De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| ||||||||||||||||||
Een nieuwe esk-apadeGa naar voetnoot*Tien jaar geleden vroeg ik in dit tijdschrift aandacht voor de produktiviteit van het suffix -esk en ik meende toen dat de conclusie gerechtvaardigd zou zijn ‘dat -esk op weg is een produktief suffix te worden na enige eeuwen in slechts weinige woorden “gerust” te hebben’, en ik opperde het vermoeden dat ‘we dit proces van herleving in een beginstadium aangetroffen zouden hebben’ (Van den Toorn 1968, 328). Het korte artikel had drie reacties tot gevolg: De Vriendt (1970) gaf een aantal aanvullingen, speciaal ten aanzien van de situatie in Zuid-Nederland, Geerts (1970) reflecteerde over de merkwaardigheid dat nu juist een suffix aan een vreemde taal ontleend wordt en hij benadrukte dat de derivatie op -esk speciaal bij eigennamen frequent is, en tenslotte gaf Welschen (1970) een uitvoerig overzicht van de problematiek, waarbij hij bovendien veel nieuw materiaal publiceerde. Ook in het buitenland werd aandacht aan het onderhavige suffix besteed. Marouzeau (1958) had al een korte notitie gepubliceerd over het suffix -esque in het Frans, Giraud (1962) had daarop voortgeborduurd en Zwanenburg (1975) schreef een uitvoerig artikel over dezelfde materie, met veel historische gegevens en modern materiaal. Belangrijk is steeds de vaststelling dat -esque een geleerde connotatie bezit; het leeft nog steeds, ‘du moins dans les cercles cultivés, et surtout pour les dérivés de noms d'hommes’ (Marouzeau 1958, 2). Ook Zwanenburg concludeert tot ‘une base “savante”’ (Zwanenburg 1975, 214) en vindt in zijn materiaal vooral afleidingen van eigennamen. In het uitvoerige en rijk-gedocumenteerde opstel van Yakov Malkiel (1972) vinden we daarvan trouwens opnieuw bevestigingen, ook voor andere Europese talen. Vooral de Romaanse talen kennen het suffix -esco of -esque, maar ook in het Engels komt het voor; in het Duits opmerkelijk minder. De auteur beschouwt -esque ook alweer als ‘a learned element’ en hij zegt ervan: ‘It requires a certain educational background and, in addition, a strong dosage of refinement and sophistication to use intelligently words like arab-esque and grot-esque, to say nothing of Dant-esque and Lop-esque’ (Malkiel 1972, 357). Het loont de moeite na tien jaar - niet veel overigens in het leven van een taal - de situatie opnieuw te overzien en enkele vragen aan de orde te stellen. Wat betekent in het kader van dit onderzoek het begrip ‘produktiviteit’, zijn er regels voor de afleiding te geven (resp. waren de regels die ik tien jaar geleden opstelde bruikbaar) en wanneer is er sprake van voldoende materiaal om conclusies te rechtvaardigen? Alvorens nader op die vragen in te gaan lijkt het me goed hier nog enkele nieuwe vondsten te melden. Daarbij is steeds de vindplaats nauwkeurig vermeld. Een aantal jaren geleden heeft Mattens het vermelden van vindplaatsen voor dit soort studies linguïstisch irrelevant genoemd (Mattens 1970. 7). Voor veel grammaticale onderzoekingen mag dat het geval zijn - lang niet altijd immers is een corpus nodig -, maar wanneer het betrekkelijk nieuwe verschijnselen betreft is het jaar van attestatie taalhistorisch van belang, terwijl de aard van de bron lexicografisch beschouwd typerend kan zijn voor de sfeer waarin woorden, in dit geval nieuwvormingen op -esk, gebruikt worden. Bovendien is door een víndplaatsverantwoording de controleerbaarheid in principe gewaarborgd voor ieder die daaraan behoefte heeft. | ||||||||||||||||||
[pagina 610]
| ||||||||||||||||||
