De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Aankondigingen en mededelingenLexikon des MittelaltersEén van de beste initiatieven van deze tijd op het gebied van de mediëvistiek is dat tot de uitgave van een algemene encyclopedic van de Middeleeuwen. Dit Lexikon des Mittelalters is inmiddels bezig te verschijnen bij Artemis Verlag in München. De eerste aflevering ervan is besproken in het januarinummer van dit tijdschrift, Ntg, 71 (1978), p.82-83; daar vindt men ook algemene gegevens over de opzet en de omvang van deze reusachtige onderneming, die als een vijftienjarenplan moet worden beschouwd. Deze zomer is de tweede aflevering van de eerste band verschenen met de trefwoorden Ägypten-Almohaden. Het grootste artikel handelt over Alchemie en telt veertien kolommen, waarvan maar liefst drie met literatuuropgaven. Twaalf kolommen zijn by besteed aan de figuur van Alexander de Grote, door de middeleeuwers geëerd als één van de Negen besten. Na een hoofdstuk over zijn ikonografie volgen elf paragrafen over Alexander in de verschillende (nationale) literaturen van de Middeleeuwen. De paragraaf over de Middelnederlandse Alexanderliteratuur is van de hand van W.P. Gerritsen, medewerker aan het Lexikon voor de Middelnederlandse letterkunde. Enkele andere artikelen uit deze aflevering zijn Aiol, Albigenser, Allegorie, Alliteratie: er is voor neerlandici in dit Lexikon - zelfs nu al - heel wat na te slaan.
H. VAN DIJK | |
Nedelandse en Franse mediëvistiekBij Van Gorcum is verschenen Langue et littérature françaises du moyen âge. Études réunies par R.E.V. Stuip (Assen etc., 1978. Prijs f. 14,-). Het doel van het boekje - waarvan de inhoud tegelijkertijd is verschenen in het tijdschrift Rapports. Het Franse boek 48 (1978) - is een breed publiek te laten zien welke onderzoeken er aan de Nederlandse universiteiten verricht worden op het terrein van de Franse taal- en letterkunde der middeleeuwen. Om dat doel te bereiken is er gekozen voor een tweevoudige benadering: een aantal mediëvisten heeft naar eigen keuze een probleem in een artikel behandeld; daarnaast heeft Stuip-zelf in een overzicht bijeengebracht alle beschikbare gegevens over het onderzoek dat in Nederland op het terrein van de Franse mediëvistiek verricht wordt (p. 84-93). Voor een neerlandicus is het plezierig te constateren dat bij de opzet ook gedacht is aan het onderzoek van teksten waarbij zowel Middelnederlandse als Oudfranse teksten betrokken zijn. Dat uitgangspunt heeft bijvoorbeeld een artikel van de Leidse romanist J.R. Smeets opgeleverd over ‘Le duis de Pyramus et Thisbé dans la “Bible” de Malkaraume: paienisme et chrétienté’ (p. 74-83), waarin ook Nederlandse Pyramus en Thisbe-teksten, onder andere van Dirc Potter en Matthijs Castelein, ter sprake komen. Tengevolge van datzelfde uitgangspunt vindt men in Stuips overzicht de Franse en de Nederlandse mediëvistiek zusterlijk verenigd. De nauwe banden worden hierdoor niet alleen getoond, maar hopelijk ook aangehaald. De belangrijkste bijdrage voor de neerlandistiek is het artikel van W.P. Gerritsen, Orlanda S.H. Lie en F.P. van Oostrom, ‘Le Lancelot en prose et ses traductions moyen-néerlandaises’ (p. 39-49). De gigantische Lancelot en prose - in de editie van Sommer meer dan 600 bladzijden op folio-formaat - moet in de Nederlanden buitenge- | |
[pagina 75]
| |
woon populair geweest zijn. Er hebben zeker drie en misschien zelfs vijf Middelnederlandse bewerkingen bestaan, die vermoedelijk onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen. De auteurs maken een vergelijking tussen de Nederlandse vertalingen van de Lancelot en prose en van A la recherche du temps perdu van Marcel Proust: onze voorouders zijn aanmerkelijk actiever geweest dan wij, die het bij Proust voorlopig moeten stellen met één vertaling, die nog niet verder gevorderd is dan tot A l'ombre des jeunes filles en fleurs. Intussen lijkt het erop dat de activiteit van de Nederlandse mediëvistiek met betrekking tot de Lancelot-vertalingen op volle toeren is geraakt. Na de stimulerende onderzoekingen van Professor Draak ligt nu een plan ter tafel waarbij alle Middelnederlandse vertalingen zullen worden uitgegeven en bestudeerd. Als het lukt, krijgt het Lancelot-project zijn beslag tussen 1980 en 1995. Een werk van lange adem derhalve, zoals de auteurs zelf opmerken. De drie schrijvers van het artikel willen een indruk geven van de ‘tenants et aboutissants du projet’ (p. 41). Het blijkt te gaan om ingewikkelde maar fascinerende problemen. Het voorproefje dat zij de Nederlandse romanisten en de neerlandici met deze publikatie gunnen smaakt naar meer. Zonder ironie wens ik hun: ad multos annos!Ga naar voetnoot1
A.M.J. VAN BUUREN | |
