De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bepaling van het voornaamwoordelijk bijwoord en de systematisering van ndl. er1. Vormen als eruit, daaruit, hieruit, waaruit, (n)ergens uit, overal uit pleegt men voornaamwoordelijke bijwoorden (ook bijwoordelijke voornaamwoorden) te noemen. Deze vormen zijn duidelijk samenstellingen, ook van een synchroon standpunt. Bij de definitie echter van de samenstellende delen, vooral dan van het tweede lid, is men meestal zeer aarzelend en onzeker. Men noemt het tweede lid bv. een bijwoord, maar men wijst er toch onmiddellijk op dat dit bijwoord qua vorm en funktie meestal samenvalt met een voorzetsel (vgl. Den Hertog-Hulshof 11:81, De Vooys-Schönfeld, 171; Rijpma-Schuringa-Van Bakel: 175). Anderen (zoals Kraak-Klooster: 234) noemen het tweede lid zonder omwegen een voorzetsel en wijzen erop dat de term ‘voornaamwoordelijk bijwoord’ ongelukkig gekozen is. Soms bewandelt men ook een soort tussenweg door bv. het tweede lid van eruit, erin, ervan een voorzetsel, dat van ertoe, erheen eraf een bijwoord te noemen (aldus Van den Toorn: 216).
2. Hun pronominaal of verwijzend karakter ontlenen konstrukties als eruit, daaruit etc. zeer zeker niet aan hun tweede lid. Dit tweede lid (bv. -uit, -in, -af, -heen) drukt de adverbiale (bv. spatiale, temporele, kausale) funktie uit van de konstruktie; als drager van deze funktie treden morfologisch blijkbaar nu eens voorzetsels (uit, in), dan eens bijwoorden (af, heen) op. Op een dieper niveau is hier natuurlijk wel een generalisatie mogelijk. Het pronominaal karakter van eruit, daaruit etc. zit 'm dus niet in het tweede lid van deze konstrukties. Als dat echter zo is, moet men het begrip ‘voornaamwoordelijk bijwoord’ ook niet gebruiken om de ganse konstruktie aan te duiden, zoals dat traditioneel het geval is, maar alleen in verband met het eerste lid er-, daar-, hier-, waar-, (n)ergens-, overal-. Konstrukties als eruit, daaruit etc. zijn dan niet anders te bestempelen dan als samenstellingen van een voornaamwoordelijk bijwoord (er-, daar- etc.) met een voorzetsel (-uit, -in etc.) resp. een bijwoord (-af, toe etc.).Ga naar voetnoot1 De term ‘voornaamwoordelijk bijwoord’ is voor de bestanddelen er-, daar-, hier- etc. ten volle gerechtvaardigd. Het betreft inderdaad morfemen die buiten elk morfologisch paradigma staan en dus bijwoorden zijn. Funktioneel vallen zij binnen het paradigma van de pronominale referentie. Dit funktionele paradigma omvat de personale, de demonstratieve, de interrogatieve, de relatieve en de indefiniete pronominale referentie.Ga naar voetnoot2 De volgende tabel (die analoog is aan die bij Van den Toorn: 216) verduidelijkt dit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het antecedent van deze vnw. bijwoorden zal meestal kontekstueel of situationeel aanwezig zijn. In bepaalde idiomatische uitdrukkingen echter kan het pronominale bestanddeel er- ook zonder konkrete referentie en dus absoluut gebruikt worden (bv. wij trekken erop uit).Ga naar voetnoot3 Hoe zijn nu er, daar, hier, waar, (n)ergens, overal als simplex, buiten de samenstelling dus met een voorzetsel of bijwoord, te beoordelen?
