De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |||||||
De ‘Verkeerde wereld’ van Cornelis EveraertIn 1977 verscheen in dit tijdschrift een bijdrage van P.K. King over ‘De verkeerde wereld van Van den Vos Reynaerde’.Ga naar voetnoot1 Naar aanleiding van een bepaalde opvatting als zou het hele Reynaert-verhaal eigenlijk één grote voorstelling van zo een ‘verkeerde wereld’ zijn, geeft hij een aantal voorbeelden uit de wereldliteratuur van dergelijke ‘werelden op hun kop’. Ik ben literatuurhistoricus noch -comparatist en het komt dus niet bij me op me in dat debat, of in de in dit verband omtrent de Reynaert gevoerde polemiek, te mengen. Als filoloog neem ik literaire opvattingen i.v.m. werken die mij vooral omwille van de taalvormen interesseren graag ter kennis, vandaar mijn belangstelling voor Kings artikel. Niettemin is het mij opgevallen, dat in Kings rijk geïllustreerde betoog geen enkele ‘verkeerde wereld’-voorstelling uit de Nederlandse literatuur wordt geciteerd, wat mij doet veronderstellen dat het aantal voorbeelden niet zo voor het grijpen ligt. Daarom leek het mij interessant de aandacht van de literaire collega's en andere belangstellende lezers te vestigen op de hiernavolgende passage uit het ‘Esbatement vanden Visscher’ van de Brugse rederijker Cornelis EVERAERT.Ga naar voetnoot2 Precies i.v.m. de dierenwereld geeft Everaert hier een schitterende beschrijving van zo'n omgekeerde wereld; ik laat aan de literatoren graag de taak over te verklaren wat het in dit stuk komt doen en wat eventueel de functie ervan is: Hier moet zyn de manniere ghemaect van een cleen sceipken.
Wyf
Benedicite zietme tvisch ligghen spelen.
Wy sullen nv budtkens vanghen by hooppen.
Siet waer ghunder een gheernaert comt ghelooppen
50[regelnummer]
Achter een cabeljaeu diese voor huer jaecht.
Man
Wat comt ghunder?
Wyf
Tes een crabbe die draecht
Een rochghe vp den hals/ wat vreimder gheveerte.
Siet hoe vast houdtseze/ byden steerte.
55[regelnummer]
De rochghe en can huer keeren noch wenden.
Man
Ghunder ligghen mussels by groote benden.
Twaere best dat jcse/ om vanghen voere.
Wyf
De zee dynctme ouer al jn stranghen roere.
Tvisch houdt bruloft ofte keermesse serteyn.
Man
60[regelnummer]
Tesser al met vreuchden/ groot ende cleyn.
Tscynt datse ter baeren looppen om prys.
Wyf
Siet/ ziet/ ghunder/ een budt ende een pladys
f.247 r[regelnummer]
Die ghejaecht zyn van eenen hondt.
| |||||||
[pagina 201]
| |||||||
Man
Siet dan ghunder./ Een woester goet rondt
65[regelnummer]
Wil eenen scelvisch dooghen vut steken.
Wyf
Tscynt dat de tonghe/ ten besten wil spreken
Om tsaemen met accoorde te verlyckene.
Jc en can my niet/ versaden van kyckene.
Jc sate hier al de nacht zonder te verlanghene.
Man
70[regelnummer]
Wy moesten peynsen/ om budtkins te vanghene
Souden wy moorghen/ gheraken ter vente.
Wyf
Jc consenteirt · met blyden atente.
Veil budtkens te vooren/ jc ghunder sach.
Hier moet ghemaect zyn een
rommelynghe als een dunderslach.
| |||||||
Tekstverklarende aantekeningenbudtkens: ‘budt’ = bot (met spontane palatalisering zoals in ‘puppe’ =pop, ‘zun ne’=zon, ‘up’ = op...)
Het is niet uitgesloten dat Everaert zich hier aan een woordspeling waagt. ‘Be vangen’ is namelijk een Vlaamse uitdrukking (komt in het WNT niet voor), die bete kent ‘van een kale reis terugkeren’ In dit geval zouden we moeten aannemen (en i heb daar geen andere bewijsplaatsen voor) dat ‘bot vangen’ in het 16de-eeuwse Brug ook al bekend was.
gheernaert = garnaal. Cfr. i.v.m. kustbenamingen van zeedieren C. Tavernier, Enige o] de Belgische kust gebruikte volksnamen van lagere zeedieren. T&Tv 19955, p. 1-11.
diese: ‘se’ is het onderwerp van de zin; in deze ‘verkeerde wereld’ is het de garnaa die de kabeljauw voor zich uit jaagt. Merkwaardig is wel dat de mannelijke garnaal hie met ‘se’ en ‘huer’ wordt aangeduid.