Het hier volgende materiaal bevat vormen die nog niet in Van den Toorn (1968) en Welschen (1970) geregistreerd zijn, tenzij er sprake is van een beduidend ouder citaat of een gedrukte bron in plaats van een mondeling overgeleverd citaat uit de vorige verzamelingen. Ook hier is duidelijk te onderscheiden tussen afleidingen van zaaknamen (type I) en die van eigennamen (type II). Van het eerste type zijn te vermelden: balladesk (van ballade, oudere vindplaats dan in Welschen 1970), boulevardesk (van boulevard), carnavalesk (van carnaval, oudere vindplaats dan in Van den Toorn 1968), cowboyesk (van cowboy), cartoonesk (van cartoon), gigantesk (van gigant, oudere vindplaats dan in Van Dale4, 1898), gitaresk (van gitaar), kolderesk (van kolder), komediantesk (van komediant), lentesk (van lente), livresk (van livre), militaresk (van militair), oberesk (van ober), padvinderesk (van padvinder), puberesk (van puber), querulantesk (van querulant), ravitaillementesk (van ravitaillement), robotesk (van robot), seigneuresk (van seigneur), statuesk (van statue), tofelemonesk (van tofelemone), ziganesk (van zigane). Materiaal: balladesk: ...alleen onder een balladeske persiflage op de kaas met mosterd van de heer Bus (...) had hij ‘Cheiron’ gezet in plaats van ‘A.W.’ (S. Vestdijk, De beker van de min, 's-Gravenhage 1957, blz. 226); boulevardesk: ‘Ik kom als een dief’ van Georges de Tervagne, een boulevardesk niemendalletje (NRC 12-4-55); carnavalesque: Het Carnaval duurt dit jaar tien dagen: alles loopt gauw achter elkander af, hetgeen mij beter lijkt dan lange oncarnavalesque intermezzo's; Het is waar: declaraties à-bout-portant zijn zeer carnavalesque (L. Couperus, Legenden van de blauwe kust, Amsterdam 1951, blz. 24, 57; geschreven 1910); cowboyesk: Het vierde meisje had een masculiene inslag: zij droeg zeer cow-boy-esk een veldfles op de ene heup en op de andere een dolk (Anna Blaman, Eenzaam avontuur6, Amsterdam z.j. (1953), blz. 24; geschreven 1948); cartoonesk: ...cartooneske profetie... (radioprogramma NCRV 9-5-70); gigantesk: ...je stapelt maar en je hebt architectuur. Bonkig en duur, vooral dit laatste. Blokken graniet op elkaar; gigantesk (Bouwkundig weekblad XV, 1895, nr. 7, blz. 48); gitaresk: naam van een radioprogramma met Eddy Christiani, op donderdagavonden in september 1973; kolderesk: Hij is de typische humorist: soms een beetje verkapt sentimenteel, met grote aandacht voor de medemens en zijn zielige onvolkomenheden, soms ook alleen maar kolderesk (W.A. Ornée en N.C.H. Wijngaards, Letterkundig kontakt, Zutphen z.j. (1968), blz. 185); kolderesk plezier in de mystificatie (NRC Bijv. 23-3-57); komediantesk: Hij wordt wel met Bob de Lange vergeleken, omdat beiden op dezelfde uitbundige manier komediantesk zijn (De Tijd 24-4-70); lentesk: gezegd van het weer, mondeling 7 maart 1977; livresk: ...dat ook zeer grote lezers (...) dagelijks gewend waren op die manier hun livresk bestaan te eindigen, bij wijze van spreken met het boek nog tussen de vingers (Zandloper NRC 11-6-54); militaresk: Wie het stemlokaal wilde betreden, moest eerst een met geweer plus bajonet gewapende soldaat passeren. (...) dit militareske gebruik bestond ook al in het verleden (Alg. Hb. 30-9-68); oberesk: ...de gelaatsuitdrukking is even oberesque als in de klassieke personificatie, die Joop Doderer (...) ten tonele voerde (Rik Zaal in NRC-Handelsbl. 6-3-76); padvinderesk: In VN verhaalt de ongetwijfeld zelf op die lijst voorkomende Rudie van Meurs over padvindereske activiteiten van twee BVD-agenten (NRC 11-9-75); puberesk: Het valt niet te ontkennen, ik ben teleurgesteld tot in het diepst van mijn pubereske ziel. (Isaac Faro, Damesverhalen, Amsterdam 1966, blz. 162); ...een pubereske onbezonnenheid. (Het Vaderland 3-4-65); querulantesk: ...de aanwezige journalisten, uitgekeken op het veelal querulantesque gesplinter in de Nederlandse politiek... (VN 23-1-71); revitaillementesk:... en hij voert ons in de richting van de plaatselijke golfclub, het ravitaillementesque hoofdkwartier van de renners en hun gevolg.