De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 594]
| ||||||||||||||||||||
Ambassadrice contra masseuseGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| ||||||||||||||||||||
naast nomina op -eur [+ vrouwelijke] formaties optreden, eindigen deze in het algemeen op -euse. Wordt -eur evenwel direct voorafgegaan door een t (of - gezien ambassadrice - door een niet nasale, dentale occlusief), dan eindigt het correlerende [+ vrouwelijke] nomen bij voorkeur op -rice. In strijd met deze voorkeur zijn aborteuse, appreteuse, chanteuse, visiteuse en eventueel balletteuse, tricoteuse en vendeuse. Treden naast nomina op -or, d.w.z. in feite steeds -tor, [+ vrouwelijke] formaties op, dan eindigen die op -rice (of -rix). Op zichzelf zijn deze observaties natuurlijk weinig schokkend. Waarde ontlenen ze dan ook pas aan het feit dat hun beschrijving ons met enkele specifieke vragen van theoretische aard confronteert. In het vervolg stellen we daartoe allereerst enige uiteenlopende mogelijkheden aan de orde om de onderhavige, [+ vrouwelijke] afleidingen adequaat te beschrijven.
2. Vooropgesteld zij dat we ons weinig gelegen laten liggen aan Royens (1938: 10) uitspraak dat woorden als etaleuse, chauffeuse en controleuse ‘kant en klaar uit het buitenland “overgenomen”’ zijn. Een Nederlander behoeft immers geen Frans of Latijn - laat staan de voorgeschiedenis van die talen! - te kennen om naast hem vertrouwde woorden als etaleur en epibrator spontaan [+ vrouwelijke] formaties als etaleuse en epibratrice te kunnen creëren zonder die nomina ooit eerder tegengekomen te zijn. Er is daarom geen reden de in 1. opgesomde formaties buiten een morfologische beschrijving van het hedendaagse Nederlands te houden. De centrale vraag waarover we ons moeten buigen, is of in woorden als chauffeuse, debitrice en correctrice een afzonderlijk [+ vrouwelijk] morfeem -e onderscheiden moet worden dan wel of -e geen afzonderlijk morfeem representeert maar slechts deel uitmaakt van een meer segmenten omvattend morfeem. Het probleem is - anders gesteld - of chauffeuse, debitrice en correctrice terug te voeren zijn op chauffeur + e, debiteur + e en corrector + e dan wel of de morfemen -eur en -or op een of andere wijze door een morfeem -euse c.q. -rice vervangen zijn. Nog weer anders gesteld: zijn chauffeuse, debitrice en correctrice uit een zelfde aantal morfemen opgebouwd als resp. chauffeur, debiteur en corrector òf bevatten ze elk één morfeem meer dan hun op -r eindigende correlaten? 2.1. Er is noch enig syntactisch noch enig semantisch argument voorhanden om het slotelement -e in chauffeuse, debitrice en correctrice niet te identificeren met het ondubbelzinnige, in stijgende mate produktieve, [+ vrouwelijke] morfeem -e dat we o.a. in echtgenote, gidse, hoofdpersone, klerke, tochtgenote en toeverlate (vgl. Royen 1948: 31; Van Haeringen 1966: 232, 1967: 133, 1970: 359) aantreffen. Evenmin zijn er doorslaggevende morfologische argumenten om de twee typen slot-e uiteen te houden. In beide gevallen bestaat er terughoudendheid, zo niet de onmogelijkheid, om diminutiva af te leiden, al zijn ze naast [+ vrouwelijke] nomina op -rice (actricetje, directricetje) wat acceptabeler dan naast andere [+ vrouwelijke] nomina op -e. In beide gevallen ook bestaat er enige onzekerheid over de meervoudsuitgang, overigens met een toenemende voorkeur voor -s. Zo geeft Kruyskamp (1976) zowel aborteusen, adviseusen en magnetiseusen als aborteuses, adviseuses en magnetiseuses. Op zijn beurt geeft Royen (1948: 31-2) echtgenotes, klerkes, schones en tochtgenotes. Toegegeven moet inmiddels worden dat zich met name t.a.v. de pluralisering van andere op -e eindigende, | ||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| ||||||||||||||||||||
