De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Zeydelaar, Gottsched en John Quincy Adams
| |
[pagina 232]
| |
dat van Mr. Dén Prof. Gottsched, opgedraagen aan Mevrouw de Dauphine. Vólgens de nieuwe verbéterde èn vermeêrderde uitgaave in 't Neêrduitsch vertaald. Door Ernst Zeydelaar. De titel leert ons, dat dit boek een vertaling is. Nu is in het boek zowel een voorrede bij de eerste als bij de tweede druk te lezen. Ik citeer uit de tweede voorrede het volgende: De eerste uitgave deeser Spraak-konste is zoo gunstig ontvangen gewórden, dat wij, verpligt zijnde, eene nieuwe oplage daarvan te doen, in dèn Jaare 1758. (en thans eene Vijfde) onze voornaamste zórge besteed hèbben om ze dér goedkeuringe van kènneren nóg dès te waerdiger te maaken, èn haar dien trap van volmaaktheid te geven, wèlke men wènschen kan, èn tót wélke men gemeen'lijk niet dan bij verloop van tijd èn vele zwaarighéden klimmen kan. Uit dit citaat wordt duidelijk, waarop Kossmann de in zijn lijst genoemde jaartallen baseert: het ‘Bericht wégens den twéden druk’ laat zien, dat in 1758 een tweede druk verscheen en dat het voorliggende werk uit 1772 de vijfde druk is; omstreeks 1757 zou de eerste druk kunnen zijn verschenen. De hier aangehaalde voorrede vervolgt met de mededeling, dat teneinde het werk een hogere graad van volmaaktheid te verlenen aan Gottsched zelve is verzocht, een en ander nog eens na te zien. Van correcties en wijzigingen wordt overigens geen verantwoording afgelegd. Wel wordt een andere kwestie geëntameerd: Alleenlijk zullen wij een woord of twé spreeken tót dien kleinen Aristarchus die ondernomen heeft, onzen arbeid te beknibbelen èn verdagt te maaken: Wij kènnen de Drijv-veeren die hèm in beweeging' gebragt hèbben... Wij zullen hèm de eer niet aandoen van mèt hèm een Bellum Grammaticale (Spraakkundigen Oorlóg) aan te vangen. Hij weete slègts dat onze Spraak-konst, eene Leerzame èn Beredeneerde Spraakkonst is, èn wij ons niet verlédigen willen om dén naam van onzen Tégenstander door onze wéderlègging', beroemd te maaken. Wie met Kossmann aanneemt, dat de voorredes van de hand van Zeydelaar zijn, kan concluderen dat deze in correspondentie met Gottsched heeft gestaan en dat tegen hem een polemiek is gevoerd. Dat klinkt belangwekkend genoeg; maar Kossmanns vooronderstelling blijkt helaas niet juist: ook de voorredes zijn in vertaling overgenomen. Dit voert ons tot de vraag, welke relatie er bestaat tussen het werk van Zeydelaar en dat van Gottsched, m.a.w.: waarvan is de Spraakmeester een vertaling? De Duitse hoogleraar Johann Christoph Gottsched (1700-1766) publiceerde in 1748 zijn Grundlegung einer deutschen Sprachkunst. De vierde druk van dit werk (1756) verscheen onder de titel Vollständigere und Neuerläuterte deutsche Sprachkunst. Waniek deelt mee, dat er vertalingen van Gottscheds grammatica verschenen in het Russisch, het Hongaars en het Latijn. ‘Ferner erschien eine holländische Uebersetzung der Grammatik: De hoogduitsche Spraackmeester etc. door Ernst Zeydelaar, Amsterdam 1772’.Ga naar voetnoot5 Hiermee lijkt de vraag beantwoord. Echter, een vergelijking leert dat de | |
[pagina 233]
| |
Spraakmeester geen vertaling van Gottscheds grammatica kan zijn. Het is een boek om Duits te leren. De opdracht in het boek is van de hand van de oorspronkelijk uitgever, Amand König, die het werk opdroeg aan ‘Haare Koninglijke Hoogheid de Doorluchtigste Vorstinne èn Vrouwe Maria Josepha, Dauphine van Frankrijk èn Navarre’.Ga naar voetnoot6 In Frankrijk nu werd Gottsched het bekendst door een tweetal bewerkingen van zijn grammatica. In 1753 verscheen te Parijs La Grammaire Allemande de M. Gottsched, in de bewerking van G. Quandt; het andere werk was Le Maitre allemand, dat in datzelfde jaarGa naar voetnoot7 ‘auf Anregung des Verlegers A. König in Strassburg erschien’. De volledige titel luidt: Le Maitre