(VN 17-6-72, blad 3); robotesk: De prijs die Tina Turner betaalde in ruil voor robotesk variété, het betere amusement en all-round-artiestendom zal haar populariteit, zeker hier, een geduchte knauw geven (NRC-Handelsbl. 30-1-78);seigneuresk: ...en het laatste wat hij daar zag bij de kachel was die seigneureske profiel van | ||||||||||||||||||
[pagina 611]
| ||||||||||||||||||
Lodewijk van Deyssel (S. Carmiggelt in Maatstaf 18, jg. 1970, blz. 476); statuesk: ...de harmonie van een statuesk mooi mannelijf, ... (L. Couperus; Van oude menschen de dingen die voorbijgaan, Reuzensalamander 1948, blz. 132; geschreven 1906); haar figuur, (...) een statuesque volmaaktheid (ibid. blz. 123); Ik ben niet bepaald klassiek van trekken, noch statuesk van figuur... (L. Couperus, Legenden van de blauwe kust, Amsterdam 1951, blz. 47; geschreven 1910); tofelemonesk: Welnu, er was bij deze clericale critici geen sprake van tofelemoneske lichtgeraaktheid (VN 25-2-78, blz. 15); ziganesk: Pellenaers, de emotionele, ongebreidelde, in zijn hart volstrekt ziganeske dynamicus van de praktijk... (NRC 24-6-58). Van het tweede type noemen we: agnesk (van Agnes), cézannesk (van Cézanne), chaplinesk (van Chaplin, oudere vindplaats dan in Welschen 1970), chopinesk (van Chopin), clochemerlesk (van Clochemerle), duperronnesk (van Du Perron), fellinesk (van Fellini), fillmoresk (van Fillmore), gillesk (van Gill), gogolesk (van Gogol), goyesk (van Goya, oudere vindplaats dan in Welschen 1970), haydnesk (van Haydn), junoësk (van Juno, oudere vindplaats dan in Welschen 1970), kaartesk (van Kaart), merlinesk (van Merlyn), molièresk (van Molière), napoleonesk en napoleontesk (van Napoleon), reinaerdesk (van Reinaerd), ruijsdaelesk (van Ruijsdael), schumannesk (van Schumann, oudere vindplaats dan in Van den Toorn 1968), shawesk en shawnesk (van Shaw), tarzanesk (van Tarzan), titanesk (van Titaan), villonesk (van Villon), wildesk (van Wilde). Materiaal: agnesk: De gedichten en agneske verhalen zijn even plezierig als tekeningen van Paul Klee, van Miro of van Lucebert... (bespreking van een bundel van Agnes de Graaf, in De nieuwe linie 28-1-71, bladz. 9); cézannesk: ...met echter precies dat vleugje van gewaagde Cézanneske zwier in de penseelvoering... (De nieuwe linie 15-11-69); chaplinesk: ...twee chaplineske figuren in versleten zwarte costuums, compleet met bolhoed en uitzonderlijk grote schoenen ... (NRC 18-2-55); chopinesk: Ook op de plek waar regelmatig chopineske openluchtkoncerten werden gehouden, waren minder bezoekers dan elders (H.C. ten Berge, in Raster II, 1 (april 1968), blz. 8); ... trof dit pianospel door het plezier dat de speler aan de Chopineske klavierschrijfwijze beleeft (NRC-Handelsbl. 23-2-71); clochemerlesk: Nog tot na de laatste oorlog heeft dit clochemerleske vraagstuk niettemin tot soms hoogstvermakelijke verwikkelingen aanleiding gegeven. (P.R.A. van Iddekinge, in Van omnibus tot trolleybus, Leiden 1964, blz. 35); duperronnesk: Een Duperronnesk-Terbrakiaans accent, dat spreekt (W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur, Groningen 1963, blz. 69); De periode waarop Pound met zijn Du Perroneske energie (...) zijn onuitwisbare stempel had gedrukt, is al zolang voorbij (H. Romijn Meyer in NRC-Handelsbl. 