3.1. Men beschouwe hiervoor de volgende konstrukties:
3.2. Wat is nu de verhouding tussen de simplex-pronominaalverbia er, daar, waar uit (2) en deze pronominaaladverbia in samenstellingen met voorzetsels of bijwoorden (eruit, daaruit etc.) zoals in (1)? Zowel in (1) als in (2) immers is er een parafraze mogelijk met een voorzetsel, bv. daar = op die plaats, daaruit = uit die [plaats]. De simplicia er, daar, waar etc. hebben blijkbaar lokatieve waarde uit zichzelf en die niet geëxpliciteerde lokatieve waarde is dan ook neutraal (in dat huis, bij dat huis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
etc. = daar). In samenstellingen met voorzetsels of bijwoorden (eruit, erin, eronder, eraf etc.) treden specifieke lokatieve, lokatiefdirectionele of andere adverbiale relaties naar voren en ontstaat er een spelvan opposities, geheel afhankelijk van het gebruikte voorzetsel of bijwoord (bv. hij ging eruit ˜ erin ˜eraf). Men zou kunnen zeggen dat in samenstellingen als eruit, erin, erbij een specifieke lokatieve of andere adverbiale relatie naar voren treedt die de lokatieve ‘grondwaarde’ van het enkelvoudige er neutraliseert en vervangt of zich op deze grondwaarde superposeert.Ga naar voetnoot5 De simplicia er, daar, hier, waar, (n)ergens, overal zijn dus lokatieve pronominaaladverbia; bij samenstelling met een voorzetsel of bijwoord zoals in (1) behouden zij alleen nog maar hun pronominale funktie, de lokatieve of andere adverbiale funktie wordt geheel gedragen door het toegevoegde voorzetsel of bijwoord.Ga naar voetnoot6
3.3. Men beschouwe nu echter de volgende zinnetjes:
Hier is er dus een ‘zuiver’ voornaamwoordelijk bijwoord, zonder enige lokatieve of andere semantische konnotatie. Het stemt trouwens overeen met het Franse en (bv. j'en ai trois) dat de Franse grammatika steeds zonder omwegen een ‘adverbe pronominal’ heeft genoemd (vgl. Grévise: §498) (de Nederlandse grammatika is wat de woordkategoriale toewijzing van dit er betreft, steeds minder expliciet geweest!). Qua pronominale funktie hoort er thuis bij de persoonlijke voornaamwoorden. Dit laatste wordt trouwens ook gesuggereerd door een kontrastieve analyse van het Nederlands en bv. het Duits: ndl. er kan inderdaad vertaald worden door ihrer resp. dessen, deren d.w.z. de genitief van het pers. of aanw. vnw.Ga naar voetnoot7 (es waren ihrer/deren drei; Geld? ich habe dessen noch). Deze vertaling met een genitief brengt ons ook tot een eerste beperking die er kenmerkt, nl. zijn partitief karakter. Het vnw. bijw. er pronominaliseert inderdaad indefiniete NPs of definitieve NPs die optreden in een partitieve verhouding. Vgl.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat het pron. adv. er een partitieve verhouding uitdrukt, is het ook omschrijfbaar door genitivische uitdrukkingen als van het, van die, ervan, daarvan. Hierdoor herinnert het meteen ook aan zijn morfologische oorsprong: er gaat inderdaad terug op de genitief plur. van het persoonlijk vnw. (vgl. ohd. iro). Op grond van zijn paritief karakter wordt er ook wel eens het kwantitatieve er genoemd (bv. Bech: 26, Van den Toorn: 214). Het vnw. bijw. er in (3) en (4) heeft geen adverbiale (lokatieve) betekenis en daardoor onderscheidt het zich van het in (2) genoemde er. Men moet dus een niet-lokatief er1 van een lokatief er2 onderscheiden.
3.4. Bovendien treedt in een bepaalde stijl zowel naast er1 als naast er2 een variant d'r (t'r) op. Vgl.
Synchroon is dit d'r ongetwijfeld op te vatten als een allomorf van er, niet van daar. Trouwens, ook van de samenstellingen ervan, eruit, eraf etc. komen varianten met d'r-voor.Ga naar voetnoot8 Wat nu deze samenstellingen met er-/d'r- betreft, zou men zich nog de vraag kunnen stellen, of hierin wel degelijk het lokatieve er2 aanwezig is, zoals boven is aangenomen, dan wel het niet-lokatieve er1. Hierboven werd inderdaad verondersteld (zie 3.2.) dat in samenstellingen als eruit, daaruit, hieruit de specifieke lokatieve of andere adverbiale betekenis van het tweede lid de niet specifieke lokatieve betekenis van het eerste lid neutraliseert. In de samenstelling eruit (d'ruit) valt er- inhoudelijk dus praktisch samen met het niet-lokatieve er,van (3) en (4) eerder dan met het lokatieve er2 van (2). De moeilijkheid is zeker niet in een handomdraai op te lossen. Het paradigmatisch verband echter, waarbinnen de samenstellingen eruit, eraf etc. optreden, pleit er m.i. wel voor dat men het eerste lid als de semantisch-geneutraliseerde variant van het lokatieve er2 zou beschouwen. In tegenstelling immers tot het niet-lokatieve en ‘zuivere’ pron. adv. er1 uit (3) en (4) treedt het lokatieve pron. adv. er2 op in een pronominale relatie met andere pronominaaladverbia: zoals aangegeven in (2) is er inderdaad tussen er ˜ daar/hier ˜ waar? ˜ waar ˜ ergens/overal een relatie als die van de personale, demonstratieve, interrogatieve, relatieve of indefiniete voornaamwoordelijke aanduiding. Dit funktionele paradigma nu vinden we ook terug bij reeksen als eruit ˜ daaruit/hieruit ˜ waaruit? ˜ waaruit ˜ ergens uit/overal uit. Er is dus wel wat voor te zeggen om het samenstellende er- (d'r-) als een variant van het enkelvoudige maar lokatieve er2 (d'r) te beschouwen (en niet als een variant van er1). Dit zou meteen impliceren, dat het niet-lokatieve er1 van (3) en (4) in heel wat opzichten en o.m. in de volgende beperkt is: er1 pronominaliseert alleen partitieve nominaalfrazen; het treedt niet op in samenstellingen (misschien omdat het partitiefgenitivische karakter ervan niet te verzoenen is met de adverbiale betekenis van toegevoegde voorzetsels of bijwoorden); en tenslotte is er1 paradigmatisch geïsoleerd, doordat het geen reeks vormt met een gelijkwaardig relativum, interrogativum etc. (maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misschien sluit het partitief karakter van er1 een dergelijke reeksvorming weerom geheel of althans grotendeels uit). Samenvattend herhalen wij dat wij tot hiertoe een ‘zuiver’ pron. adv. er1 (d'r) hebben willen onderscheiden van een lokatief pron. adv. er2 (d'r). Dit laatste vormt een pronominale reeks met de lokatieve pron. adv. daar/hier, waar?, waar, ergens, overal en het treedt zoals deze laatste ook op in samenstellingen met voorzetsels of bijwoorden (eruit, eraf etc).