rochghe: de spelling lijkt eigenaardig, maar komt overeen met de huidigi Kustwestvlaamse uitspraak [roχ∂]. Het is me niet duidelijk hoe deze uitspraal verklaard moet worden, want intervocalische -gg- wordt normaal [h] uitgesproken, cfr [brλh∂] (Brugge), [vlah∂] (vlag), [1Ih∂n] (liggen)... Misschien moet worden gedach aan een bewuste differentiering t.o.v. [roh∂] (rogge) maar in Mvla. geschriften word dat dikwijls ‘rugghe’ gespeld, wat op gepalataliseerde uitspraak wijst. hondt: andermaal een woordspeling: de hond ‘jaagt’. Wat de betekenis van ‘hondt’ betreft, Muller en Scharpe vermoeden dat hiei ‘zeehond’ wordt bedoeld. Dat is weinig waarschijnlijk, althans in de traditionele zir van ‘rob’, enerzijds omdat het niet past in de voorstelling van de ‘verkeerde wereld’ anderzijds omdat de rob een dier is dat in onze wateren omzeggens niet voorkomt Waarschijnlijker is de nu nog voorkomende betekenis ‘zeehond = zeepaling’. Zie ool R. Desnerck, Oostends Woordenboek, Handzame 1972, s.v. ‘zaihound’. Om bij een verklaring van de functie van dit vreemde ‘visioen’ behulpzaam te zijn, wil ik na de tekstverklarende aantekeningen, het stuk ook enigszins situeren in het nek spel. | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
Het ‘Esbatement vanden Visscher’ (de benaming is van Everaert zelf), is een korte klucht van 292 verzenGa naar voetnoot3 op de bekende thema van de hoorndrager. Het brengt het verhaal van een visser die met zijn vrouw uit vissen vaart (dit wordt uiteengezet in de 47 verzen die de geciteerde voorstelling van de ‘verkeerde wereld’ voorafgaan); plots steekt een storm op en omdat man en vrouw in de golven vrezen om te komen, besluiten zij tot een ‘noodbiecht’ om tenminste met een zuiver geweten in het hiernamaals te arriveren: ‘Wyf:
Haddic doch eerst myn biechte ghesproken
Ic waerts te gheruster jn myn doot
Man:
Elc es een biechtvaer jn duterste noot
Dit moetge gheloouen zonder bedriechte
Jn noode mach elc hooren biechte
Om te beteren der sonden ghebreken’ (vs. 88-93).
De vrouw biecht als eerste en bekent o.m. dat van de drie kinderen die zij hebben, slechts één de zoon van de visser is; de andere twee zijn resp. van de knecht en van de dorpskapelaan. Wanneer de man aan de beurt is, gaat de storm plots luwen, zodat een noodbiecht overbodig wordt. Weer aan de wal wil de man zijn woede koelen op de twee kinderen die niet van hem zijn, maar de vrouw weet er hem met een listig betoog van te overtuigen dat hij haar in biecht gesproken woorden niet letterlijk op mag vatten. Ze krijgt hem zelfs zo ver dat hij zijn verontschuldigingen aanbiedt: ‘Wyfueken zyt te vreden jc bidge vergheuenesse
Ghy en sult my niet meer in sulc gheclach vynden’ (vs. 274-275).
en Everaert besluit het verhaal met de volgende ‘moraal’: ‘Wye dat ghy zyt man ofte wyf
Esser tusschen hulieden hyet secreits ghebuert
Syt te vreden ende niet en puert
Jn elc anders mesdaet groot noch cleene
Leift met payse tsaemen ghemeene
Ende dect elc anders eere daer ghy mueght’ (vs. 282-287).
In de geciteerde voorstelling van de mundus inversus beschrijven man en vrouw, net voor de storm opsteekt die tot de noodbiecht aanleiding zal geven, het vreemde tafereel van een zeewereld waarin alles ‘verkeerd’ loopt en op zijn kop staat:
Everaert maakt trouwens van de gelegenheid gebruik een paar woordspelingen te debiteren, zoals de (zee)hond die ‘jaagt’ (vs. 63) en de (zee)tong die ‘spreekt’ (vs. 66). | |||||||
[pagina 203]
| |||||||
De hele passage staat tussen twee regieaanwijzingen in margine, nl. - vóór vers 48: ‘Hier moet zyn de manniere ghemaect van een cleen sceipkin’ - na vers 73: ‘Hier moet ghemaect zyn een rommelynghe als een dunderslach’. Deze aanwijzingen zijn van Everaert zelf. Misschien moet dit visioen de hele vreemde situatie van de plots opstekende storr en de noodbiecht inleiden, maar allicht zijn er van de literaire functie van deze passag nog heel wat andere verklaringen mogelijk die ik, zoals gezegd, graag aan meer bevoeg den overlaat. Vrije Universiteit Brussel. ROLAND WILLEMYN |
|