4-11-72, blz. 6); fellinesk: Huwelijksleven in het circus: de dwerg en de opblaasdame, een ‘fellinesk’ filmbeeld van Terayama (Ellen Waller in NRC-Handelsbl. CS 14-11-75); het bekende fellineske strand, met de fellineske choreografie van figuren en camera (E.W. in NRC-Handelsbl. CS 12-12-75); Dit beeld is niet meer uit mijn reservoir van fellineske fantomen weg te branden (Ischa Meijer in NRC-Handelsbl. 8-1-77, blz. 16); fillmoresk; ...of jij ook van mening bent dat de Fillmoreske dieptecategorieën misschien met vrucht ook inde tekstgrammatica zouden kunnen worden toegepast. (part. corresp. 27-2-72); gillesk: Het is een typisch Gillesk geschrift - vol furieuze beweringen, deskundige (en korzelige) opmerkingen en behartenswaardige adviezen (Zandloper, in NRC 28-10-55); gogolesk: Zoiets is gewoon gogolesk, net als in De dode zielen (mond. 8-1-69); goyesk: een volmaakt Goyesk tafereel, ... (S. Vestdijk, Pastorale 1943, 1948; derde druk, Amsterdam 1967, blz. 254); haydnesk: Kempffs nogal persoonlijke aanpak (...) die deze werken op vrij intieme, haast nog Haydneske schaal houdt, ... (J. de K. in Disk, aug. 1968, blz. 23); junoësk: De aanblik van junoëske torso's, bij elkaar gehouden door, voor geen kleintje vervaarde, beehaas, is technisch beschouwd boeiend. (Hendrik Hagenaar in Het Vaderland 10-7-56); kaartesk: Vijf bedrijven lang op de planken en een verleidelijke mogelijkheid van kwinkslagen en | ||||||||||||||||||
[pagina 612]
| ||||||||||||||||||
Kaarteske mimiek (NRC, Bijv. 17-11-56); merlinesk: Dan moet het meer een beetje merlinesk zijn. (gezegd van een tijdschrift, mond. 6-12-67); molièresk: De slag-om-de-oren vormt een climax in het Molièresk drama van (Jean Anouilh, La répétition ou l'amour puni) (Het Vaderland 25-10-57); napoleonesk: De Napoleoneske krant is soms vreemd openhartig, soms ontroerend imbeciel. (Avenue nov. 1972, blz. 113); napoleontesk: Schel een trompetconcert meefluitend wandelt hij naar de kast en toont een Napoleontesque maarschalkssteek. (VN 20-12-69, blz. 13); reinaerdesk: ...en pakte de ‘Wapenbroeders’ uit de kast om nog wat Reynaerdeske streken te repeteren. (VN 6-10-73, blz. 5); ruijsdaelesk: Een ander maal heeft hij wel eens even iets Ruijsdaelesks. In weder andere herkent men een zweem van Ostade (Jan Veth in Gedenkboek Keuze-tentoonstelling van Hollandsche schilderkunst, Amsterdam 1898, blz. 34); schumannesk: ... een Daad, die zich niet meer met Wagner-muziek en Schumanneske droomerijen rijmen liet. (S. Vestdijk, Bevrijdingsfeest, Amsterdam 1949, blz. 141); shawesk: een tekst, die (...) nog altijd zeer veel met Shaw, met wat de wereld het Shaweske is gaan noemen, te maken had. (NRC Bijv. 26-1-57); shawnesk: een van Shaws spectaculairste, maar daarom niet minder shawneske stukken: Caesar en Cleopatra (NRC 27-3-58); een aardige, haast Shawneske (...) paradox (NRC Bijv. 2-10-54); tarzanesk: er staat op 't rulle zand een mooi romantisch speelschip, met dikke touwen, waaraan men tarzanesk kan slingeren, ... (NRC-Handelsbl. 9-7-71, blz. 12); titanesk: Daden, aanzienlijk minder spectaculair dan het leveren van een Titanesk gevecht, waarbij de vijanden in doodsnood van hun brandende schepen springen (S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance, Assen 1969, blz. 163); villonesk: In mijn studentenjaren beleed ik een Nietsche-aans gekleurd super-esthetisme, zich periodiek ontladend in Villonesk vagebondisme. (A. Burnier, De verschrikkingen van het Noorden, Amsterdam 1967, blz. 88); wildesk: Maugham sluit in zijn spelen aan bij de Engelse traditie van de ‘company of manners’, met een bescheiden gebruik van Wildeske aforismen (NRC 9-12-57). In deze reeks voorbeelden passen ook nog gargantuesk (van Gargantua) en pantagruelesk (van Pantagruel), die beide via Nieuwborg (1969, 0457) te vinden zijn en die uit Van Dale8 (1961, 