De Nieuwe Taalgids. Jaargang 72
(1979)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
nr. 59Ruime aandacht voor het gegriffel in de jeugdliteratuur, o.a. gesprekken met Roald Dahl en Willem Wilmink. - Ruud Boers laat kinderen zelf gedichten maken. | |
Dietsche warande & Belfort 123 (1978), nr. 5Armand van Assche bespreekt De geboorte van het stenen kindje - overigens al geen ‘kindje’ meer - van Willy Spillebeen. Hij noemt de waarde van deze studie niet te onderschatten: ‘Dit rijk gedocumenteerd werk [...] is een interessante leidsman voor elke Nijhoff-lezer en een onmisbare schakel voor de verdere Nijhoff-studie’. | |
nr. 7Hugo Brems schrijft een artikel over defiktionalisering, waarin hij aan wil tonen dat het dogma, als zouden literaire teksten fictioneel zijn, verwisseld wordt voor het dogma van het tegenovergestelde. Eell betere ‘uitvlucht’mogelijkheid ligt in het vervloeien van het begrip ‘literatuur’ in veel ruimere begrippen als ‘tekst’, ‘taal’ of ‘communicatie’ (semiotiek). Het gesignaleerde gevolg is dat het begrip ‘literatuur’ zal verdwijnen, ‘want, paradoxaal genoeg, denk ik dat wie het met de literatuur en de samenleving goed voor heeft, precies naar die verdwijning moet streven.’ - Marcel Janssens schrijft over Sybren Polet en de werkelijkheid. | |
nr. 8Jan W.M. Weyts tracht de dichter Louis de Bourbon (1908-1975) aan de vergetelheid te onttrekken, door een artikel aan hem te wijden onder de titel Een prins van Frankrijk en het zoet Navarre. - Hugo Brems bespreekt de postume bundel Poëziebeest van de 20e eeuwse Perk: Jotie 't Hooft. | |
Dokumentaal 7 (1978), nr. 3Eerst informatie in Vakgenootschap. - Vervolgens Inventarisatie van Literairhistorische opdrachten 1955-1977, Taalstudie aan de K.U.-Leuven, Taalstudie aan de U.C.-Louvain, Proefschriften in voorbereiding en Sociolinguïstisch onderzoekin België. - Vier bladzijden Aanvullingen op... De bibliografie van ‘Lanseloet van Denemerken’. - Gepromoveerd: K. Hellemans op Imaginatio Dei. Levensbeschouwing en dichterschap in het werk van P.N. van Eyck, J. Stroop op Molenaarstermen en molengeschiedenis, V.J.J.P. van Heuven op Spelling en lezen, hoe tragisch zijn de werkwoordsvormen?, K. Hulpiau op René de Clercq (1877-1932). Een monografie, A.G.H. Anbeek van der Meijden op De schrijver tussen de coulissen. Bijdrage tot de kennis van de verteltechniek van de laatnegentiende-eeuwse Nederlandse roman en G.C. Zieleman op Middelnederlandse Epistel- en Evangeliepreken. - Verder Uitgaven in voorbereiding en tenslotte Een overweging bij ‘Maltha’. | |
Forum der letteren 19(1978), nr. 2Het artikel van Erik Maten Helden, hetaeren en halfgoden gaat over tekst en context in de Oud-Indiase verhaalliteratuur. - Cor van Bree doet Onderzoek naar dialectsyn- | |
[pagina 87]
| |
taxis. - D. Otten bekeek Archiefmateriaal als bron voor taal- en dialecthistorisch onderzoek. - Over dingen die voorbij gaan van G.J. de Haan en H.J. Verkuyl is een reactie op een door Uhlenbeck gepubliceerd artikel in dit tijdschrift in 1977. - Hannemieke Postma bespreekt onder de titel Verteltheorie in theorie en praktijk de dissertati Narratologie van Mieke Bal, en Jan van Luxemburg Tekstboek algemene literatuurwetenschap onder redactie van W.J.M. Bronzwaer, D.W. Fokkema en Elrud Kunne-Ibsch. | |