allemand, ou nouvelle Grammaire allemande méthodique & raisonnée, formée sur le modele des meilleurs auteurs de nos jours, et principalement sur celui de Mr. le Prof. Gottsched, dediée à Madame la Dauphine. Vanaf de vijfde, ‘nouvelle edition’ (1766) heet het boek Le Maitre de la Langue Allemande ou nouvelle grammaire allemande méthodique & raisonnée. Dat dit boek was opgedragen ‘à Madame la Dauphine’ vond hierin zijn grond, dat Gottsched de Dauphine, een Keursaksische prinses, ‘bei ihrer Vermählung’ namens de Universiteit van Leipzig had mogen gelukwensen. De opdracht echter sorteerde niet het gewenste effect en in latere drukken werd Gottscheds ‘Avondzang’, waarmee de Universiteit op 15 januari 1747 de doortocht van de Dauphine naar Parijs had gevierd, vervangen door in het Duits gestelde fabels.Ga naar voetnoot8 Vergelijk nu het hier eerder aangehaalde gedeelte uit de Spraakmeester met een citaat uit een der latere drukken van de Maitre, een zevende druk uit 1773.Ga naar voetnoot9 Het begin van de ‘Avertissement sur cette nouvelle edition’ is daar als volgt: La premiere Edition de cette Grammaire a été si favorablement accueillie par le Public, qu'ayant été obligés d'en faire une seconde, en l'année 1758. une troisieme en 1760. une quatrieme en 1763. une cinquieme en 1766. une sixieme 1769 (& à cette heure une septieme) notre principal soin a été de la rendre encore plus digne de l'approbation des connoisseurs, & de lui donner ce dégré de perfection qu'on peut desirer, & où l'on ne parvient ordinairement que par la suite de temps, & après bien des difficultés. Een achtste druk van de Maitre (1778)Ga naar voetnoot10 heeft de volgende formulering: La premiere Edition de cette Grammaire a été si favorablement accueillie par le Public, qu'ayant été obligés d'en faire une seconde en l'année 1758. une troisieme en 1760. une quatrieme en 1763. une cinquieme en 1766. une sixieme 1769. une septieme 1773. (& à cette heure une huitieme) notre principal soin a été... | |
[pagina 234]
| |
Het procédé lijkt me duidelijk. In een exemplaar van de vijfde druk tenslotte, aanwezig in het British Museum, wordt het dan ook zo gesteld: La premiere Edition de cette Grammaire a été si favorablement accueillie par le Public, qu'étant obhgés d'en faire une seconde, en l'année 1758. une troisieme en 1760. une quatrieme en 1763. (& à cette heure une cinquieme) notre principal soin a été... De conclusie dringt zich op, dat Zeydelaar bij zijn vertaalwerkzaamheden is uitgegaan van een exemplaar van de vijfde druk van de Maitre, uit 1766. In de zevende druk van de Maitre wordt overigens niet meer gewaagd van de ‘kleine Aristarchus’, over wie in de vijfde druk en ook bij Zeydelaar wordt gesproken. Op wie werd er gedoeld? In de voorrede bij de vijfde druk van zijn al genoemde Sprachkunst (1762) wijst Gottsched op een ‘Tadler meiner Sprachkunst’, nl. ‘solches hr.M. Junker zu Hanau’. Deze had in 1760, volgens Gottsched louter ‘aus Begierde etwas zu verdienen’, een nieuwe Duitse grammatica voor Fransen gepubliceerd. Bracht Junker in vroeger tijd hulde aan Gottsched, nu bekritiseerde hij hem fel in de voorrede van zijn grammatica hij goot er over Gottsched de toorn uit, die hij ‘anfänglich, nur der strassburgischen französischen Ausgabe zu geben gedacht haben möchte’. Overigens weigert Gottsched met Junker verder in debat te treden: ‘ein mehrers wird der strasburgische Herausgeber, mit dem er eigentlich zu thun hat, in der neuen Ausgaben, die eben itzo auch vieleicht fertig werden wird, ihm entgegen setzen’.Ga naar voetnoot11 Dit schreef Gottsched in 1762; in 1763 verscheen de vierde druk van de Maitre. De opmerkingen aan het adres van Junker zouden daar, en eveneens in de vijfde druk en de vertaling daarvan, hun plaats krijgen. De aanleiding tot de controverse Gottsched - Junker lag in het commerciële vlak. Beide bewerkingen