Verzamelde studies van Robert GuietteMet de onlangs overleden Gentse romanist Robert Guiette is een van de fijnzinnigste kenners van de Oudfranse letterkunde heengegaan, die door zijn lucide aandacht voor de poëtische kwaliteiten van middeleeuwse litteratuur talrijke mediëvisten heeft geïspireerd. Guiette heeft omvangrijke tekstedities bezorgd, hij heeft voortreffelijk werk gedaan als comparatist, maar zijn blijvende betekenis is toch vooral gelegen in een handvol korte, ‘grensverleggende’ artikelen, waarvan vooral ‘D’une poésie formelle en France au Moyen Age' uit 1949 klassiek geworden is. Dat Guiette zich ook na zij Légende de la sacristine uit 1927 is blijven interesseren voor Middelnederlandse litteratuur, is bij neerlandici, althans in het Noorden, te weinig bekend. De neerlandistiek is hem dank verschuldigd voor zijn fraaie vertalingen van Beatrijs en Lanseloet van Denemerken in het Frans, maar ook voor een bijdrage over de Lanseloet aan de feestbundel voor Gustave Cohen uit 1950, waarin hij, als een van de eersten na Van Riet, aandacht vroeg voor de abele spelen als ‘spécimens trop rares du théâtre profane sérieux au moyen âge’. Het is een voortreffelijke gedachte geweest de belangrijkste studies en kritieken van Robert Guiette te bundelen als deel CXLVIII (1978) van de reeks Publications romanes et françaises die door de uitgeverij Droz te Genève wordt uitgegeven. De bundel, on de titel Forme et senefiance, études médiévales recueillies, ter perse bezorgd door J. Dufournet, M. De Grève en H. Braet, wordt geopend met een boeiend woord vooraf | |
[pagina 76]
| |
door Eugène Vinaver en besloten met een bibliografie van de mediëvistische publikaties van Guiette. De prijs is omstreeks f 40,-.
W.P.G. | |
Stedelijke cultuur in Brabant (l5e-l8e eeuw)De Historische Sectie van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant heeft in november 1977 te 's-Hertogenbosch een colloquium gewijd aan ‘De Brabantse stad’. De voordrachten die tijdens dit colloquium zijn gehouden, waren gegroepeerd om drie thema's: ‘De universitaire vorming van Brabantse stedelijke functionarissen’, ‘Stedelijke cultuur in haar organisatievormen’, en ‘Drukkers en boekverkopers’ - dit alles met betrekking tot het oude hertogdom Brabant. Vooral het tweede en derde thema waren voor neerlandici van belang. In ‘Organisaties en stedelijke cultuurvormen, 15de en 16de eeuw’ ging E. van Autenboer in op de organisatorische aspecten van allerlei stedelijke feesten, die hij onderscheidde in kalenderfeesten, schuttersfeesten en rederijkersfeesten. A. Keersmaekers droeg een uiteenzetting bij over ‘De rederijkerskamers te Antwerpen: kanttekeningen in verband met ontstaan, samenstelling en ondergang’, terwijl de Bossche rederijkerskamers (vijf in getal) het onderwerp vormden van een beschouwing door P.v.d. Sluijs. Het thema ‘Drukkers en boekverkopers’ kreeg de aandacht in voordrachten over de boekdrukkunst in Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch van 1450-1650 (door Kees van den Oord), over drukkers en schoolboeken te Antwerpen tot 1600 (door M.A. Nauwelaerts), over drukkers en boekverkopers in Brussel van de 15e tot de 17e eeuw (door Elly Cockx-Indestege en Anne Rouzet) en over de Leuvense boekdrukkunst en de Universiteit, 1473 - begin 17de eeuw (door M. Smeyers). De handelingen van het colloquium ‘De Brabantse stad’ zijn thans verschenen als deel VI/VII van de reeks Varia Historica Brabantica, een boekwerk van VIII + 383 blz. (inclusief een register van persoons- en plaatsnamen), dat à f 65,- besteld kan worden bij het Bureau Provinciaal Genootschap, Postbus 1104, 's-Hertogenbosch.
W.P.G. | |
Jacob van Maerlants Tweede MartijnBij Alfa te Nijmegen (Postbus 1116) is verschenen: Den anderen merten; synoptische archiefeditie van Jacob van Maerlant's tweede Martijn. Bezorgd door Th. Mertens. Nijmegen, 1978 (prijs f 29,50). Het boek zal t.z.t. in De nieuwe taalgids worden besproken, maar het kwam de redactie gewenst voor de aankondiging van deze uitgave niet te laten wachten tot die bespreking. Het boek bevat o.a. een beschrijving van alle bronnen van voor het jaar 1500 van Maerlants Martijns en ‘een synoptische archiefuitgave van alle teksten uit de overlevering van voor het jaar 1500 van Jacob van Maerlants tweede Martijn in zijn oorspronkelijke, Middelnederlandse versie’ (p. 81). In deel 1 vindt men synoptisch de zes volledig bewaarde teksten afgedrukt. In het los bijgevoegde deel(tje) 2 de teksten van de fragmenten. Daardoor is het mogelijk alle bronnen naast elkaar te leggen. Voor sommige strofen zijn dat er niet minder dan negen. Hoe het oordeel over deze uitgave mettertijd ook moge uitvallen, op voorhand mag worden gezegd dat het initiatief tot deze editie in ieder geval alle lof verdient.
