geheel tot de beschrijving van de taaluitingsverschijnselen, maar zegt onder het hoofd Betekenisleer toch nog: ‘het laatste zelfstandige naamwoord wordt met het eerste vergeleken’.Ga naar voetnoot4 Van Caspel houdt zich uitvoerig bezig met het zoeken naar de syntactische aard van de constructie en in verband daarmee met de betekenis. Na een vergelijking van de betekenisstructuur van een schat van een kind met die van Oudindische composita, Latijnse constructies als monstrum mulieris, Franse als un fripon de valet komt hij tot de conclusie dat van een constructie als een aap van een jongen de enig juiste parafrase is: een aap die een jongen is. Daaruit blijkt vol- | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
gens hem dat aan deze constructie een directe predicerende relatie ten grondslag ligt. Die predicerende relatie zou kwalificerend zijn en niet identificerend, dat wil zeggen: een van de twee mogelijkheden die het predicaatsnomen in de grondstructuur: subject + verbum finitum van zijn + predicaatsnomen heeft.Ga naar voetnoot5 Verder concludeert hij: Gezien de hierboven genoemde parallellen bestaat er dan ook alle aanleiding om met De Groot in een schat van een kind de groep van een kind als de bepaling te blijven beschouwen en dan niet alleen in die zin dat ‘het tweede znw. grammatisch ondergeschikt is aan het eerste (W.N.T. XVIII, kol. 410), maar ook in zoverre dat de betekeniscategorie van het tweede lid van de verbinding [dus: van een kind; v.d.B.] een beperkter gebied omvat dan die van het eerste’.Ga naar voetnoot6 Ik meen dat deze conclusie evenmin juist is als die van Paardekooper dat er een vergelijking van het laatste zelfstandige naamwoord met het eerste in het spel is. 3. De groepen van kinderen in schatten van kinderen en van een kind in een schat van een kind kan men in de possessieve interpretatie desgewenst wel parafraseren met die van kinderen zijn of met die van een kind is. Op grond van deze semantische parafrase kan men, in aansluiting bij de traditie, van kinderen en van een kind als bijvoeglijke bepaling bij respectievelijk schatten en (een?) schat beschouwen. Ik geef er echter de voorkeur aan, te spreken van de toevoeging van (de informatie die vervat is in) een voorzetselgroep (PP) aan (de informatie die vervat is in) een zelfstandig naamwoord (N) of een zelfstandig-naamwoordsgroep (NP). Om tot inzicht te komen van de structuur van een constructie als schatten van kinderen in de niet-possessieve interpretatie zijn een paar theoretische vooroverwegingen nodig met betrekking tot soorten en subsoorten. Ik laat ze hier volgen: Pony's zijn (= vormen) een soort van levende wezens. Die soort van levende wezens noemt men ‘paarden’. Men kan dus ook zeggen: ‘Pony's zijn paarden’. Maar niet alle paarden zijn pony's. Het is dus nauwkeuriger te zeggen: ‘Pony's zijn (vormen) een soort van de diersoort die men paarden noemt’. Pony's is dus de naam waarmee men een subsoort (van levende wezens) noemt uit of van de soort (van levende wezens) die men paarden noemt. Het gaat hier om fysieke soorten van levende wezens. Het woord ‘pony’ is de naam van een ‘subsoort van een soort van levende wezens’. De relatie die bestaat tussen een soort en subsoort daarvan kan in het Nederlands talig worden uitgedrukt door een zelfstandig-naamwoordsgroep bestaande uit ‘de naam van een subsoort’ + ‘het voorzetsel van’ + ‘de naam van een hoofdsoort’. Een voorbeeld van een aldus uitgedrukte relatie tussen een subsoort en een hoofdsoort is:
We hebben hier niet te maken met twee fysieke soorten, maar met een fysieke hoofdsoort ‘kinderen’ en een niet-fysieke, op een subjectief oordeel berustende subsoort ‘schatten’. Voor deze ‘subsoorten van een hoofdsoort’ is, anders dan in het geval ‘pony’, geen naam in de vorm van één zelfstandig naamwoord in gebruik. | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
