Het arme werkwoord?
De onder het hoofd: ‘Arm werkwoord, waarheen gaat gij?’ vermelde waarnemingen van C.F.P. Stutterheim op blz. 245 van deze jrg. moge ik bevestigen met zowel gelezen als gehoorde voorbeelden. Het verschijnsel is evenwel niet tot onze tijd beperkt, al schijnt de frekwentie ervan toe te nemen.
Soms bestaan de zwakke en de sterke verl. tijdsvorm naast elkaar, zoals bij raden. Van Dale10 (1976), 1975 kent raadde en ried, heeft geraden. Het W.N.T. XII (1972), 149 verklaart dat naast het sterke prael. ried sinds de 16de E. de zw. vorm raadde voorkomt, waarvan het oudste vb. dateert van 1569: ‘Hij raadde de Jonckvrou Pr. dat sy Calleke tot haren huyse byhem ten eten nooden soude.’ Bij: verraden meldt Van Dale, 2722: verried, heeft verraden. Verraadde kent hij blijkbaar niet. W.N.T. XIX is nog niet aan dit woord toe.
Een hedendaags citaat: ‘daar raadde men deze groep onderwijskrachten aan.’ (Trouw, 7-6-'78).
In Proeven van Nederduitsche welsprekendheid2 van Matthijs Siegenbeek (1817) lees ik op blz. 8: ‘Sy bloeyde als een rode rose, sy blinckte als snee.’ En toen ik in het Voorbericht van het Letterk. Leesb.2 (1930) van De Vooys/Van den Bosch/Tinbergen las: ‘Voor het bezwaar dat sommige stukken te “zwaar” geacht zullen worden, zijn wij niet teruggeschrikt’ keek ik daar wat vreemd tegenaan. Maar Van Daele10 (1976), 2485 verklaart, dat terugschrikte of schrok terug en is teruggeschrikt of geschrokken beide voorkomen, terwijl hij de zwakke vorm meestal fig. in de zin van: terugdeinzen gebruikelijk acht. (voor een afkeuringswaardige daad).
Stutterheim's ervaarde vindt bevestiging in: ‘dat Happel de pers als een bijzonder naar verschijnsel ervaarde.’ (Trouw, '78).
Dan een paar gehoorde door de radio. Prof. H. Berkhof: ‘Maar bij hem schepte de Geest die niet.’ (6-4-'78) En uit de mond van een andere spreker noteerde ik dat naturisten gezwemd hadden. Kortgeleden vertrouwde een oudere mevrouw mij toe, dat je in een bepaalde gemeente vroeger achter de brugjes duikte.
Dan herinner ik mij nog, dat een oud-onderwijzeres tot een freule, die haar vroeg of haar zoon (de dichter Marsman) zijn examen in de rechten met goed gevolg had afgelegd, zei: ‘hij denkte het wel’, waarbij stellig het verlangen niet plat, maar hyper-beschaafd te spreken, een rol speelde.
Een student PA (22) verklaarde recentelijk: ‘Ik heb me gewegen’, dat hij evenwel ijlings corrigeerde. Toen ik hem erop attent maakte repliceerde hij aan: wegen te hebben gedacht. Het werd nog niet ‘geweegd’, maar de tendens, de aanloop was er. Een vorm als waste maakt op mij dezelfde indruk als loopte. Maar wies hoor en lees je zelden of nooit (meer).
Mijn indruk samenvattend zou ik ervoor willen pleiten dat deze mutatie-tendens ook kan worden uitgelegd als rijkdom. Het wijst op een grote flexibiliteit, die ook wel eens tot differentiëring kan leiden (zie boven!). De hoofdzaak is toch, dat de hoorder (lezer) begrijpt wat de spreker (schrijver) bedoelt. En zouden we daarom mogen concluderen dat het betreurenswaardig lijkende verschijnsel deel uitmaakt van de normale ontwikkeling, die elke levende taal vertoont?
Zeist, Godfried van Seystlaan 8
G.J. UITMAN