W.P.G. | |
[pagina 77]
| |
EncomiaIn Ntg (1978), p. 89, heeft Keith Busby de oprichting van een Nederlandse afdeling van The International Courtly Literature Society aangekondigd, een vereniging die zich ten doel stelt (ik citeer uit haar ‘Constitution and Bylaws’) ‘to promote study, criticism, and research with regard to all literatures (particularly the medieval literatures of Western Europe) of all nations written ostensibly in or around the court, with the exception of Arthurian material and the chansons de geste.’ Sindsdien is dl. II, afl. 1 van Encomia, bibliographic bulletin of the International Courtly Literature Society verschenen, een geschrift van 210 blz. dat behalve informatie over de activiteiten van de vereniging ook een bibliografie over het jaar 1976 bevat, gevolgd door registers van auteursnamen en onderwerpen. De 1007 nommers van deze lijst (waaronder er ongeveer 50 zijn bijgedragen door de Nederlandse afdeling) bestrijken een immens terrein van onderzoek, waar van de begrenzing in vele gevallen problematisch lijkt. Dit neemt niet weg dat Encomia duidelijk op weg is zich naast de bestaande mediëvistische bibliografieën een gewaardeerde plaats te veroveren.
W.P.G. | |
De correspondentie van BarlaeusIn 1976 heeft dr. F.F. Blok opnieuw belangstelling gewekt voor de briefwisseling van Caspar Barlaeus door daaruit de brieven naar voren te halen waarin de gezondheidstoestand van de labiele geleerde het voornaamste onderwerp vormde. Hij gaf die brieven uit, leverde er een vertaling van in het Engels en plaatste ze in een ruime culturele context. Het resultaat was een uiterst boeiend boek: Caspar Barlaeus; from the correspondence of a melancholic (Assen, 1976). Thans is een weliswaar minder aantrekkelijk maar toch zeer nuttig boek verschenen, waarin alle bekende brieven van en aan Barlaeus geïnventariseerd zijn. De editeur, K. van der Horst, heeft hiermee twee bedoelingen gehad. In de eerste plaats kan zijn inventaris een basis vormen voor een volledige of gedeeltelijke uitgave van Barlaeus' briefwisseling. In de tweede plaats kan de verzameling diensten bewijzen aan degenen die geïnteresseerd zijn in de ‘Respublica Literaria Neerlandica’, waarvan Barlaeus immers zo'n eminent burger was. De correspondentie is in chronologische volgorde geïnventariseerd. De beschrijving van iedere brief bevat achtereenvolgens de datering, de naam en woonplaats van schrijver en ontvanger, beginzin (incipit), wijze van overlevering, tegewoordige vindplaats, en eventuele verzamelingen waarin de brief eerder is gedrukt. Indices van correspondenten en incipits geven nog meer toegankelijkheid aan het materiaal. K. van der Horst: Inventaire de la correspondance de Caspar Barlaeus (1602-1648) is uitgegeven bij Van Gorcum te Assen en kost f 75,-.
M.A. SCHENKEVELD-VAN DER DUSSEN | |
Jaarboek INLVan de Stichting ‘Instituut voor Nederlandse Lexicologie’ (INL) is het jaarboek betreffende het jaar 1976 verschenen. Behalve de gebruikelijke verslagen over het WNT en de Thesaurus, personele zaken, bestuursbesluiten, ontvangsten en uitgaven en wat dies meer zij bevat dit jaarboek drie bijdragen van medewerkers: E.F. Mulder schrijft over | |
[pagina 78]
| |
‘De eerste generatie redacteuren van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), Matthias de Vries: Stichter van een “taalmuseum”’; A.K. Verschelling behandelt: ‘De materiaalverzameling in het licht van de versnelde voltooiing van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)’, en J.J. van der Voort van der Kleij belicht licht de ‘Aanvullingen op het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW)’. Dit 80 bladzijden tellende jaarverslag is uitgegeven door het Secretariaat van de Stichting, Thorbeckelaan 360, 's-Gravenhage; als steeds is het bijzonder mooi verzorgd en voorzien van aardige illustraties. M.C.v.d.T. | |
Taal en sociale integratieHet ‘Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek naar de Brusselse Taaltoestanden’ van de Vrije Universiteit Brussel heeft als eerste publikatie in een nieuwe reeks Taal en sociale integratie, 1, het licht doen zien. Na een ‘Ten geleide’ door Els Witte worden vijf onderwerpen aan de orde gesteld: ‘Methodologie en bronnen’, een hoofdstuk waarbinnen artikelen zijn opgenomen van P. van de Craen ‘Methodologische implicaties van sociolinguïstisch onderzoek’, van H. Baetens Beardsmore ‘De onbekende elementen in linguïstisch onderzoek over Brussel’ en E. Gubin ‘La situation des langues à Bruxelles au XIXe siècle à la lumière d'un examen critique des statistiques’. Het tweede onderwerp is getiteld ‘Demografische aspecten’, waaronder het grootste