Uit het feit dat schatten te analyseren is in volgt, dat Van Caspels karakteristiek ‘dat de betekeniscategorie van het tweede lid van de verbinding (dus: van kinderen) een beperkter gebied omvat dan die van het eerste (schatten)’ onjuist is. Daarmee vervalt de steun die hij hieruit wil halen voor het standpunt van De Groot dat de groep van kinderen als een bepaling bij het lid schatten moet worden beschouwd. Van Caspels mening dat een aap die een jongen is ‘de enig juiste parafrase’ is van de constructie een aap van een jongen stemt beter overeen met het feit dat in van een jongen de hoofdsoort genoemd wordt, maar de parafrase een aap die een jongen is houdt verder volstrekt niet dezelfde informatie in als een aap van een jongen: de taaluiting ‘Een aap die een jongen is’ presenteert een informatie die ‘onzin’ is. De taaluiting ‘een aap van een jongen’ daarentegen accepteert de hoorder als een zinnige informatie, juist omdat ze hem niet vertelt dat ‘een aap’ een ‘jongen’ is (dank zij de aanwezigheid van het woord van). Ze vertelt hem - zij het ook niet met zoveel woorden als ik nu laat volgen, maar impliciet via de constructie -: er is een relatie tussen een aap en een jongen zoals hij zich op dit moment in het communicatieproces aan ons, spreker (schrijver) en hoorder (lezer) voordoet; die relatie is van soortelijk kwalificerende aard; de soortelijke eigenschappen van een jongen (naar de mening van mij: spreker of schrijver) zijn op dit moment van communicatie uitgebreid met soortelijke eigenschappen van een aap; en dat beoordeel ik (spreker of schrijver) als gunstig, leuk, wel leuk maar niet goed, enz. Voor het vervoer van deze informatie kiest de taalgebruiker een taaiuitingsvorm die -althans op papier - ook gebruikt kan worden om een andere informatie over een aap en een jongen over te brengen. In die andere informatie is ook sprake van een relatie tussen een aap en een jongen, maar dat is wel een andere relatie, namelijk een possessieve relatie: ‘een aap’ is in die relatie het bezit van ‘een jongen’. De relatie wordt in beide interpretatiemogelijkheden gelegd door middel van het woord van. Inderdaad: de relatie wordt gelegd, maar niet de sóort van relatie. Die moet de ontvanger van de informatie al interpreterend zelf bepalen of beter: zelf beamen, want de aard van die relatie: ‘bezit’ of ‘subsoort/hoofdsoort’, volgt uit de situatie of uit de context. Kan van dan voor meer dan één soort van relatie gebruikt worden? Blijkbaar wel: behalve voor de onderhavige relaties wordt het, blijkens het uitvoerige overzicht dat F. de Tollenaere in W.N.T. XVIII i.v. van geeft, bij een werkwoord gebruikt in geval van verwijdering, zowel door verplaatsing in de ruimte als door bevrijding, verlossing, beroving, onthouding, e.d.; ter aanduiding van een beginpunt; ter aanduiding van de oorsprong, de bron, de afkomst, de herkomst; ter aanduiding van de stof, het materiaal waarvan iets gemaakt is; bij een zelfstandig naamwoord ter aanduiding van een genitivus explicativus enz.; min of meer expletief komt het voor in: Ze zingen daar van ‘wij leven vrij, wij leven blij’ (Naeff, 1948); Hij zei van ja; Het geroep van boe, enz. Het voorzetsel van kan dus in veel soorten van relaties als verbindingswoord worden gebruikt. In dezelfde schriftelijke taaiuitingsvorm schatten van kinderen kunnen dus twee verschillende informaties gepresenteerd worden. Aan de possessieve interpretatie van deze taaluiting is hiervóór, in aansluiting bij de traditie, de grammaticale structuur 'kern (schatten) en bijvoeglijke bepaling (van kinderen) 'toegekend. Ter generering van | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
deze constructie is een herschrijfregel: N → N PP nodig. Moet voor de interpretatie ‘subsoort/hoofdsoort’ ook de grammaticale structuur ‘kern bijvoeglijke bepaling’ worden aangenomen? Dat zou in strijd zijn met de rationele overweging dat een hoofdsoort een fundamentelere categorie is dan een subsoort. Op grond van dit feit zou men eerder geneigd kunnen zijn de subsoort (schatten) als bepaling bij de hoofdsoort (kinderen) op te vatten. Dat is dan ook door sommigen gedaan, maar het is grammaticaal beschouwd onbevredigend dit te doen, omdat een vorm - nl. van kinderen - die elders als bepalingsvorm gebruikt wordt, dan als kernvorm gebruikt zou worden, wat niet consistent is. In de groep schatten van kinderen zijn in beide interpretaties alleen maar de syntactische-categoriesymbolen N en PP te onderscheiden en de groep moet dus gegenereerd worden via