De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 602]
| |||||||||||||
Onlogische (?) negaties in de bijzin‘De keeper moet verhinderen, dat de bal niet in het doel terechtkomt.’ Deze zin zou de gedachte kunnen oproepen aan een niet bestaande en ook onbestaanbare versie van het voetbalspel: een zot pendant van wat bij dammen en schaken ‘qui perd gagne’ is. Wie gedurende een aantal jaren Nederlandse schoolopstellen heeft gecorrigeerd, heeft zeker meer dan eens een zin onderstreept, waarin iemand onwillens en onwetens het tegengestelde beweert van hetgeen hij bedoelt en de werkelijkheid verbaal in haar tegendeel doet verkeren. Met het zetten van een enigszins horizontale streep heeft hij zijn taak natuurlijk niet als beëindigd beschouwd. Hij heeft de fout (zonder namen te noemen) met de klas besproken en daarmee - misschien! - enige invloed uitgeoefend op enkele toekomstige schriftelijke uitingen van een groepje leerlingen. Of hij werkelijk iets heeft bereikt, zal hij nooit kunnen controleren. En hoe krijgt hij de gegevens bij elkaar om met zekerheid de vraag te kunnen beantwoorden, of dat onlogische ‘niet’ slechts een incidentele vergissing is dan wel een voor het taalgebruik van een bepaald individu kenmerkende fout? Wie eenmaal ‘katalógus’ zegt, of ‘professorisch’, of ‘Ik sta er triplex van’ enz., blijft dat zeggen, totdat het door een ander voorgoed uit zijn geest en zijn mond is weggepraat. Dat een dergelijke fout door een en dezelfde persoon onherroepelijk wordt herhaald, is een ervaringsgegeven. Maar dat iemand altijd na ‘verhinderen’ een bijzin met ‘niet’ laat volgen, is niet met een beroep op de feiten te staven. En waarom zouden we van die leerling met die ene onlogische zin een formulering als ‘Ik was doodsbang, dat de hele boel niet zou afbranden’ moeten verwachten? De typering ‘incidentele vergissing’ komt waarschijnlijk meer in aanmerking, maar berust evenmin op duidelijke gegevens. ‘Fout, onlogisch gebruik van een ontkenning.’ Wie dit zegt, meent een volkomen objectief oordeel uit te spreken. Het komt niet in hem op, dat de door hem gehanteerde logica zíjn logica zou kunnen zijn, of bepaald zou kunnen worden door een toevallige eigenschap van zijn moedertaal. Toch is er wel het een en ander, dat in een van deze of in beide richtingen wijst. Dit komt echter niet aan het licht, zolang we niet verder kijken dan dat ene gegeven voorbeeld lang is. Het is ontleend aan een ongeveer dertig jaar geleden geschreven Nederlands schoolopstel; een bepaald werkwoord (‘verhinderen’) wordt gevolgd door een van dat werkwoord afhankelijke bijzin met een bepaald ontkenningswoord (‘niet’), dat in het verband ‘onlogisch’ is. De spreiding van het verschijnsel ‘onlogische ontkenning’ (dit is een voorlopige typering) is onafhankelijk van al die restricties.