artikel van deze bundel valt, nl. dat van M, de Metsenaere, ‘Migraties in de gemeente Sint-Joost-Ten-Node in het midden van de negentiende eeuw: methodologische inleiding tot de studie van de groei en de verfransing van de Brusselse agglomeratie’. Van I. Driessen en G. Swalens volgt dan nog ‘Migraties in Sint-Genesius-Rode (1945-1975)’ en van F. Louckx ‘Het taalkundig integratieproces van de nederlandstaligen te Brussel’. Onder het hoofd ‘Ruimtelijke aspecten’ volgt dan van J. Baerten ‘De groei van Brussel: een historische puzzle’ en onder ‘Politieke aspecten’ van M. Deneckere ‘Socialisme en Vlaamse Beweging te Brussel (1885-1914)’. Het vijfde onderwerp heet ‘Communicatieve aspecten’ en hier staat een artikel van S. Tulp ‘Reklame en tweetaligheid. Een onderzoek naar de geografische verspreiding van franstalige en nederlandstalige affiches in Brussel’. Dat de franstalige het - numeriek - winnen, zal niemand verbazen die de voorafgaande artikelen heeft doorgelezen, artikelen die overigens alle nog worden samengevat aan het slot van de bundel en wel in het Engels, Frans of Nederlands. Bij deze aankondiging moeten we volstaan met dit inhoudsoverzicht; de titels van de genoemde bijdragen spreken trouwens voor zichzelf. Veel van de geboden stof is overigens van statistische aard; speciaal de artikelen over demografische onderwerpen bevatten veel tabellen, grafieken en interessant kaartmateriaal. De bundel Taal en sociale integratie kan besteld worden door overschrijving van 450 BF op nr. 001-0679664-61 ten name van het bovengenoemde ‘Centrum’, adres Pleinlaan 2, 1050 Brussel. M.C.v.d.T. | |
Technisch taalgebruikOnder de titel Technisch taalgebruik hebben A.J. Vervoorn (van wie we in Ntg 70, (1977), p. 570 de Kleine grammatica van de waanzin aankondigden) en B. Edens 55 | |
[pagina 79]
| |
kleine opstelletjes over taalgebruik gebundeld; de ondertitel luidt een bundeltje immortellen uit PT/Taal en die ondertitel wordt nader verklaard in de inleiding: de auteurs hebben als docenten van een cursus Technisch Taalgebruik regelmatig verslag gedaan van hun bevindingen in een taalrubriek in het weekblad PT/Aktueel en ze hebben nu een bloemlezing van deze stukjes uitgegeven. Al deze opstelletjes, klein van omvang en vlot geschreven, behandelen aspecten van taalgebruik en hoewel de oorspronkelijke doelstelling te maken had met het taalgebruik van technici worden er zoveel onderwerpen in deze bundel behandeld dat ook het niet-technisch-geschoolde ‘grote publiek’ er zijn voordeel mee kan doen. Zo komen allerlei taalkundige en stilistische kwesties aan de orde, zoals het gebruik van de lijdende vorm, te lange zinnen, verkeerde syntactische verbindingen, vertaalfouten, germanismen, neologismen, verbindingsklanken, leenwoorden, clichés, de aanhef van brieven en talloze andere onderwerpen. De toon van deze stukjes is luchtig, soms badinerend en nooit dogmatisch; dat maakt ze prettig leesbaar. Technisch taalgebruik is een uitgave van De Tijdstroom b.v. te Lochem; de prijs is f 14,-. M.C.v.d.T. | |
Spelling en lezenOp 19 mei 1978 promoveerde te Utrecht V.J.J.P. van Heuven op een proefschrift getiteld Spelling en lezen. Hoe tragisch zijn de werkwoordsvormen? Deze dissertatie behoort niet direkt tot het veld van de Nederlandse taalkunde, maar de erin behandelde stof is belangrijk genoeg om een aankondiging in deze rubriek te rechtvaardigen. Het onderzoek dat Van Heuven heeft opgezet en waarvan hij verslag uitbrengt in dit boek had een tweeledige vraagstelling. In de eerste plaats ging het erom vast te stellen welke rol morfologische kenmerken, in casu de werkwoordsuitgangen, spelen bij de visuele verwerking van taalgehelen groter dan losse woorden. Daarbij interesseerden de schrijver vooral drie morfologische oppositie-typen: ten eerste het uitgesproken en geschreven verschil tussen twee vormen (zoals loop/loopt), ten tweede het wel geschreven, maar niet gesproken verschil (zoals leid/leidt) en ten derde het gesproken noch geschreven verschil (zoals schiet/schiet). Een aan deze vraagstelling gerelateerde vraag was of de uitkomsten van het onderzoek een antwoord zouden kunnen geven op het probleem van een wenselijk te achten spellingverandering van de verbale vormen in het Nederlands, speciaal in relatie tot het gemak waarmee volwassen Nederlanders teksten lezen. In een tiental hoofdstukken legt de auteur verantwoording af van zijn onderzoek. Na een gedetailleerde inleiding over de probleemstelling volgt een gespecialiseerd psycholinguïstisch hoofdstuk over het leesproces en een linguistisch gericht hoofdstuk over de spelling van het Nederlandse werkwoord. Daarna wordt verslag afgelegd van de ondernomen experimenten met proefpersonen en volgen de statistische verwerkingen van de onderzoeksresultaten. Bij het onderzoek, waarvoor in totaal negen experimenten werden opgezet, werden zes werkwoordsuitgangen geïsoleerd (nulteken, -t, -d, -en, -ten en -den) die in pare.n of opposities met elkaar vergeleken werden. De proefpersoonlezer werd verzocht twee- of zelfs drieledige structurele ambiguïteit op te lossen door gebruik te maken van de informatie die eventueel in de werkwoordsuitgang vescholen was. De aard van de keuze en ook de snelheid waarmee bepaalde taken door de lezer | |