nr. 3A. Kibédi Varga geeft in Rhetorica en tekstwetenschap een verslag van een lopend onderzoek over deze materie. - Arthur Eijffinger wijdt een studie aan De dichter Hugo de Groot. - A. Dees en P. Th. van Reenen verrichten Taalkundig onderzoek aan de hand van Oudfranse oorkonden. - M.L. Montulet onderzoekt Couperus' roman Noodlot. - In discussie en reactie komt G.E. Booij terug op een artikel van Al: Wetenschap en woordenschat. - Twee boekbesprekingen: Dina Aristodemo 't Hart over Mistica e retorica. Studi raccolti a cura di Franco Bolgiani, een bundel studies; en W. Kaper over De taalontwikkeling van het kind. Een oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek van A.M. Schaerlaekens. | |
De gids 141 (1978) nr. 4/5Dit dubbelnummer is geheel gewijd aan Japan: artikelen over de geschiedenis, de taal en de literatuur. Zeer boeiend is het door Rudy Kousbroek ingeleide essay van Sakaguchi Ango, Een persoonlijke visie op de Japanse cultuur. | |
nr. 6J.F. Staal schrijft een zeer geestig stuk over Het woord als middel. - Axel. Drama of beeltenis? is de vraag van Wim Markers. Hij analyseert zowel de tekst van de opera - geschreven door Harry Mulisch - als de muziek - gecomponeerd door Reinbert de Leeuw en Jan van Vlijmen. | |
Glot 1 (1978), nr. 3P.H. Matthews verstrekt Notes on the Typology of Verbal Constructions. - D. Geeraerts vraagt zich af: Axiomatisatie versus Atomisatie: Het failliet van de Features?. - P. Peverelli maakt Some Remarks on Tone-sandhi in Mandarin Chinese. - E. Wiers en M. van Noort (red.) houden zich bezig met Woordvolgorde en bijwoordelijke bepalingen. | |
Gramma 2 (1978), nr. 4A.C.M. Rietveld en L. Boves openen dit nummer met een beschouwing over de ralatie tussen Taalkunde en fonetiek. Th. Springorum levert een (pragmatische) bijdrage onder de titel Obligate conversaties tussen spelleider en kandidaat. G. Storms houdt Etymologische mijmeringen. P. Wackers reageert op het artikel van H. van Driel e.a., Intuïties omtrent het voorzetselvoorwerp (Gramma 2, nr. 1), onder de titel Intuïties en cijfers. H. van Driel repliceert in Omtrent begripsverwarring en intuïties. J. Stroop geeft (Nog?) een bewijs voor de Rijnlandse windmolenexpansie. De redactie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst publiceert een aantal ANS-problemen. Tenslotte bespreekt F. Poels de dissertatie van D.E. Johnson, Towards a theory of relationally-based grammar. | |
[pagina 88]
| |
Leuvense bijdragen 67 (l978), nr. 2G. Hendrix heeft Hadewijch benaderd vanuit de tekst over de 22e volmaakte. - R. Lievens bespreekt de door M. Dusch verzorgde editie van De Veer Utersten. Das Cordiale de quattuor novissimis von Gerhard van Vliederhoven in Mittelniederdeutscher Überlieferung. | |
Levende talen 333J. Staal komt met een alternatief In plaats van samenvatting. - Jacques Vos schrijft over De ontwikkeling van een methode voor het moedertaalonderwijs. - Ook Koos Hawinkels heeft weinig waardering voor het boek van Teun A. van Dijk Het literatuuronderwijs op school, dat hij bespreekt onder de titel La littérature, c'est moi, Teun A. - Adela Grygar-Rechziegel doet verslag van het Symposium over het luisteren, 10-11 maart 1978 Katholieke Hogeschool in Tilburg. | |
nr. 334C.M. Bolle maakt Enkele opmerkingen over de jeugd en de literatuur. | |
nr. 335R. Weenink gaat in op De beoordeling van spreekbeurten door de klas en haar leraar. | |
Maatstaf 26 (1978), nr 8/9Ad Zuiderent en Anton Korteweg zijn In gesprek met F. Springer. | |