| |||||||||||||
[pagina 603]
| |||||||||||||
De volgende beschouwingen centreren in de problematiek van (g), in verband met de andere aspecten en met de literatuur over de kwestie. In zijn Prinzipien der Sprachgeschichte heeft Hermann Paul er een paragraaf van zijn hoofdstuk over de contaminatie aan gewijd. Deze begint met: ‘Eine in allen Sprachen häufige Erscheinung ist es, dass eine Negation gesetzt wird, die an die betreffende Stellung eigentlich nicht gehôrt, aber dadurch veranlasst wird, dass der Gesamtsinn der Phrase negativ ist. So steht noch im 18. Jahrh. häufig nach Ausdrucken, die einen negativen Sinn haben, im abhängigen durch dass eingeleiteten Satze eine uns jetzt unlogisch erscheinende Negation.’Ga naar voetnoot1 Dit wordt toegelicht met zinnen van uitzonderlijk geletterden: Claudius, Miller, Lessing, Schiller. De laatste is met: ‘Wird das hindern können, dass man sie nicht schlachtet?’ een voorloper geweest van de Nederlandse leerling met zijn zin over de keeper. Uit dezelfde paragraaf citeer ik: ‘Notwendig ist die Negation schon im Mhd. nicht.’ ‘Schon’ in deze en ‘noch’ in de eerste zin doelen op een historisch proces: een bepaald verschijnsel komt in de loop der eeuwen in een bepaalde taal hoe langer hoe minder voor. Is het op een gegeven ogenblik zelfs geheel verdwenen? Paul geeft geen enkel voorbeeld uit het Duits van zijn dagen. ‘In allen Sprachen häufig.’ Alle: dat zijn er nogal wat. De juistheid van dat algemene oordeel staat, gezien het uitsluitend aan Indoeuropese talen ontleende materiaal, nog ter discussie. Bovendien kan ‘Häufigkeit’ slechts op grond van een vergelijking worden vastgesteld. Natuurlijk beschikken we in de verste verte niet over alle 18de-eeuwse uitingen met ‘hindern’ plus daarvan afhankelijke bijzin. Maar we kunnen daarvan toch een groter aantal achterhalen dan die ene zin van Schiller. Dat de negatie hier vaak en niet bij (hoge) uitzondering voorkomt, is allerminst bewezen. Belangrijker is: het verschijnsel wordt door Paul in twee onmiddellijk op elkaar volgende zinnen op twee totaal verschillende manieren getypeerd. De eerste typering luidt: ‘Er wordt een negatie gezet op een plaats, waar ze eigenlijk niet hoort’. Ik vestig de aandacht op de bepaling ‘eigenlijk’. Wat is de betekenis, de bedoeling hiervan? Paul is niet de enige, die aan deze bepaling behoefte blijkt te hebben. Zo lezen we in een beschouwing over ‘ne explétif’: ‘Il existe de nombreux cas où cet adverbe n'a pas de valeur négative à proprement parler et n'est qu'une sorte d'écho de la négation implicitement contenue dans la phrase’.Ga naar voetnoot2 Alwie zijn als wetenschappelijk bedoelde uitspraken van ‘eigenlijk’ en/of ‘oneigenlijk’ voorziet, zou zich kunnen beroepen op beoefenaars van de logica, die hetzelfde doen. ‘Maritain behandelt de inclusieve disjunctie (...), maar maakt een onderscheid tussen proposities die volgens hem proprement disjonctive zijn, dit zijn de exclusieve disjuncties, en zulke die slechts improprement disjonctive zijn, namelijk de inclusieve disjuncties (...).’Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||
[pagina 604]
| |||||||||||||
Het is niet eenvoudig, de zin van dit verbale bedrijf te achterhalen. Naast oordelen van de vorm ‘S is P’ treffen we (o.a.) in de linguïstiek en in verhandelingen over logica oordelen aan van de vorm ‘S is niet P’. Daarentegen heeft ‘S is eigenlijk P’ twee negatieve pendanten: ‘S is eigenlijk niet P’ en ‘S is niet eigenlijk P’. Het laatste betekent: ‘S is wel P, maar het is dit niet eigenlijk; het is dit slechts oneigenlijk’. De ene positieve en de twee negatieve vormen met ‘eigenlijk’ worden bij een indeling der oordelen niet genoemd en besproken. Toch