De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 631]
| |
Ken (Een blik in de keuken van het WBD)Nog niet zo heel lang geleden heb je, beste Berend, weer eens blijk gegeven van je waardering voor het Woordenboek van de Brabantse Dialecten. Je schreef nl. naar aanleiding van de derde aflevering: ‘Het moet een groot werk geweest zijn, al het ontvangen materiaal voor de druk en clichering klaar te maken. De bewerkers verdienen dan ook de dank van alle huidige en toekomstige dialectologen’Ga naar voetnoot1. Ik wil je dan ook gaarne vandaag iets laten zien naar aanleiding van wat je, naar ik hoop, later in de vermoedelijk zesde aflevering, die wij al weer half klaar hebben, die over het kleinvee en het pluimvee, zult kunnen lezen. Je zult er dan trouwens evenzeer als wij wel verrast door zijn hoeveel sprekende kaartbeelden dat materiaal, vergeleken bijv. met dat van het paard en het rund, oplevert. Want dat was voor ons een complete verrassing, evenzeer als bij het paard het grote aantal franse leenwoorden en bij het rund het grote aantal werkwoordelijke begrippen - vergeleken met het boerenhuis en de landerijen -, wat ons overigens toen zijn aparte moeilijkheden bracht.
Toen we dan het trefwoord troep (gezegd van kippen) behandelden, bleken de volgende kopjes onderscheiden te moeten worden: hoop, grote hoop, hoopje, klucht, klocht, kudde, kooi, toom, keur, keurtje, troep, krooi, koppel, stouw, stouwtje, bende, nest, zwerm, kompagnie, kompagnietje, lei, vlucht, slag, kipsel, klats, kliek, klad, groep, ken, onze kiekens. Ogenblikkelijk gaf dit overzicht aanleiding tot de gedachte dat de meeste benamingen blijkbaar heel in het algemeen op een zekere hoeveelheid kippen sloegen, maar dat er een paar: toom, nest, kipsel op een bepaalde leefgemeenschap, sommige zelfs op een en hetzelfde broedsel betrekking hadden. Daarnaast viel de aandacht op ken, dat slechts voor P77, Everberg, werd opgegeven. Het bleek niet duidelijk hoe deze opgave etymologisch geïnterpreteerd moest worden en er rees aanvankelijk twijfel of de lezing wel juist was. Was de laatste letter misschien u? In dat geval kon er verband met kudde zijn. Of stond er hen en was dit te interpreteren als hen'n, of was de opgave bij het ficheren uit een ander ‘antwoordhokje’ gehaald? De controle liet echter duidelijk ken zien. Het woord leek me zeer raadselachtig. Een dialectvorm van kern was wel weinig waarschijnlijk, al bestaan kernen soms uit groepen! Na te vragen viel er niet veel meer. De vragenlijst (19) stamde van 1963 en de invuller van wie wij deze in 1965 terug ontvingen, had drie personen geïnterviewd, die in 1881, 1890 en 1899 geboren waren. Waar hij in de antwoorden echter zelfs nog door kleur de drie proefpersonen onderscheiden had, moest de betrouwbaarheid overigens wel hoog aangeslagen worden. Toen kwam drs. Vromans op het goede idee nog eens in het WNT te kijken. Het is nl. de gewoonte dat bij elk enigszins merkwaardig ‘kopje’ allerlei woordenboeken geraadpleegd worden om te zien of er al een min of meer officiële schrijfvorm van het woord is en de resultaten worden dan steeds op de werkbespreking getoond. Bij ken was dat blijkbaar eens niet gebeurd en nu weees drs. Vromans op het WNT VII, I 2124-2125, waar ken als Westvlaams in de betekenis ‘maagschap, familie, verwanten’ | |
[pagina 632]
| |
genoteerd staat. Ik herinnerde mij toen ogenblikkelijk uit het Middelnederlands kinne en acht daarmee het probleem opgelost. Ik meen dat ons op het laatste ogenblik nog betrapt ken wel een heel bijzonder verschijnsel vertegenwoordigt. Alle citaten uit het WNT kennen het woord thans alleen nog in polaire verbindingen: kin noch ken, noch kin noch ken, zonder kijn of ken. Ook hebben die citaten alleen betrekking op mensen en dat geldt ook al van het mnl. kinne. Hier echter is het gebruik syntactisch nog niet zo gebonden en is blijkbaar voor de betekenis de feature ‘menselijk’ te eng. Zo leven in een Brabants dorp een toepasselijkheid en een betekenis die voor dit oude erfwoord binnen het Nederlands taalgebied thans blijkbaar voor de eerste keer geattesteerd worden. A. WEIJNEN |
|