Moer 1978, nr. 4Een themanummer over ‘Nederlands als vreemde voertaal’, samengesteld door Herman Meddens. Na een inleiding van laatstgenoemde volgen drie theoretische artikelen. Alphons Kloosterman gaat nader in op de vraag: Waarom geef je Nederlands? Hij wijst een compensatie-aanpak af. Hij wil dat het onderwijs als systeem zichzelf ter discussie stelt. Het systeem moet zich aanpassen aan de groep anderstalige leerlingen, en niet andersom. - Trudy Pestana behandelt de didactiek van het onderwijs in een vreemde voertaal voor 4-12 jarigen. Ze beschrijft een aantal ingeroeste (voor)oordelen over dit leerproces onder het motto talenknobbels bestaan niet. - Henny van Egmond sluit de theorie-artikelen af met hetzelfde onderwerp, maar dan voor 12-16 jarigen. - Hierna volgen enkele praktijkverslagen, met als afsluiting een bespreking van twee belangrijke werken op het gebied van het onderwijs in het Nederlands aan anderstaligen en een rubriek met informatie en documentatie. | |
nr. 5Staat een leraar, beginnend of gevorderd, machteloos tegenover zijn sectie? Dana Constandse en Truus van den Heuvel schetsen in twee artikelen hoe leraren zich kunnen wapenen tegen hun sectie. In dit nummer gaat het om de beginnende leraar. - Frans Hartemink heeft geëxperimenteerd met projectonderwijs als onderdeel van het eindexamen gymnasium. Tevens verstrekt hij evaluatieve gegevens over zijn experiment. | |
Neophilologus 62 (1978), nr. 3‘Was ist an einem sogenannten fiktiven Prosatext eigentlich 'reines' fictum, und wo genau beginnt das Abbilden bzw. Reproduzieren von vorgegebener aussertextlicher “Wirklichkeit”?’ Met deze vragen begint Christoph Eykman zijn artikel Erfunden | |
[pagina 89]
| |
oder vor-gefunden? Zur Integration des Ausserfiktionalen in die epische Fiktion. - ‘De ortu Walwanii’ and the theory of illumination is een stuk van de hand van Aubrey Galyon. - W. Noomen schrijft over Structures narratives et force comique: les fabliaux: ‘La discussion concernant le comique des fabliaux ne peut se faire que dans un cadre méthodologique défini par les trois données fondamentales pour tout acte de communication: destinateur-message-destinataire.’ | |
nr. 4Ethics and heroics in the Song of Roland is een bijdrage van Sarah Kay. - In de coclusie van D.A. Williams, Generalizations in ‘Madame Bovary’, lezen we: ‘The aim of this article has been to show that much has been lost as a result, that certainty, too, has its uses and its usefulness. This is not to deny the presence of radically new and deliberately disquieting elements in Flaubert's work, only to insist that they do not dominate the text but are contained, if not neutralized, by a type of writing in which “le narrateur est tout” and has the subject firmly in his grip.’. - Gerhild Scholz Williams beziet Heinrich of Melk and Hélinant of Froidmont as critics of twelfth-century society. Edgar Piel schrijft in zijn artikel Das Ich und sein Verhängnis; zu August Stramms Sprachexperiment: ‘Die permanente Brutalität, die in Stramms Umgang mit der Sprache wahrnehmbar ist [...] kann nicht als Ausdruck eines hilflosen Kommunikationsversuchs in einer kommunikationslosen Welt verstanden werden; vielmehr wird man die Gewalttätigkeit eher als eine ritualisierte Kommunion begreifen müsse, als eine Kommunion, bei der die endliche Individualität versucht, mit einer neu im Endlichen offenbaren Unendlichkeit, der totalisierten Subjektivität, in Kontakt zu treten.’ | |
Ons erfdeel 21 (1978), nr. 3Jan Deloof opent met Sadi de Gorter: Frans dichter, Nederlands ambtenaar. - G.W. Rutgers besteedt aandacht aan De dichter Trefossa en de Surinaamse literatuur. - Onder de titel Pro deo schrijft Willem M. Visser over Abel J. Herzberg 85 jaar. - Met dit geluk ben ik het roerend eens is een artikel van Hugo Brems over de poëzie van Gwij Mandelinck; het wordt gevolgd door een aantal gedichten. - Werner Duthoy en Frans Persyn bieden een overzicht van Het onderwijs van het Nederlands in Frans-Vlaanderen sinds 1945. - Over de invloed van het werk van Paul Verlaine op dat van Nijhoff gaat Le tombeau de Verlaine of Paul in Poms poëzie door G.J. Resink.