hebben ze een analyse nodig. Dit geldt vooral voor ‘S is niet eigenlijk P’. Oordelen van deze vorm vertrouw ik niet. Mijns inziens bewijzen ze slechts, dat zelfs beoefenaars van de logica dupe kunnen worden van onduidelijke woorden. Deze mening zal ik niet toelichten. Behalve als door oneigenlijkheid aangetast, wordt die negatie ook als semantisch gereduceerd beschouwd. De reductie wordt hetzij met een beeldspraak aangeduid (‘une sorte d'écho’), hetzij als mathematiseerbaar voorgesteld (‘demi-négation’). Van dit alles is bij Paul niets te vinden. De negatie heeft geen greintje van haar ontkennende waarde verloren. Ze hoort er alleen maar ‘eigenlijk’ niet thuis. We vergelijken nu de zinnen (I) ‘De negatie hoort er niet’ en (II) ‘De negatie hoort er eigenlijk niet’. Wat is het verschil? Kennen we aan ‘eigenlijk’ de betekenis toe: ‘in overeenstemming met het wezen der zaak’ of ‘als we het goed beschouwen’, dan maakt dat woord een pleonastische indruk. In (I) is immers op geen enkele wijze tot uitdrukking gebracht, dat aan het wezen der zaak is voorbijgegaan, of dat de zaak níét goed is bekeken. Waarschijnlijk heeft Paul er de nadruk op willen leggen, dat hij die zinnen volgens absolute logische maatstaven beoordeelt en dat ze ook zo beoordeeld moeten worden. De 18de-eeuwse taalgebruikers zijn dan in dit opzicht in gebreke gebleven. De andere typering luidt: ‘De ontkenning komt ons tegenwoordig onlogisch voor’. Hier is van een absolute logica geen sprake meer. De logica wordt afhankelijk gesteld van persoon en periode. Twee soorten logica volgen elkaar op in de tijd. Ze zijn gelijkwaardig. Dit ‘tolerantie-principe’ is ook werkzaam, als men het verschil in formulering van een bepaalde gedachte niet terugbrengt tot een verschil in logica, maar tot een verschil in taal. Ik citeerde reeds van Paul: ‘Notwendig ist die Negation schon im Mhd. nicht’. Eens zou dus het weglaten van de ontkenning een fout zijn geweest. In een volgende periode staan formuleringen met en zonder ontkenning als gelijkwaardig (en zonder enig betekenis-verschil) naast elkaar. Ten slotte - zo wordt het althans voorgesteld - is de negatie geheel verdwenen. Het blijkt mogelijk, dit proces te beschrijven zonder daarbij woorden te gebruiken als ‘foutief’ en ‘onlogisch’. Die woorden komen ook niet voor in een der opmerkingen van Weijnen over de ontkenning in het Nederlands der 17de eeuw: ‘Na uitdrukkingen die vrezen of verhinderen, verbieden betekenen, kan de bijzin een negatie hebben die niet vertaald wordt.’Ga naar voetnoot4 Hierbij wordt verwezen naar Vondels Taal van Van Helten en naar WNT, IX, 1949. Als voorbeelden geeft Weijnen: ‘uyt vreeze, dat-se niet toe en sluyte’ en ‘Uit vreeze dat de Staat niet strande’. Blijkens ‘vertaald’ worden het 17de- en het 20ste-eeuwse Nederlands als twee verschillende talen beschouwd. Wat in de ene kan, kan in de andere niet. Over de frequentie-verhouding tussen de twee mogelijkheden in | |||||||||||||
[pagina 605]
| |||||||||||||
het 17de-eeuws - in het algemeen en in het taalgebruik van een bepaalde auteur - krijgen we niets te horen (vgl. mijn opmerking over de behandeling van het Duits van Schiller, Lessing e.a.). Het aantal tot nu toe bij elkaar gezochte voorbeelden met negatie is gering. Ik voeg er een zin van Spinoza aan toe. Deze is te vinden in zijn antwoord op de eerste tot hem gerichte brief van Willem van Blyenbergh.Ga naar voetnoot5 ‘doch om de baan ook klaar te maken en alle aanstoot wegh te neemen, so dien ik noch op dese twee navolgende questien te aantwoorde, te weeten, 1. waarom dat de schriftuur syt dat got begeert, dat de godloose sigh bekeeren, en ook waarom heeft hij Adam verbooden, van de boom niet te eeten, daar hy het teegendeel beslooten had. (...)’ ‘God heeft Adam verboden, van de boom niet te eten.’ Moeten we hier rekening houden met het bekende feit, dat het Nederlands voor Spinoza een aangeleerde taal was, die hij maar gebrekkig beheerste? Het antwoord moet ontkennend luiden. Ongetwijfeld wist hij, wat ‘verbieden’ betekent en kende hij daar niet de betekenis ‘gebieden’ aan toe. Als het een kwestie is van ‘logica’ en van niets anders, dan valt die negatie wel bijzonder op in een zin van iemand, wiens hersens om zo te zeggen ‘ordine geometrico’ gerangschikt lagen. Dit voert tot de vraag, in hoeverre het intellectuele niveau der taalgebruikers - Vondel, Spinoza, Lessing, Schiller - van invloed is op het oordeel: verschil in ‘taal’. In Pauls theorie komt een onderscheiding in niveaus van taalgebruik of in sociale taalkringen niet ter sprake. Anders is dit in de theorie van Van Ginneken. Deze heeft ook in andere opzichten een eigen karakter. In zijn Principes de Linguistique psychologique poneert en verdedigt Van Ginneken de these: ‘La négation dans la langue naturelle n'est pas la négation logique, mais l'expression du sentiment de la résistance’.Ga naar voetnoot6 Hij verwerpt de opvatting van Paul, ‘qui prétend que nous aurions affaire à une contamination’. Inderdaad bespreekt Paul de kwestie in een ‘Kontamination’ genoemd hoofdstuk. Maar wat heeft hij zich bij deze term gedacht? Ik neem als voorbeeld de zin over de keeper. Het ligt min of meer voor de hand, deze te beschouwen als een contaminatie van ‘De keeper moet zorgen, dat de bal niet in het doel terechtkomt’ en ‘De keeper moet verhinderen, dat de bal in het doel terechtkomt’. Toch moet het uitgesloten worden geacht, dat die twee pasklare zinnen in iemands geest aanwezig zijn, voordat hij er per ongeluk een troebel mengsel van maakt. Hoe dit zij, op de aangegeven wijze verklaart Paul de door hem genoemde gevallen niet. Hij zegt immers: ‘die Negation wird dadurch veranlasst, dass der Gesamtsinn der Phrase negativ ist’. Deze formulering heeft voldoende overeenkomsten met de volgende formulering van Van Ginneken om een vergelijking mogelijk te maken. ‘Les exemples nombreux dans les langues indo-européennes de toutes sortes où après une principale marquant la résistance (empêcher, prévenir, éviter, défendre, nier) l'objective a une négation, ne | |||||||||||||
[pagina 606]
| |||||||||||||
sauraient être expliquées plus clairement que par les paroles dêjà citées de Paul Cauer: La disposition négative se répand sur la phrase entière.’ Wat voor Paul oorzaak is, is voor Van Ginneken (en Cauer) gevolg, en omgekeerd: een eigenschap van de zin als geheel (de negativiteit) heeft invloed op de taalgebruiker - iets in de psyche van de taalgebruiker (de ‘disposition négative’) heeft invloed op de zin als geheel. Als de laatste opvatting juist is, moet er in het emotionele vlak een verschil zijn tussen ‘uit vrees dat de staat strandt’ en ‘uit vrees dat de staat niet strandt’, tussen ‘verbieden van de boom te eten’ en ‘verbieden van de boom niet te eten’ enz. ‘Je crois donc avoir prouvé avec une certitude absolue que les négations, pour le moins à l'origine, ne sont que des expressions de sentiment’, zegt Van Ginneken aan het slot van zijn betoog. De restrictie houdt in, dat ze er later een andere functie bij hebben gekregen - en niet, dat ze later hun emotionele functie hebben verloren. Dit is in overeenstemming met: ‘Dans toute langue familière naturellement développée les particules négatives ont comme signification propre: un sentiment de résistance. L'adhésion négative logique ou mathématique (dont deux se compensent) est leur signification figurée, née seulement dans quelques centres de civilisation isolés; jamais et nulle part elle a pénétré dans le domaine populaire.’ Het gebruik van de termen ‘eigenlijk’ en ‘figuurlijk’ is voor kritiek vatbaar. Ook is het allesbehalve duidelijk, wanneer de ontwikkeling van ‘une langue familière’ ophoudt ‘natuurlijk’ te zijn. Maar met de door hem aangebrachte onderscheiding - kort gezegd: de ene taalgebruiker is de andere niet - moet hij het verder brengen dan zij die slechts spreken van een proces, dat zich aan ‘de’ taal of ‘de’ logica voltrekt. Willen we echter van algemene beschouwingen tot concrete kennis komen, willen we b.v. weten wat zich tussen het 17de-eeuwse en het hedendaagse Nederlands, het 18de-eeuwse en het hedendaagse Hoogduits heeft afgespeeld, dan blijft het gebrek aan gegevens ons dwarszitten. ‘Jamais et nulle part elle n'a pénétré dans le domaine populaire.’ Dat in een vroegere taalfase ‘het volk’ of ‘de eenvoudige taalgebruiker’ steeds, zonder uitzondering, in de bijzin na bepaalde werkwoorden een ‘ons nu onlogisch toeschijnende’ ontkenning gebruikte, kunnen we gemakkelijker beweren dan bewijzen. Zeker is slechts: Vondel, Spinoza, Schiller, Lessing en nog een paar auteurs deden dit soms. De wijze waarop Van Ginneken de ‘logische’ negatie kort typeert (‘dont deux se compensent’) doet vermoeden, dat hij bij de ‘eigenlijke’ negatie in de eerste plaats gedacht heeft aan gevallen als ‘nooit niemand, nooit niks, nooit nergens’. Deze zijn ook wel het meest geschikt om de theorie over de gevoelswaarde van de ontkenning te doen begrijpen of te doen navoelen. Toch kunnen juist die dubbel-vormen zeer bewust worden gebruikt. ‘Het hokje waarin we gingen praten, was smerig en honds koud. Er stond een verroest Etna-fornuis, dat het niet deed, er hing een stormlantaarn, een schamel bed in de hoek, geen koffie, geen niks en het toilet is buiten, tegen de bomen.’Ga naar voetnoot7 Dit ‘geen niks’, uit een emotie ontstaan, is hier bewust gehandhaafd, bewust als een stilisticum toegepast. In zijn Manus Peet beschrijft Querido een chaotische kraam- en verjaarsvisite. Een der feestgangers, een man met een tomaatrode drankkop, wil met alle geweld een dronk instellen. ‘Ik hef me glas, ... overkreet | |||||||||||||
[pagina 607]
| |||||||||||||
hij nog eens schel het dazend getier, terwijl hij zijn achteruit-deinzend voorhoofd met een roodgeruite zakdoek afveegde. - Mit sonder niks in se klewiere, ... gierde Siroopje ...’Ga naar voetnoot8 Is ‘met zonder niks’ typische volkstaal? Heeft die vrouw zich willoos overgegeven aan haar ‘sentiment de résistance’? Het is mogelijk. Maar het kan ook als moppigheid bedoeld zijn., Meermalen heb ik het in totaal andere sociale taalkringen voor de mop horen zeggen. Tegenover het bewuste gebruik met meer dan één functie staat het, steeds op hetzelfde neerkomende, onbewuste gebruik. Zo zegt Bromtolletje: ‘Hep geen arres feur niksnie’. ‘En de maag van die Krentemik staant nooit-nie stil’.Ga naar voetnoot9 En zo praten al die Jordaners. Evenals ‘verhinderen enz. met een ontkenning in de bijzin’ heeft ‘nooit niet’ enz. een geschiedenis. Hoe moeten we dit begrijpen? ‘Soms heeft men een opeenstapeling van ontkenningen zonder dat deze elkaar opheffen’, zegt Weijnen over het 17de-eeuws. Soms? In de 20ste eeuw heeft men dit vaak, getuige o.a. Querido's Amsterdamsch Epos, getuige ook wat we zelf te horen krijgen, ook buiten Amsterdam en ook buiten de kring der onbeschaafd sprekenden. Dit verschil tussen ‘soms’ en ‘vaak’ is, zo veronderstellen we, slechts schijnbaar. Onze kennis van de oudere taalfase of van de oudere taal is nu eenmaal zeer beperkt. De schaarse voorbeelden bij Weijnen zijn niet alle van dezelfde orde. Als