4. Naast de pronominaaladverbia er1 (d'r) en er2 (d'r) is er nog een derde er, dat trouwens op zijn beurt in een bepaalde stijl een variant d'r en zelfs daar naast zich heeft. Dit er3 (d'r, daar) heeft geen verwijzende of pronominale maar wel een syntaktische funktie en wij noemen het dan ook maar een syntaktisch partikel.Ga naar voetnoot9 Men beschouwe de volgende zinnetjes:
Zinnen met een verschoven resp. niet uitgedrukt subjekt zoals in (6) ontstaan bij een bepaalde kommunikatieve of illokutionaire intentie en het gebruik van er3 is een van de middelen die deze intentie helpen uitdrukken.Ga naar voetnoot11 Van kommunikatief of pragmatisch standpunt kan men dus wel zeggen dat er3 in zinnen als (6a) de verschuiving van het subjekt aankondigt en signaleert. Dit wil daarom nog niet zeggen dat er3 op het lokutief-systematische vlak dit verschoven subjekt pronominaliseert. Ware er3 in zinnen als (6a) een pronomen, dan ware het meteen een subjekt, welke veronderstelling tot kontradikties zou leiden: er zouden in deze zinnen twee subjekten aanwezig zijn, waarvan er bovendien één, nl. er3, louter syntaktisch zou te bepalen zijn (obligatorisch er3 staat steeds aan het zinsbegin en een fakultatief er3 korreleert steeds met een obligatorisch er3: er staat een vaas op tafel ˜ staat (er) een vaas op tafel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het heeft m.i. ook geen zin het er3 van zinnen als (6a-b) als een topisch subjekt te bestempelen, zogezegd omdat het de plaats zou innemen die gewoonlijk (?) door het subjekt wordt ingenomen (vgl. Bech: 18, Van den Toorn: 214). Ook heel wat adverbiale bepalingen kunnen de eerste plaats vóór het finiete verbum bezetten zonder dat men ze hierom topisch subjekt noemt of kan noemen.Ga naar voetnoot12 5. Samenvattend meen ik dus te mogen stellen dat de vele er's die in het huidige Nederlandse taalgebruik voorkomen funktioneel te herleiden zijn tot drie hoofdklassen, die vanzelfsprekend op grond van vooral distributionele criteria verder nog opdeelbaar zijn. Er is
In deze tabel wordt er geen rekening mee gehouden dat samenstellingen als eruit, daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit etc. ook andere adverbiale dan lokatieve betekenis kunnen hebben of dat eruit en dgl. geïdiomatiseerd kunnen zijn. De tabel maakt het anderzijds wel duidelijk dat er en daar in hun respektieve geschiedenis funktionele verglijdingen hebben meegemaakt zodat ze elkaar op bepaalde punten ontmoeten en overlappen. De historische legpuzzel van er, d'r en daar probeer ik hier echter niet verder te helpen oplossen (zie over d'r het laatst Koelmans: 1972/73).Ga naar voetnoot14 Alleen wil ik nog, ten gerieve van een interne rekonstruktie van de funktionele geschiedenis van er en daar, erop wijzen dat gelijkaardige morfemen in de ons omringende talen gelijkaardige funktionele verglijdingen hebben meegemaakt, vgl.. fra. il en en (< lat. inde), dt. es (repletief en pronominaal),Ga naar voetnoot15 dt. da, eng. there. Er bestaat hier dus wel een intrinsieke neiging tot funktionele verglijding en het ware m.i. dan ook verkeerd dgl. funktionele ontwikkelingen binnen het Nederlands al te uitsluitend langs fonologische weg (nl. door bepaalde reanalyses) te verklaren.
3000, Leuven, Departement Linguïstiek, Blijde Inkomststraat 21 O. LEYS | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|