[pagina 80]
| |
werden uitgevoerd gaven dan een mogelijkheid de effectiviteit van een uitgang te bepalen. Als algemene conclusies zijn te vermelden dat (1) de proefpersonen bij het verwerken van opposities van het derde type (zoals hierboven vermeld) altijd een duidelijke voorkeur vertoonden voor één van de keuzemogelijkheden, dat (2) de proefpersonen bij opposities van het eerste type duidelijk differentieerden tussen de alternatieven, en dat (3) een uitgangsverschil van het tweede type het voorkeurseffect wel reduceerde, maar aanmerkelijk minder effectief dan een oppositie van het eerste type. Uit de formulering van deze conclusies blijkt al dat Van Heuvens boek als een vrij technische en taalstatistisch en psycholinguïstisch gespecialiseerde publikatie beschouwd mag worden. Er blijkt bovendien uit dat de resultaten van dergelijk experimenteel onderzoek met zoveel voorbehoud geformuleerd moeten worden dat alleen een zeer genuanceerde eindconclusie mogelijk is. A fortiori geldt dat voor de tweede vraagstelling in deze dissertatie: de gevolgen van een eventuele spellingverandering voor de leesbaarheid en ‘verwerkbaarheid’ van werkwoordsvormen. Op de vraag die in de ondertitel gesteld is: ‘Hoe tragisch zijn de werkwoordsvormen?’ - een duidelijke allusie uiteraard op de titel van Van der Veldes Tragedie der werkwoordsvormen uit 1956 - volgt namelijk geen eenduidig antwoord. De genuanceerde slotsom van Van Heuven luidt: ‘We moeten ons derhalve realiseren dat - wat dit onderzoek ook aan nieuwe inzichten heeft opgeleverd met betrekking tot het leesproces - de resultaten geen klemmende waarschuwing kunnen inhouden tegen spellingverandering van de werkwoordsvormen, mits de schaal van de verandering niet het elimineren van de type II opposities te buiten gaat.’ (blz. 200) Een zo voorzichtig gestelde conclusie zal noch de progressieve spellinghervormers noch de conservatieven in het kamp van de spellingvechters veel houvast geven, en dat is maar goed ook. Uit Van Heuvens werk wordt duidelijk dat een onderzoek naar de spellingsproblematiek nog aan het begin staat (blz. 206). De auteur heeft een eerste - belangrijke - verkenning verricht op een terrein waar de brochure van Cohen en Kraak Spellen is spellen is spellen uit 1972 voor het eerst de weg heeft gewezen. Niet toevallig is de eerste auteur van dit tweetal, Cohen, de promotor van Van Heuven geweest. Het is duidelijk dat ieder die zich in Nederland serieus met de spellingsproblematiek van de werkwoordsvormen wil bezighouden, gedetailleerde kennisneming van deze dissertatie niet achterwege kan laten. Spelling en lezen wordt in de handel gebracht door Van Gorcum te Assen. Het boek telt XVIII + 236 blz. en kost ing. f 34,-. M.C.v.d.T. | |
Achtergronden van spellingOp een symposium dat op 24 april 1976 door de Ynteruniversitaire Stúdzjerie Frysk te Leeuwarden werd georganiseerd over het thema spelling werden drie lezingen gehouden die onder de titel Achtergronden van spelling nu - overigens met vertraging - in druk zijn verschenen. De eerste voordracht, van Sies de Haan, is gewijd aan ‘Fonologische aspekten van de spelling’. De auteur geeft een wetenschapstheoretische benadering van het spellingsvraagstuk en is van mening dat de transformationele fonologie een theoretisch kader zou kunnen bieden om op den duur tot praktische oplossingen te komen. Dat zal echter nog wel enige tijd moeten duren, want men is nog nauwelijks aan een hel- | |
[pagina 81]
| |