- De Bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling door E. van Raan. Boekbesprekingen: Willy Spillebeen over Een zomer voorzien van Aleidis Dierick; Siem Bakker over de bundel Op zoek naar Posjoewara van Herman Crompvoets; Henk Buurman bespreekt uitvoerig de herdruk van Janus Snor door Mark Prager Lindo; André Demedts doet dat voor werk van Ward Ruyslinck; verder nog Daan Carten over werk van Jaap Harten; Rudolf van de Perre over de Verzamelde gedichten van Albe; Anne Marie Musschoot over De kapper spreekt tegen zijn spiegel. Gedichten van Arie van den Berg. - Hugo Bousset over het met de Stijn Streuvelsprijs bekroonde werk van John Groosman Dieper dun huiddik en van Renée van Hekken Het gesloten oor. - Tenslotte bespreekt Jan van der Vegt onder de titel Poëzie: verhelderend zwijgen, nieuwe gedichten van Jozef Eyckmans. | |
[pagina 90]
| |
Ons geestelijk erf deel 52 (1978). afl. 2P. Verdeyen publiceert een vervolg (cf. deel 51, 1977) van zijn La theologie mystique de Guillaume de Saint-Thierry. - J. Reynaert vervolgt zijn artikel over Het vroegste Middelnederlandse Palmboomtraktaat, met als afsluiting een tekstuitgave ervan. | |
Onre taal 47 (1978), nr. 7,8Dit nummer is geheel gewijd aan Opperlands, allerlei spelletjes met taal; of zoals Onze taal het noemt: ‘Nederlands met vakantie’. | |
Renaissance Quarterly 30 (1977). nr. 2Mary A.B. Brazier bespreekt Caspar Barlaeus. From the correspondence of a melancholic door F.F. Blok, en Robert G. Collmer Leiden University in the seventeenth century: an exchange of learning door Th.H. Lunsingh Scheurleer en G.H.M. Posthumus Meyes. | |
De Revisor 5 (1978), nr. 3F.L. Bastet bekijkt de relatie tussen Louis Couperus en zijn vader: ‘We zijn op de hoogte van wat feiten uit zijn leven, er zijn een paar portretten van hem bewaard, maar daarmee houdt het wel op.’ - J.D.F. van Halsema publiceert het eerste gedeelte van Gorter na Mei. Hierin trekt hij lijnen van Mei naar de Edda, om bij Verzen te belanden: ‘Stilering is een bewerking achteraf, toegepast op materiaal waarover men de beschikking heeft; bij Gorter zorgde het mythologische kader er juist voor dat het meest waardevolle materiaal hem verborgen bleef. Tenminste, dat vond hij na Mei.’ - Hans Bertens signaleerde De verdwijnende wildernis in de Amerikaanse literatuur. - Wittgensteins zekerheid luidt de titel van een opstel van Willem de Ruiter. - In de Revisor 4 (1977), nr. 6, De strijd om de broek, gewijd aan Vrouw en Literatuur ontbrak een overzicht van het Engelse taalgebied. Deze omissie wordt goedgemaakt door M. Kappers den Hollander met The battle of the breeches. | |
nr. 4Tom van Deel heeft een (uitgebreid) interview met Jan Kuijper. Het gesprek kreeg als titel mee: Het toeval dat ontstaat door formele beperkingen. - A.L. Sötemann signaleert Twee modernistische tradities in de Europese poëzie,- een ‘zuivere’ en een ‘onzuivere’ (niet in negatieve zin gebruikt) - en tracht van beide tradities een poëtica te formuleren. Bij de ‘onzuivere’ dichters van onze tijd (Neruda, Mayakovski en Polet) is het Romantisch grondbeginsel onmiskenbaar aanwezig. - J.D.F. van Halsema vervolgt zijn artikel over Gorter na Mei. Hierin behandelt hij de relatie tussen Gorter en het naturalisme en tussen Gorter en Van Deyssel. | |
nr. 5Mia Meijer publiceert een artikel over Italo Svevo: zakenman-schrijver. - Judith Herzberg laat ons over haar schouder meekijken in Over het maken van een gedicht. - Travestie als literair motief is een bijdrage van Wiel Kusters. | |