van Gottscheds grammatica, zowel de Grammaire Allemande in de uitgave-Quandt als ook de Maitre, vonden tijdens de in die jaren woedende oorlog op ruime schaal verbreiding onder de Fransen, totdat ze concurrentie kregen van de ‘die französischen Verhältnisse besser berucksichtigenden Grammatik Georg Adam Junker's aus Hanau’.Ga naar voetnoot12 G.A. Junker (1720-1805) publiceerde in 1760 een boek dat ‘pendant longtemps’ werd beschouwd ‘comme la meilleure grammaire allemande: elle fut adoptée pour les écoles du gouvernement’Ga naar voetnoot13: in 1762 was Junker hoogleraar Duits geworden aan de École Militaire te Parijs. ‘Die Gottsched'schen Handbücher... (wurden) nach und nach verdrängt, was natürlich nicht ohne Streit abgieng’, aldus Waniek. Naar deze ‘bellum grammaticale’ vinden we bij Zeydelaar een verwijzing. Laat de formulering van De Vooys nog ruimte voor de gedachte dat Zeydelaar zelf Gottscheds grammatica heeft bewerkt, het blijkt duidelijk dat Zeydelaar slechts de vertaler van een bewerking is en in die vertaling volgt hij zijn Franse origineel nogal getrouw. Uitgebreider studie zou een aantal kleine verschillen kunnen verklaren. Waar in het origineel een verwijzing staat naar Frankrijk, past Zeydelaar wel zijn tekst aan. Zo | |
[pagina 235]
| |
staat er b.v. in de eerste voorrede, dat men Duits moet kennen ‘mèt opzigte tót de groote Gemeenschapp’ welke de Veréénigde Néderlanden mèt Duitschland hèbben ‘que par rapport à la grande communication que la France a avec l'Allemagne’, formuleert de Maitre. Te onderzoeken blijft of Gottscheds grammaticale opvattingen in Zeydelaars andere werk directer neerslag hebben gevonden. Aangezien Zeydelaars vertaling van de Maitre in 1772 voor de eerste maal verscheen,Ga naar voetnoot14 kan de bewerking van die vertaling door Van Moerbeek, in 1786, met enig recht de benaming ‘tweede druk’ dragen. Overigens schrijft Van Moerbeek het origineel aan Gottsched zelf toe, getuige de titel De Hoogduitsche Spraakmeester van Prof. J.C. Gottsched, met het Nederduitsch verrijkt door E. Zeydelaar; en voords met zeer veele bijvoegzels vermeerderd door A.A. van Moerbeek, Leeraar der Doopsgezinden te Dordrecht. Op de inhoud van de door Van Moerbeek aangebrachte wijzigingen ga ik hier niet in, maar omdat hij het boek zo nadrukkelijk aan Gottsched toeschrijft, rijst weer twijfel. Heeft hij toch gelijk met dat toeschrijven van het auteurschap aan Gottsched? In april 1752 schrijft deze in de voorrede van de derde druk van zijn Grundlegung einer deutschen Sprachkunst: In kurzem wird zu Strassburg in Herrn Königs Verlage, eine deutsche Sprachlehre zum Gebrauche der Franzosen, in ihrer Sprache herauskommen, die hauptsächlich auf den Grund der meinigen gebauet ist. Hij kan dit boek gerust aanbevelen, ‘da der Herr Verfasser mir seine Handschrift zur Einsicht gesandt hat, ehe sie zum Drucke befördert worden’. Het komt me voor, dat we Gottsched niet met de auteur van de Maitre mogen vereenzelvigen; wel heeft hij telkens de hand gehad in verbeteringen bij nieuwe drukken.Ga naar voetnoot15 John Quincy Adams (1767-1848), later president van de U.S.A., studeerde in 1781 te Leiden, aan ‘the most celebrated university in Europe’. Om zijn kennis van het Frans als tolk toegevoegd aan de gezant Francis Dana vertrok hij in augustus van dat jaar naar St. Petersburg. Dana's missie daar werd geen succes en Adams moest z'n tijd doorbrengen met lezen. Op 7 februari 1782, ‘Old Style’ uiteraard, kocht hij er een exemplaar van de vijfde druk van de Maitre en begon Duits te leren, ‘one of the first Americans of his time to do so’.Ga naar voetnoot16. We weten nu, dat John Quincy Adams, beheerste hij het Nederlands reeds toen even goed als in later tijd, in St. Petersburg ook vele ‘uren met Zeydelaar’ had kunnen doorbrengen.Ga naar voetnoot17. Juweelstraat 81, Alphen a/d Rijn J. NOORDEGRAAF |
|