582 en 1474) afkomstig zijn. Beide woorden komen uit (niet genoemd) werk van Huizinga en moeten dus van voor 1945 dateren. Bij dit materiaal (waaronder 40 nog niet eerder geregistreerde -esk-formaties) passen een paar opmerkingen. In enkele gevallen is de spelling -esque aangehouden, kennelijk als de auteur zich bewust was van de Franse herkomst van het suffix. Zo koos Couperus in 1906 soms nog voor deze spelling, maar Jan Veth gebruikte in 1898 al de spelling met een k. Bij afleidingen van eigennamen wordt soms vastgehouden aan de hoofdletter van de eigennaam, soms niet. Dat de gebruikers zich in veel gevallen duidelijk bewust moeten zijn geweest van het grondwoord, valt af te leiden uit spellingen als carnavalesk, waar een dubbele l, robotesk, waar een dubbele t, en tarzanesk en villonesk, waar een dubbele n nodig zou zijn geweest; duperronnesk daarentegen heeft terecht tweemaal n. Bij militaresk had evengoed militairesk gebruikt kunnen worden, en shawnesk (naast regelmatig shawesk) is, dunkt me, alleen begrijpelijk als analogieformatie naar clownesk. Bij napoleontesk kan de t naar het voorbeeld van het adjectief napoleontisch gebruikt zijn, en agnesk, dat eigenlijk agnessesk had kunnen luiden, zou als haplologie begrepen kunnen worden. Een interessanter probleem is hier echter de toepasbaarheid van het begrip produktiviteit. In 1968 ging ik uit van Schultinks definitie: ‘de voor taalgebruikers bestaande mogelijkheid door middel van het morfologisch procédé dat aan de vorm-betekenis-correspondentie van sommige hun bekende woorden ten grondslag | ||||||||||||||||||
[pagina 613]
| ||||||||||||||||||
ligt, onopzettelijk een in principe niet telbaar aantal nieuwe formaties te vormen’. (Schultink 1962, 38). Nu is bij al deze -esk-formaties de onopzettelijkheid ver te zoeken. De verschillende aarzelingen bij de spelling (wel of geen hoofdletter, -esque of -esk, etc.) maken aannemelijk dat de taalgebruikers zich vrij sterk bewust zijn geweest van het nieuwe of ongewone van de door hen toegepaste -esk-afleiding. Bovendien stammen alle geattesteerde vormen uit de sfeer van kunst en wetenschap en aanverwante gebieden (de paar mondelinge gevallen vormen daarop geen uitzondering); wanneer ze uit de NRC afkomstig zijn, komen ze vrijwel altijd uit de pagina's over kunst en voor het overige zijn de geciteerde auteurs ook niet bepaald volksschrijvers. Het ligt voor de hand aan te nemen dat in al deze gevallen een streven naar oorspronkelijkheid, een zucht naar iets nieuws - iets opzettelijks dus - de taalgebruikers voor -esk in plaats van -achtig heeft doen kiezen. In dit verband wil ik erop wijzen dat bij nader inzien een betekenisverschil met -achtig mij niet lijkt te bestaan; ik geloof dat Welschen daarin geheel gelijk heeft en dat er alleen sprake is van een stilistisch verschil: -esk is erudieter dan -achtig. Wil men het boosaardiger formuleren, dan komt -esk meer tegemoet aan modezucht. Vervolgens dient zich dan het probleem aan van het al dan niet telbaar zijn. Met frequentie van voorkomen heeft die telbaarheid niets te maken; dat moet scherp in het oog gehouden worden. Daarmee is echter telbaarheid nog niet veel beter toepasbaar geworden; evenals onopzettelijkheid is telbaarheid, resp. ontelbaarheid niet operationeel te maken (vgl. ook Welschen 1970). Bovendien moet de principiële vraag gesteld worden of het lexicon, waarin zich immers alle woorden bevinden die voor derivatie vatbaar zijn, zelf dan een ontelbaar aantal items moet bevatten. Dat kan moeilijk aangenomen worden. Anderzijds benaderen de eigennamen - waarvan we hier bij uitstek -esk-afleidingen gevonden hebben - het criterium van de ontelbaarheid, doordat