Septentrion 7 (1978), nr. 1In dit nummer o.a. het gedicht Het landschap van Hugo Claus, vertaald door Bert Decorte. - Verder een overzichtsartikel van P.H. van der Plank La Frise et le frison. | |
[pagina 91]
| |
nr. 2Jan Franken publiceert L'évolution de l'oeuvre de Paul van Ostaijen, en Sadi de Gorter vertaalde een aantal van diens gedichten in het Frans. - Verder een artikel van Theun de Vries over Spinoza, Sagesse et Liberté aux Pays Bas. | |
Spektator 7 (1977-78), nr. 8M. Klein en M.C. van den Toorn komen terug op Vooropplaatsing van PP's. - Harry van der Hulst komt met een Overzichtsartikel over natuurlijke generatieve fonologie, - Cor Hoppenbrouwers onderzocht Het verkleinwoord in het Westerhovens. - Johan Kerstens bespreekt Postal's raising. - F. Jansen constateerde Een boterzacht bewijs voor leksikale diffusie. | |
nr. 9/10Rudolf W. Poortier schenkt aandacht aan Nederlandse Haïkoe (een oosterse dichtvorm). - Een werkgroep van doktoraal-studenten van de G.U. maakte Een tussentijdse balans op van Literatuuropvattingen van feministische auteurs en critici. - Mieke Bal geeft in Over narratologie, narrativiteit en narratieve tekens een uittreksel uit haar boek Narratologie. - Rob Resoort publiceerde de tekst van zijn op het 35e Nederlandse Filologencongres gehouden lezing: Lering of vermaak? Robrecht de duyvel als prozaroman. - Marijke Spies vervolgt haar studie over Het epos in de 17de eeuw in Nedeland: Een literatuurhistorisch probleem. - Rob Delvigne en Leo Ross vestigen de aandacht op Een correspondentie van Jacob Israël de Haan. | |
Spiegel historiael 13 (1978), nr. 9W. Waterschoot schrijft over leven en werken van Jonker Jan van der Noot. - Reina van Ditzhuyzen bespreekt van Hella Haasse Mevrouw Bentinck of Onverenigbaardheid van karakter. Een ware geschiedenis. | |
nr. 10W.E. Krul levert een bijdrage over Troubadours en feodalisme en A.J. Vervoorn over Jacob van Lennep en de taal der grondwet, naar aanleiding van de ‘Proeve eener verduitsching der Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden’, die van Lennep in 1844 uitgaf. | |
Spiegel der letteren 20 (1978), nr. 2M.H. Eliassen- de Kat vervolgt haar De boeken op de tafel van Aylva of de motieven in Couperus' ‘Metamorfose’. - Paul Claes analyseert een gedicht van Hugo Claus onder de titel Tekst en intertekst in ‘Marsua’ van Hugo Claus. Hij onderscheidt daarin verschillende codes: de mythologische, de antropologische en de psychologische, waarna hij voorzichtig stappen in de richting van een ‘totale’ lezing doet. - M. Rutten maakt enkele kanttekeningen over Het Spinozisme in de Nederlandse literatuur. - Bilderdijks ‘Mijn verlustiging’ preromantisch? vraagt Martien J.G. de Jong zich af. - M Nijland-Verwey volgt Albert Verwey's reis door Spanje 15 september tot 3 november 1893, waarbij het aardige is, dat nu eens gedichten feitenmateriaal verschaffen over gebeurtenissen. - R. Bouckaert-Ghesquière wijdt een gedetailleerde bespreking aan Der Akt des Lesens van W. Iser. | |
[pagina 92]
| |
Standpunte 31 (1978), nr. 3Ter gelegenheid van de 65e verjaardag van W.E.G. Louw, oprichter en mederedacteur van Standpunte, is deze uitgave geheel aan hem gewijd. Gerrit Olivier wijdt Enkele gedagtes oor die ‘Tuin van aardse luste’en die soeke na harmonie in die poësie van W.E.G. Louw. - In Van altaarkleed tot voetevel merkt Ena Jansen op dat W.E.G. Louw ‘hom by verskillende geleenthede veral bewust is van die dominansie van afwisselend 'n sender en 'n ontvanger-gerigte benadering.’ - Louise Viljoen bekijkt in dit verband Die totstandkoming van Standpunte, waarvoor de voornaamste stimulans is uitgegaan van N.P. van Wyk Louw en W.E.G. Louw. | |