dere probleemanalyse toegekomen. - F. Balk-Smit Duyzentkunst behandelt ‘De empirische status van het alfabetische schrift’, een status die zij gekenmerkt acht door het primaat van het schrift m.b.t. het concept ‘woord’. Dat zou een verklaring kunnen bieden voor het emotioneel verzet tegen spellingsverandering, doordat de identiteit van het geschreven woord wordt aangetast. - De derde lezing is van de hand van Vincent van Heuven en handelt over ‘Spelling en de perceptie van grotere gehelen in het leerproces’, waarbij hij ten dele gebruik maakt van resultaten van zijn dissertatie-onderzoek (dat onmiddellijk hierboven aangekondigd is). - Een verslag van de discussies na de lezingen op 24 april besluit dit bundeltje. Het zal duidelijk geworden zijn uit dit korte inhoudsoverzicht dat hier lezingen bijeengebracht zijn die de spellingsproblematiek nuchter-wetenschappelijk benaderen en die geen voorstellen geven tot oplossingen of veranderingen op korte termijn. In deze zin onderscheidt dit boekje zich weldadig van de gebruikelijke, veelal emotionele pleidooien voor spellingverandering of -behoud. Achtergronden van spelling heeft als imprint ‘Huis aan de drie grachten’ en is te leveren via uitgeverij Rodopi, Keizersgracht 302-304, Postbus 19561, l0l0GN Amsterdam; de prijs is f 12,-. M.C.v.d.T. | |
Aspekten van woordvolgordeOnder de titel Aspekten van woordvolgorde in het Nederlands en geredigeerd door J.G. Kooij zijn vier opstellen over Nederlandse woordvolgordeverschijnselen gepubliceerd. Het eerste stuk, van Marinel Gerritsen, is getiteld ‘De opkomst van SOV-patronen in het Nederlands in verband met woordvolgordeveranderingen in de Germaanse talen’. De schrijfster argumenteert daarin dat het Middelnederlands meer SVO-kenmerken vertoonde dan het huidige Nederlands en zij baseert deze conclusie op gegevens van anderen en op eigen onderzoek, waarbij volgens de werkwijze van Greenberg ook andere structuurkenmerken dan de volgorde van S, V en O worden betrokken. Bovendien worden vergelijkingen getrokken met verwante Germaaase talen. Het tweede opstel handelt over ‘De status en plaats van het indirekt objekt’. De auteur, Teun Hoekstra, betoogt hierin dat het omschreven meewerkend voorwerp en het niet-omschreven meewerkend voorwerp (dus zonder voorzetsel) dezelfde grammatische relatie uitdrukken, een mening die niet algemeen gedeeld wordt. Het indirect object wordt door Hoekstra door middel van lexicale decompositie in verband gebracht met causatief-constructies: een verbum als geven is dan op te vatten als CAUSE HEBBEN en de zin ik geef Marie een boek heeft dan als onderliggende structuur ik CAUSE [Marie boek HEBBEN]. Dat heeft tot gevolg dat het indirect object als relatie afgeschaft kan worden en begrepen als diepte-subject in een onderliggende relationele structuur. F. Jansen behandelt de vraag ‘Hoe krijgt een spreker zijn woorden op een rijtje? Taalgebruiksaspekten van de 'PP over V' konstruktie’. Hij onderzoekt in zijn bijdrage de variatie in de plaatsing van de voorzetselgroep in zinnen als Hij ging zitten op de bank en Hij ging op de bank zitten en relateert dat aan de vraag naar mogelijk betekenisverschil, spreekstijl, individuele variatie, invloed van sexe en socio-economische klasse van de spreker. Gebaseerd op gesproken taalmateriaal worden de resultaten van | |
[pagina 82]
| |
het onderzoek in percentages (en soms in grafieken) toegankelijk gemaakt; het geheel geeft de auteur aanleiding aan het slot een aantal principiële vragen over theorie en methode te formuleren. Het laatste stuk in deze bundel is geschreven door J.G. Kooij en Evelyn Wiers; de titel is ‘Vooropplaatsing, verplaatsingsregels en de interne struktuur van nominale groepen’. De schrijvers verdedigen de mening dat extractie uit NP's onder bepaalde condities goed te beargumenteren is: in de zin Van Vestdijk heb ik een roman gelezen is de vooropstaande voorzetselgroep dan op te vatten als afkomstig uit een NP, zoals die volledig voorkomt in de zin Ik heb een roman van Vestdijk gelezen. In een duidelijk en zeer leesbaar overzicht geven zij een exposé van de hiermee verbonden problematiek, de hierover bestaande opvattingen in de Angelsaksische en Nederlandse linguïstische literatuur en geven zij een eigen bijdrage tot een verklaring via een beregeling van de thematische structuur van de betrokken zinnen. Voor een aankondiging moeten we volstaan met deze summiere inhoudsaanduiding van de vier opstellen die hier bijeengebracht zijn; uitvoeriger bespreking zou te ver voeren. Men kan een vakgroep geluk wensen wanneer haar leden erin slagen met elkaar in het kader van een homogeen onderzoeksprojekt een zo tastbaar resultaat van gezamenlijk werken te presenteren. De bundel Aspekten van woordvolgorde in het Nederlands is verschenen als deel 8 in de reeks ‘Publikaties van de Vakgroep Nederlandse Taal- & Letterkunde’ [sc. van de Leidse universiteit], adres Levendaal 150 te Leiden. Men kan het boek verkrijgen door storting van f 15,75 op giro 3397557 t.n.v. Bibliograaf Vakgroep Nederlands, of door het persoonlijk af te halen te Leiden à raison van f 12,-. M.C.v.d.T. | |