Nederlandse nomina analoge onzekerheid voordoet (vgl. Van Haeringen 1947: 142-8). Wel laat het [+ vrouwelijke] morfeem -e ook verder een duidelijke preferentie gelden voor aanhechting aan bases die zelf al op een [+ human] suffixmorfeem eindigen, bijv. in collectante, correspondente, favoriete, internationale(s), kandidate, miljonaire, passagiere, therapeute, typiste en tal van andere op -iste (vgl. met name voor de laatstgenoemde andermaal Royen 1948: 130-2, en tevens Van Haeringen 1967: 133). Wat gecompliceerder is het beeld onder een fonologische gezichtshoek. Ofschoon het Nederlands geen fonologische regel r ➝ s/V - V kent, mag een dergelijk ‘omgekeerd rotacisme’ niet als onnatuurlijk worden beschouwd.Ga naar voetnoot1 Alleen is het duidelijk dat we, wat de Nederlandse overgang eure ➝ euse aangaat, met een strikt morfologisch geconditioneerde regel te doen hebben. Woorden als deuren, gebeuren, uitentreuren, assuradeuren, crediteuren, debiteuren en directeuren (vgl. voor de laatste vier Van Haeringen 1947: 149) laten zien dat de regel niet alleen gebonden is aan het morfeem -eur maar ook nog aan de context van een onmiddellijk volgend, [+ vrouwelijk] morfeem -e. Dat daarenboven onderscheid gemaakt moet worden tussen twee morfemen -eur (dan wel tussen twee op -eur eindigende morfemen), tonen de beide door Kruyskamp (1976) gegeven, [+ vrouwelijke] nomina inferieure en superieure aan. Dat we in de nomina inferieur en superieur met een ander op -eur eindigend morfeem te doen hebben, is niet slechts aannamelijk op grond van de ontbrekende overgang r ➝ s vóór het [+ vrouwelijke] morfeem -e maar mede op grond van de vaste correlatie die alleen de op dit morfeem -...eur eindigende nomina met gelijkvormige adjectiva (i.c. inferieur en superieur) hebben. Naast nomina als chauffeur en debiteur ontbreken dergelijke adjectiva. De regel die de slot-r van het morfeem -eur zoals dat optreedt in woorden als accoucheur, adviseur en chauffeur, omzet in een -s vóór het [+ vrouwelijke] morfeem -e, is wat Aronoff (1976: 98) een allomorfieregel noemt: ‘A rule which effects a phonological change, but which only applies to certain morphemes in the immediate environment of certain other morphemes’. Het door Royen (1947: 37) genoemde crediteure en het door Van Haeringen (1966: 232) geciteerde ingenieure ervaren we intuïtief als afwijkend. Dit lijkt Aronoffs (1976: 110) inzicht ‘There are no lexical exceptions to rules of allomorphy’ te bevestigen. Veel minder natuurlijk dan de regel r ➝ s / V - V is vanuit een fonologisch gezichtspunt een regel die -eur of -or moet omzetten in -ric-/ris/ als in debitrice en correctrice. Intussen hebben we hier kennelijk opnieuw met een allomorfie- en niet met een fonologische regel te doen, d.w.z. met een regel van toepassing op bepaalde morfemen in de onmiddellijke omgeving van een of meer bepaalde, andere morfemen. De enige verdere, ons bekende constraints die tot nu toe op allomorfieregels zijn voorgesteld, komen wederom uit de koker van Aronoff (1976: 98-9). Allomorfieregels worden niet slechts geconditioneerd door beperkingen op hun context. Ze mogen ook geen segmenten introduceren die niet elders in de betrokken taal als onderliggend figureren, en buitendien gaan ze, volgens Aronoff, steeds aan de fonologische regels vooraf. Welnu, aan alle drie deze eisen voldoen de regels die de morfemen -eur en -or onmiddellijk voorafgaand aan het [+ vrouwelijke] morfeem -e, in -ric- omzetten. Dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 597]
| ||||||||||||||||||||
de klankmutatie in dit type regels ‘natuurlijk’ moet zijn, is niet a priori te veronderstellen. Het door Royen (1948: 32) op grond van donors en donores gereconstrueerde [+ vrouwelijke] donore ervaren we intuïtief wederom als afwijkend. Kortom, syntactische, semantische, morfologische noch fonologische overwegingen geven ons tot nu toe aanleiding de hypothese weerlegd te achten dat in woorden als chauffeuse, debitrice en correctrice hetzelfde [+ vrouwelijke] morfeem -e figureert als in echtgenote, presidente en typiste c.s.. Desondanks is a priori de mogelijkheid geenszins uit te sluiten dat in formaties van de typen-chauffeuse, -debitrice en -correctrice een morfeem -eur, c.q. -or op een of andere manier door een morfeem -euse c.q. -rice ‘vervangen’ is. Dit alternatief stellen we thans ter discussie. 