nr. 4E. Lindenberg probeert aspekten van de dichterlijke ontwikkeling en techniek van Van Wyk Louw in drie fasen onder te verdelen. Hij is zich echter wel bewust dat ‘by so 'n benadering die fyner nuances dikwels verlore (gaan).’ | |
Taal en tongval 30 (1978), nr. 1, 2Willem Pée herdenkt Dr. Ruth Klapperbach.- K. Deprez en G. Geerts bespreken Lexicale variabelen met een (+ Frans) - variant in Brabant. - H. Heikens laat zien hoe Een sociolinguïstisch opgebouwd corpus Amsterdamse spreektaal tot stand is gekomen. -Jo Daan bespreekt uitvoerig het gebruik van U en je en H.T.J. Miedema houdt zich bezig met Drie woorden voor ‘vermoeid’: Fries leaf (ê2), oerlau (Holl. loof) en wurch (eng. weary). - A.F. Florijn doet Een poging tot herinterpretatie van Pietersens Friese taalideologie. - G.R.W. Dibbets komt in ‘Koning en gevolg’vervolgd terug op een artikel van W.J.H. Caron. - Jan Stroop bespreekt Dialecten in Nederland van H. Entjes, en Geert van der Meer Min Frysk. Een onderzoek naar het ontstaan van transfer en ‘codeswitching’in het gesproken Fries. | |
Tijdschrift voor geschiedenis 91 (1978), nr. 2F.R. Ankersmit bekijkt Het narratieve element in de geschiedschrijving. | |
nr. 3P. de Buck bespreekt het door Jan van Bakel en Piet C. Rolf uitgegeven boek Vlaamse soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd. | |
Tijdschrift voor levende talen 44 (1978), nr. 2Fr. van Elmbt vervolgt zijn artikel Het land Nod met De man met de korte arm.-L. Gillet bespreekt de bundel Nijhoff, Van Ostaijen, ‘De Stijl’. Modernism in theNe-therlands and Belgium in the first quarter of the 20th century. Ed. Frans Bulhof. | |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 93 (1977), nr. 3/4G. Geerts opent met een uitvoerige studie over Het collectivum als ‘Haar’syndroom. -J.P. Gumbert stelt de vraag Is het ‘kalendarium van 1253’wel Utrechts?. - Theo A.J.M. Jansen besteedt aandacht aan Het wel en niet omschreven indirekt objekt en de possessieve datief. - Ph. van de Nieuwegiessen onderzoekt De herdrukken van Jac-quesPerks ‘Gedichten’: hij geeft daarbij een flink aantal brieven uit. - W.J.J. Pijnenburg verklaart in Linkse schimmen de vormen ‘hoede’, ‘hoene’ en ‘suchter’. -L. Stengholt schrijft over Revius (en Huygens) en Petrarca en over Ziel van mijn ziel, | |
[pagina 93]
| |
een bij 17de-eeuwse en latere auteurs voorkomende uitdrukking, die op Bernardus van Clairvaux blijkt terug te gaan. - Tenslotte bespreekt W. Sanders van Thomas L. Mar-key Germanic Dialect Grouping and the Position of Ingvaeonic. | |
Tirade 22 (1978), nr. 238Onder de titel De heilige eenvoud van J.A. Dèr Mouw plaatst H. van den Bergh de poëzie van D.M. binnen de poëtica van zijn tijd. Na een inventarisatie op technisch en thematisch terrein, formuleert hij een komplex van kenmerken verwant aan die van het symbolisme. Hij concludeert dat er alle reden is, te wijzen op een sterke verwantschap met het ‘objectief symbolisme’. ‘Omdat hij zich, getuige zijn verzen, ten doel stelde, zijn innerlijke ervaring zo helder mogelijk en zonder omwegen aan een zo groot mogelijk publiek door te geven, blijkt D.M.jin ons taalgebied de meest typische vertegenwoordiger van de post-symbolistische generatie, ook al doet dat uiteraard niets af aan de uniciteit van zijn dichterschap. Integendeel, ieder die tracht dit oeuvre, als op zichzelf betrokken boodschap te lezen, zal zich erover blijven verbazen hoe Dèr Mouw aan een grenzeloos gekompliceerd inzicht uiting weet te geven met de alleen Adwaita eigen heilige eenvoud.’ | |