Afscheidscollege B. van den BergOp 19 oktober 1978 nam B. van den Berg afscheid als hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht met een college over De grammatica van het Standaardnederlands, waarvan de tekst nu in druk is verschenen. Uitgaande van de meervoudsvorm op -en, die door de meeste Nederlanders als -e gerealiseerd wordt - in plaats van stoelen zegt men immers gewoonlijk stoele - gaat de auteur de meervoudsvorming na in een aantal Nederlandse dialecten en hij geeft daarvoor een aantal fonologische regels. De officiële meervoudsuitgang -en, die wij allen schrijven, blijkt maar in een heel klein gedeelte van ons land metterdaad zo te worden uitgesproken: op West-Voorne, Overflakkee, in Zeeland en op de Noord-West-Veluwe. Naar aanleiding nu van de discrepantie tussen de norm voor het geschreven Nederlands en de gesproken taal vraagt de schrijver zich af waar nu die norm eigenlijk gezocht moet worden en hij komt tot de conclusie dat de ‘ideale’ of ‘voorbeeldige’ taal van het schriftelijk taalgebruik te vinden is bij de hogere officia van de staat der Nederlanden en bij de (protestantse) kerk. ‘De grammatica van deze ambtelijke en kerkelijke taal is de grammatica van het Standaardnederlands’ (blz. 12). Zoals nu morfologische regels van het Standaardnederlands afwijken van de realisering in de regionale taal, zo is dat ook het geval waar het syntactische regels betreft, maar helaas is aan dialectonderzoek op dit gebied weinig gedaan. Schrijver bepleit daarom dat ‘de Nederlandse dialectologen de bestudeerders van de syntaxis van het Standaardnederlands vergelijkingsmateriaal bieden, opdat het Standaardnederlands | |
[pagina 83]
| |
duidelijk afgeperkt kan worden tegen idiolecten en dialecten en er een rationeel taalbeleid kan worden gevoerd’ (blz. 13). De gegevens voor de grammatica van het Standaardnederlands gaan dan in laatste instantie terug op het taalaanbod van ambtelijk en kerkelijk geschreven Nederlands, waarbij men oog moet hebben voor stilistische variatiemogelijkheden. Met enkele opmerkingen over het veld winnen van de meervouds-s vanuit de dialecten van Holland en Utrecht besluit de auteur dit afscheidscollege. De grammatica van het Standaardnederlands, geïllustreerd met een dialectkaartje van onderliggende vormen en oppervlaktevormen van Nederlandse meervoudssuffixen, is uitgegeven bij Wolters-Noordhoff te Groningen; de prijs is f 6,-. M.C.v.d.T. | |
Achtste druk van FoniekVan Van den Bergs Foniek van het Nederlands is de achtste druk verschenen, een druk die zoveel wijzigingen bevat dat dit nieuwe boek niet meer naast de oudere drukken gebruikt kan worden. Nieuw in deze achtste versie van Foniek is de behandeling van de fonetische verschijnselen, die nu niet langer om huns zelfs wil besproken worden, maar speciaal met het oog op de fonologische component van de generatieve grammatica. Verder treft men een nieuwe versie op de zogenaamde diftongen aan en een uitvoerig regelapparaat voor de toekenning van accenten aan diverse syntactische constructies tot en met de zin. Er is bovendien naar gestreefd het boek zoveel mogelijk voor zelfsturdie bruikbaar te maken, zonder voortdurende steun van een docent. Deze herbewerking heeft ertoe geleid dat het boek opnieuw gezet is waarbij van een goedkoper zetsysteem gebruik is gemaakt; dat laatste om de verkoopprijs binnen aanvaardbare grenzen te houden. De leesbaarheid heeft daaronder gelukkig niet geleden. Foniek van het Nederlands is uitgegeven door Van Goor Zonen te Amsterdam, de prijs is f 24,90. M.C.v.d.T. | |
Inleiding tot het lezen van 17de-eeuws NederlandsOp blz. 279-280 van deze jaargang van dit tijdschrift is een gestencilde Inleiding tot het lezen van zeventiende-eeuwse teksten van de hand van L. Koelmans aangekondigd. Men vindt daar een overzicht van de onderwerpen die erin ter sprake komen. Deze inleiding bleek duidelijk in een behoefte te voorzien en was daardoor viug uitverkocht. Ze is nu, via Bohn, Scheltema & Holkema, in druk uitgegeven door Van Loghum Slaterus B.V. (Deventer, 1978), telt 50 blz. en kost ing. f 15,-. De schrijver heeft al kunnen profiteren van opmerkingen van gebruikers van de gestencilde uitgave. Hij behandelt de taalverschijnselen waarmee de aspirant-lezer van 17de-eeuws Nederlands direkt vertrouwd moet raken. Hij doet dat beknopt, duidelijk en op de goede toon, zodat de beginneling niet door de omvang van de stof en een dorre opsomming ontmoedigd wordt. Hij zou de gebruikers van zijn werk nog meer gerieven, als hij in een volgende druk een register opnam van alle woorden die in de paragrafen Spelling en herkenning en Klankvorm en herkenning voorkomen en van alle woordgroepen die in de zesde paragraaf behandeld zijn. B.v.b.B. | |