Bredero ‘Ach dit denckt niemant niet’ en ‘Hier is huysraet noch niet’ schrijft, geeft hij de spreektaal van de volksjongen Robbeknol weer. Maar geheel voor eigen rekening schrijven Huygens en Vondel resp. ‘noyt geen’ en ‘Hier is geen blijven niet’, en ze laten het drukken. Wat (naar we mogen aannemen) vroeger veelvuldig in het mondelinge taalgebruik voorkwam, kwam ook (soms) voor in de schriftelijke taaluitingen van een élite. Alleen dit laatste is veranderd. ‘Nooit geen, nooit niets’ enz. is niet uit ‘de taal’ verdwenen, maar het ‘mag’ niet meer. Als Querido de zinnen van zijn romanfiguren in de indirecte rede weergeeft, zet hij de klontering van negaties tussen aanhalingstekens: ‘maar dat er “noppes van niks” kwam’, ‘(...) dat Tante Ant in haar waarzeggerijen “nooit nie” had misgetast’. Iets dergelijks zou hij zelf niet schrijven, ook niet als daarin ‘noppes, niks, nie’ door beschaafdere ontkenningswoorden waren vervangen. Maar hij schrijft wèl: ‘Hij moest er voor waken, dat ze hem geen opgesmokkelde koopwaar - van boven mooi, van onder rot - in de maag duwden’.Ga naar voetnoot11 De ontkenning staat hier niet tussen aanhalingstekens. Een van de vier door Damsteegt gegeven voorbeelden van contaminatie is eveneens een zin met ‘waken’: ‘Moge Johan de Meester er voor waken, dat in de voorstelling het persiflerend karakter niet gaat overheersen’.Ga naar voetnoot12 We zijn hiermee ver verwijderd van ‘le domaine populaire’. Er zijn allerlei verschillen tussen ‘nooit niet’ enz. en ‘verhinderen enz. plus | |||||||||||||
[pagina 608]
| |||||||||||||
negatie in de bijzin’. Ik noem er slechts twee. Het laatste heeft nooit een bewust-stilistische functie. Het is veel moeilijker in mondeling taalgebruik te betrappen. Betrekkelijk kort na elkaar heb ik in de krant de volgende zinnen aangetroffen.
Ze zijn ontleend aan interviews, resp. met een chef d'équipe, een hoogleraar in de economie en de vrouw van president Carter. Ze dienen zich dus aan als uit de mond van sprekers te zijn opgetekend. Op zichzelf beschouwd onttrekt (1) zich aan alle kritiek; iemand kan er zeker van zijn, dat iets niet zal gebeuren. Pas uit het verband blijkt de overtuiging van de chef d'équipe: ze zouden het wèl halen. Of de gedrukte geheel gelijk is aan de gesproken zin, weet ik niet; het is mogelijk. Wat (2) betreft:hier heeft de journalist ongetwijfeld ten detrimente van de geïnterviewde ingegrepen. Ik heb de zin aan die econoom voorgelegd. Hij bezwoer me, de negatie niet bedoeld en ook niet gezegd te hebben. Zin (3) is natuurlijk een vertaling. Of de negatie ook in de Engelse zin voorkwam, is niet bekend. Zoals het er nu eenmaal staat, deed het me onmiddellijk denken aan de door Paul als contaminatie opgegeven zin van Goethe: ‘es fehlt nichts als dass du nicht da bist.’. Hierover heb ik eens met een leraar Duits een langdurig gesprek gehad. Volgens zijn mening was er niets op aan te merken. De kwestie is hier onduidelijker dan bij b.v. ‘verhinderen, voorkomen, verbieden, vrezen’. Dit geldt m.i. ook voor ‘waken’. Dit verbum lijkt me semantisch labiel. Ik veronderstel: wie de bijzin voorziet van een negatie, contamineert niet, is niet het slachtoffer van een ‘disposition négative’, maar kent aan ‘waken voor’ de betekenis ‘zorgen voor’ toe. We zullen zoveel mogelijk gebruiksgevallen bij elkaar moeten zoeken, of een aantal Nederlanders zinnen met en zonder negatie in de bijzin ter beoordeling moeten voorleggen. Misschien is hier een betekenis-verandering aan de gang en behoort de verwerping van de negatie tot de normatieve taalkunde. We weten nog weinig. Wat zal over 300 jaar de auteur van een boek over ‘twintigste-eeuwse taal’ ervan maken?
C.F.P. STUTTERHEIM |
|