Tydskrif vir geesteswetenskappe 18 (1978), nr. 1‘One of the most important distinctions between human beings and animals is man's ability to use symbols, i.e. to think rationally. This article deals with the composition of the human thought apparatus and the structure of human knowledge. In the first case reference is made to man's ability to perceive, to think and to speak; in the second, at-tention is paid to the formal, the semantic and the ontic characteristics of human knowledge’, zo begint J.S. Oosthuizen zijn artikel over Mens en werklikheid. | |
nr. 2W.A.M. Carstens gaat Die ontwikkeling van die Afrikaanse stelsel van voornaamge-wing (1652-1977) na. - L. Peeters schrijft over de relatie tussen Oniriese belewenis en letterkunde. Hij stelt zich voor te laten zien ‘qu'il existe un rapport entre Pexpérience onirique et celle de la création littéraire. Le rêve et 1'oeuvre littéraire trouvent leur origine dans une troisième dimension faisant le point entre le monde matériel des objets et le monde spirituel des idees.’ - T.T. Cloete bespreekt 13 nieuwe dichtbundels. | |
Tydskrif vir letterkunde 16 (1978), nr. 1Henning Snyman schrijft over de Gekompliseerde eenvoud van Totius. - N.J. Snyman begint zijn artikel over Die prosakritiek van F.E.J. Malherbe met de constatering: ‘Rondom 1920 is 'n duidelike koersverandering in die Afrikaanse prosakritiek merkbaar. Dit is veral bewerkstellig deur die nuwere benadering van P.C. Schoonees en F.E.J. Malherbe.’ | |
Nr. 2H.J. Schutte beziet Vissers as parodiemaker: ‘Parodie word gewoonlik gedefinieer as onvanpaste, wat ook wil sê komiese, nabootsing van een of ander model. Dit word verder in verband gesien met twee ander gelyksoortige literêre wyses van nabootsing: travestie en karikatuur. Al drie hierdie wyses van nabootsing kom voor in Visser se geestige poësie met parodie as toonaangewend.’ | |
[pagina 94]
| |
Werkgroep 18e eeuw. Documentatieblad 1978, nr. 40In 1974 werd door een werkgroep van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam een onderzoek gedaan naar de ontvangst van de romans van Samuel Richardson. Het materiaal dat door deze Richardson-werkgroep bijeen is gebracht, resulteerde in een (indrukwekkende) bibliografie. | |
Werkgroep 19e eeuw. Documentatieblad 2 (1978), nr. 2Kees Snoek geeft een uitgebreide Lijst van reisverhalen 1834-1844. ‘Reisverhalen zijn in de negentiende eeuw bijzonder in trek. Het genre lijkt enigszins tegemoet te komen aan de romantische onvrede met het “hier en nu”. Zoals de historische roman de lezer in de tijd verplaatst, verplaatst het reisverhaal hem in de ruimte.’ - J.B. Luger schrijft over Een 19e eeuwse leesbibliotheek, | |
Wetenschappelijke tijdingen 37 (1978), nr. 2M. Grypdonck schrijft het In memoriam Prof. dr. L. Elaut.- G. Hendrix houdt zich bezig met Kritiek van de attributie van Middelnederlandse teksten aan Willem van Affligem. | |
Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik 45 (1978), nr. 2Christoph Küper stelt zich de vraag: Textgrammatik oder Texttheorie?, waarmee hij een kritische Bestandsaufnahme gegenwärtiger Richtungen der Textlinguistik geeft. -‘Die Frage, wie interessant die moderne Textlinguistik für die Dialektologie sein könnte, ist an Hand von 21 Texten einer Tonbandaufnahme erörtert worden. Obwohl samtliche Beispiele in schriftsprachlicher Übertragung vorgebracht worden sind, handelt es sich urn dialektale Texte. Die Überprüfung hat ergeben, dass wesentliche textsyntaktische Erscheinungen, die an einen bestimmten Dialekt oder an eine bestimmte Region gebunden waren, nicht festgestellt werden können.’ Dit is een van de conclusies van Wernef H. Veith in Textlinguistik für Dialektologen?
W.J. VAN DEN AKKER A.G.M. VERMEULEN |
|