[pagina 84]
| |
Totstandkoming van een Werkverband Dialectologie binnen de Stichting TaalwetenschapTijdens de derde Dialectologenconferentie, die op 29 april 1978 in Amsterdam werd gehouden, is besloten een Werkverband Dialectologie in het leven te roepen, dat zal functioneren binnen de Stichting Taalwetenschap, die deel uitmaakt van de ZWO-organisatie. Dit besluit werd genomen op grond van de bevindingen van een commissie die tijdens de tweede Dialectologenconferentie de opdracht had gekregen na te gaan, hoe het dialectologisch beraad in een overleg- en samenwerkingsorgaan zou kunnen worden geïnstitutionaliseerd dat tevens als subsidiekanaal zou kunnen dienen. Bij overleg met de Stichting Taalwetenschap deed deze de commissie het voorstel tot het genoemde werkverband, welk voorstel op de derde Dialectologenconferentie werd aanvaard. De werkzaamheden van de Dialectologenconferenties zullen in het nieuwe kader van het Werkverband Dialectologie worden voortgezet. Vrijwel allen die aan deze conferenties hebben deelgenomen, zijn dan ook tot het Werkverband toegetreden. Het bestuur hiervan werd op 29 april als volgt samengesteld: drs. A.C.M. Goeman, prof. dr. J. Goossens (voorzitter), drs. H. Heikens (secretaris), drs. J. Kruijsen en prof. dr. A.A. Weijnen. Dit bestuur zal binnen de Stichting Taalwetenschap als coördinatiecommissie voor de dialectologie fungeren. Een van de voornaamste doelstellingen van het Werkverband is overleg en samenwerking tussen beoefenaars van de dialectologie te bevorderen. In het Werkverband kunnen ervaringen worden uitgewisseld en gemeenschappelijke problemen worden besproken. Ook kunnen werkzaamheden op elkaar worden afgestemd en worden gecoördineerd. Verder heeft het Werkverband als voorname taak lopend en voorgenomen onderzoek kritisch te evalueren, wenselijke nieuwe projecten tot stand te doen komen en te begeleiden en wellicht aldus een onderzoeksbeleid tot ontwikkeling te brengen. Een belangrijk deel van de werkzaamheden van het Werkverband zal plaatsvinden in werkgroepen, die een beperkte omvang zullen hebben. Omdat met het Werkverband primair een samenwerkingsverband wordt beoogd, worden al diegenen die in het Nederlandse taalgebied in Nederland en België dialectologie beoefenen, ertoe uitgenodigd tot het Werkverband toe te treden. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan diegenen die zich met Nederlandse dialecten bezighouden, maar ook aan hen die buitenlandse dialecten tot onderzoeksobject hebben, en verder niet alleen aan taalkundigen, maar ook aan niet-taalkundigen wier werkterrein gedeeltelijk of geheel met dat van de dialectologie samenvalt. Men kan zich als lid van het Werkverband opgeven bij de secretaris: drs. H. Heikens, Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de KNAW, Keizersgracht 569-571, 1017 DR Amsterdam (tel. 020-234698). Nadere inlichtingen kunnen zowel bij hem, als bij de andere leden van het bestuur worden ingewonnen. | |
Internationaal Congres over rhetoricaVan 27 tot 29 juni 1979 organiseert de International Society for the History of Rhetoric haar twee-jaarlijks congres in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit te Amsterdam. | |
[pagina 85]
| |
Centraal staat de rhetorische theorie van de inventio, in Oudheid, Middeleeuwen, Renaissance en Moderne Tijd, in haar relatie tot logika, ethika en psychologie en in haar toepasbaarheid als literair-analytisch instrument. Dit thema zal behandeld worden in plenaire zittingen door acht sprekers afkomstig uit Engeland, V.S., Duitsland, Italië, Frankrijk en Nederland (dus telkens twee sprekers per periode). Bovendien is er een openingsrede voorzien waarin dr. Tuynman de Nederlandse rhetorica in de Gouden Eeuw zal behandelen (deze periode heeft immers ook op dit gebied een indrukwekkende produktiviteit gekend). Naast deze plenaire zittingen zullen er een aantal diskussiegroepen met inleidingen worden georganiseerd over wetenschappelijk aktuele, meer specialistische onderwerpen. Ter voorbereiding van dit congres is er een Nederlands congrescomité opgericht, waarin zitting hebben: W.J.M. Bronzwaer, S. Dresden, W.P. Gerritsen, E.K. Grootes, F.J. van Ingen, A. Kibédi Varga, A.D. Leeman, P.H. Schrijvers, P. Tuynman, H.J. Verdaasdonk en Brian Vickers (international chairman). Deelname (incl. koffie, thee en lunch) f 150,-. Voorlopige aanmeldingen gelieve vóór het eind van het jaar te zenden aan: CONGRESBUREAU VRIJE UNIVERSITEIT, P.O. Box 7161, NL 1007 MC Amsterdam, tel. 020-5484656 of 5482670, bankrekening nr. 42.11.07.715 AMRO bank, A.J. Ernststraat, Amsterdam. |
|