dezelfde herschrijfregel. Dat maakt een vreemde indruk tegenover een zo groot verschil in interpretatie. Een beschouwing van de groep een schat van een kind helpt ons gelukkig uit de schijnbaar tegenstrijdigheid. Wanneer we die possessief interpreteren, dan is daarin sprake van ‘een schat’ die ‘van een kind’ is. Er zijn bij deze interpretatie twee eenheden van informatie in de groep: 1 ‘een schat’ en 2 ‘van een kind’. Dat wil zeggen dat er in grammaticaal opzicht moet worden gesproken van een zelfstandignaamwoordsgroep (NP) ‘een schat’ en van een voorzetselgroep (PP) ‘van een kind’. De constructie een schat van een kind bestaat dus bij de possessieve interpretatie uit een NP + een PP. De constructie als geheel heeft dezelfde syntactische valentie als de NP ‘een schat’. Dat blijkt het duidelijkst als ze als onderwerp dienst doet: ‘Er is een schat van een kind gevonden’. De constructie mag dus in haar geheel syntactische als een NP worden opgevat. Dit postuleert een herschrijfregel: NP → NP PP. Dat de indeling van de constructie met possessieve interpretatie in een NP en een PP juist is, blijkt uit de uiteenplaatsbaarheid van de leden: ‘Er is een schat gevonden van een kind’. Als men aan een schat van een kind de interpretatie ‘subsoort/hoofdsoort’ toekent, dan vormen de soortnoemende woorden schat en kind de aangrijpingspunten van de beslissende relatie in de informatie. Het eerste lidwoord ‘een’ vormt met die relatie geen verplichte combinatie: ook mogelijk is die, deze, welke; het tweede ‘een’ is verplicht en uniek. Op grond van deze feiten moet de
grammaticale structuur van de groep in de niet-possessieve interpretatie worden beschreven als:
Het langs taalbeschouwelijke weg verkregen inzicht dat er in deze niet-possessieve interpretatie een tweedeling: lidw. of vnmw. + zelfstandignaamwoordsgroep moet worden aangenomen, wordt bevestigd door het feit dat de delen van de zelfstandignaamwoordsgroep niet uiteenplaatsbaar zijn: ‘Ze hebben een schat gevonden van een kind’ kan alleen possessief geïnterpreteerd worden. Deze niet-uiteenplaatsbaarheid in de niet-possessieve interpretatie is ook door Paardekooper geconstateerd, maar hij trekt daar geen conclusies uit over de interne semantische structuur van de groep. Om de onuiteenplaatsbare groep schat van een kind te genereren is de herschrijfregel NP → N PP nodig. Een syntactische formele categorie PP behoeft semantisch geen bijvoeglijke bepaling te zijn om via de herschrijfregel NP → N PP in een NP te worden opgenomen, | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
omdat NP, N en PP geen semantisch gedefiniëerde categoriesymbplen zijn. Een gevolg van dit feit is echter wel, dat een NP die uit N + PP bestaat, twee verschillende semantische relaties kan vervoeren en dus syntactisch hononiem is. Dat blijkt duidelijk uit de groep schatten van kinderen. Immers: de N ‘schatten’ en de NP ‘van kinderen’ in deze combinatie staan in de ene semantische interpretatie tot elkaar als 'kern + ‘bijvoeglijke bepaling’ (possessieve interpretatie: de schatten zijn van kinderen), maar in de andere semantische interpretatie als ‘subsoort van hoofdsoort’. De syntactische structuur van een schat van een kind in respectievelijk I, de possessieve interpretatie, en II, de niet-possessieve interpretatie, is zichtbaar te maken in de volgende diagrammen:
Dat het niet mogelijk is van de groep schatten van kinderen twee diagrammen te geven, komt doordat deze groep zo weinig gegevens telt. In de oppervlaktestructuur van de taaluiting een schat van een kind, die twee interpretatiemogelijkheden heeft, blijken dus twee dieptestructuren samen te vallen. Dat is echter alleen maar zo op papier, doordat het geen gewoonte is de accenten van gesproken woordgroepen in de schriftelijke voorstelling ervan aan te brengen. In de possessieve interpretatie hebben de woordgroepen in kwestie maar één accent, en wel op de PP: ‘Dat zijn schatten van kínderen'/'Dat is een schat van een kind’. In de niet-possessieve interpretatie hebben ze twee accenten, één op schat(ten) en één op kind(eren): ‘Dat zijn schátten van kinderen'/'Dat is een schat van een kind’.
Driebergen, Mw. van Vollenhovenpark 7B B. VAN DEN BERG |