de vele niet-Nederlandse namen (we mogen aannemen dat alle Nederlandse eigennamen een telbare hoeveelheid vormen) niet alleen onoverzienbaar zijn, maar in principe ook voor nieuwvorming en uitbreiding vatbaar zijn. Zelfs als men dat niet wil accepteren, dan vormen toch de eigennamen een klasse van morfologisch onvoorspelbare formaties met allerlei fonologisch marginale eigenaardigheden. Nu blijken in ons materiaal alleen tamelijk bekende en morfologisch ‘gewone’ eigennamen voor te komen. Samen met de andere substantiva uit groep I vormen die genoeg materiaal om de regel die ik tien jaar geleden in een voorlopige notatie formuleerde voorlopig als niet-gefalsifieerd te beschouwen. In moderner notatie, waarvoor hier verwezen zij naar Chomsky and Halle 1968 en Zwarts 1975 zou ik de volgende woordvormingsregel willen voorstellen:Door deze regel is verantwoord dat zowel kafkaesk als kafkesk kunnen voorkomen; naast goyesk is ook goyaesk denkbaar, naast junoësk ook junesk. Wanneer na C½ geen V meer volgt en dus de laatste klank van het grondwoord een medeklinker is, kan -esk direkt volgen: villonnesk, kolderesk, ruijsdaelesk, enz, Alleen wanneer na C½ een sjwa volgt, treedt sjwa-elisie op: Dante / dantesk, ballade / balladesk. Waarschijnlijk | ||||||||||||||||||
[pagina 614]
| ||||||||||||||||||
hebben we hier te maken met een algemenere regel: ə ➝ ∅ / __ # die er bijv. ook voor zorgt dat de pluralisuitgang -en pas kan optreden na sjwa-elisie: promesse/promessen. Die elisie vindt overigens niet plaats voor alle klinkers: Danteachtig is heel wel mogelijk. Op deze regel(s) ga ik in dit verband niet verder in. Een uitzondering op de boven geopperde woordvormingsregel vormen afleidingen van meerlettergrepige eigennamen op liquida + s, die voor -esk de s verliezen: Rubens / rubenesk, Michels / michelesk (zie Van den Toorn 1968). Ik geloof dat iedereen van Caspers casperesk zou maken, van Peters peteresk, maar van Cals calsesk met behoud van de s. De regel zou dus kunnen luiden:Een verklaring voor deze merkwaardige uitzondering zou kunnen liggen in het feit dat al deze eigennamen patronymica op -s (en dus historisch gezien afleidingen) zijn. Ze verliezen dan hun suffix -s, dat herkomst aanduidt, voordat een ander - adjectivisch - suffix aangehecht kan worden. Maar meer dan een vermoeden is dat niet; een tegenvoorbeeld zou een eigennaam als Casals kunnen zijn, waarvan ik niet weet of ik casalsesk of casalesk zou zeggen; waarschijnlijk het laatste. Maar voor een naam als Korthals geldt dat weer niet. Voor dit soort twijfelgevallen is materiaal uit een corpus nu hoogst welkom. Tot hier toe verantwoorden deze regels de produktiviteit van de suffigering met -esk in die zin dat alle mogelijke gevallen erdoor bestreken worden; mogelijke, maar niet-voorkomende derivaties zijn aldus niet uitgesloten (vgl. Booij 1977, 120). De term ‘onopzettelijk’ laten we buiten de definitie; de poging van Booij (1977, 4) de opzettelijkheid van een morfologische vorm te interpreteren in termen van ‘rule-changing creativity’ lijkt me maar beperkt te lukken. Zgn. ‘rule-changing creativity’ kan alleen a posteriori vastgesteld worden, terwijl opzettelijkheid alleen a priori verondersteld kan worden. Hiervoor is een zich verplaatsen in de geest van de taalgebruiker nodig, waartoe we niet objectief in staat zijn. Regel-verandering is voor een grammatica dan ook niet adequaat te voorspellen (zie ook Botha 1968, 149) en wanneer er toch sprake moet zijn van ‘bewust’ of ‘opzettelijk’, dan doen we er goed aan deze termen welbewust in pretheoretische zin te gebruiken.
M.C. VAN DEN TOORN | ||||||||||||||||||
[pagina 615]
| ||||||||||||||||||
Literatuur:
|
|