2.2. In enkele gevallen, als adviseuse en creditrice, lijkt het aanvaardbaar het [+ vrouwelijke] nomen via suffigering direct van een minder geleed woord, i.c. advies en credit, af te leiden. In de overgrote meerderheid van de gevallen is die mogelijkheid evenwel afwezig. Wie Aronoffs centrale hypothese (1976: 21) onderschrijft dat alle regelmatige woordvormingsprocessen in woorden hun uitgangspunt vinden, en bovendien in zijn voetspoor (Aronoff 1976: 89-90) directe morfeemvervangingsregels afwijst, zal dan ook zijn toevlucht moeten nemen tot truncatie-(= kap-)regels. Deze na woordvormings- maar vóór fonologische regels geordende regels worden door Aronoff (1976: 88) zo gedefinieerd: ‘A truncation rule deletes a designated stem-final morpheme before a designated suffix’. Chauffeuse, debitrice en correctrice worden m.a.w. in twee etappen van chauffeur, debiteur en corrector afgeleid. In de eerste wordt aan de uitgangspunten een [+ vrouwelijk] morfeem (-euse dan wel -rice) gesuffigeerd: chauff + eur + euse, debit + eur + rice, correct + or + rice. In 2.1. hebben we aan de hand van collectante, correspondente, kandidate, miljonaire, passagiere, typiste en ander materiaal laten zien dat aanhechting van een [+ vrouwelijk] morfeem aan bases die zelf reeds op een [+ human] morfeem eindigen, in het Nederlands allerminst ongewoon is. In de tweede etappe wordt het laatste morfeem van de basis (-eur dan wel -or) vóór een [+ vrouwelijk] morfeem (-euse dan wel -rice) gekapt: chauff + euse, debit + rice, correct + rice.Ga naar voetnoot2 Aronoffs hypothesen dwingen ook elders binnen de morfologie van het Nederlands tot het hanteren van truncatieregels, zelfs ook waar het andere vervrouwelijkende suffixmorfemen betreft. Zo wordt -ster toegevoegd aan afgeleide [+ human] woorden, met name op -aar en -ier, bijv. wandel + aar + ster en winkeel + ier + ster. Het ligt weer voor de hand de afleiding van woorden als handlangster, reizigster en zwemster in twee etappen te beschrijven. In de eerste wordt het [+ vrouwelijke] morfeem -ster gehecht aan geaffigeerde, [+ human] uitgangspunten: handlang + er + ster, reizig + er + ster, zwemm + er + ster. In de tweede etappe wordt het laatste morfeem van de basis (-er) vóór -ster weer getrunceerd.Ga naar voetnoot3 Geheel hieraan parallel verloopt afleiding met het | ||||||||||||||||||||
[pagina 598]
| ||||||||||||||||||||
[+ vrouwelijke] suffix-esse. Blijkens woorden als baronesse, dienaresse en stewardesse (laatstgenoemde vorm geciteerd in Uitman (1970: 20)) wordt -esse aan een [+ human] basis toegevoegd.Ga naar voetnoot4 In woorden op -aresse, als archivaresse, bibliothecaresse, jubilaresse en secretaresse, is het slotmorfeem -is van de [+ mannelijke] uitgangspunten (archivar + is, bibliothecar + is, jubilar + is en secretar + is) weer gekapt.Ga naar voetnoot5 In één opzicht onderscheidt de op -eur en -or betrekking hebbende truncatieregel zich van alle andere hier en bij Aronoff genoemde kapregels. Na toevoeging van -euse en -rice moet namelijk - anders dan in laatstbedoelde gevallen - altijd een truncatieregel, die -eur of -or kapt, worden toegepast. Voor een dergelijke, onverbrekelijke band tussen een woordvormings- en een truncatieregel geeft evenwel ook Booij (1977: 127-8) evidentie. Hij maakt daar aannemelijk dat Nederlandse woorden op -or en -ief (als agressor en actief) uitsluitend kunnen worden afgeleid op basis van nomina die op het ongeaccentueerde morfeem -ie uitgaan (als agressie en actie). In daaruit voortvloeiende opeenvolgingen (als agress + ie + or en act + ie + ief) wordt het morfeem -ie vóór -or en ief ook steeds verplicht getrunceerd. Kort en goed, er lijken evenmin onoverkomelijke bezwaren te bestaan om -euse en -rice elk als één morfeem te beschouwen.
3. Bezien we - ten einde een keuze te kunnen maken tussen de in resp. 2.1 en 2.2. geopperde alternatieven - thans de mogelijkheden om binnen die alternatieven het verschil te beschrijven tussen de van nomina op -eur afgeleide [+ vrouwelijke] formaties op -euse en die op -rice. Zowel indien er sprake is van affigering met -e als indien er sprake is van affigering met -euse/-rice, lijkt men zich de prealabele vraag te moeten stellen wat precies de onderliggende vorm is van het morfeem dat we tot dusver gemakshalve als -eur hebben aangeduid. Het punt is dan of het onderliggende morfeem -eur is dan wel -teur, in het laatste geval eventueel nog voorafgegaan door een ander segment als a. Voor de eerste opvatting pleit dat wanneer een op -eur eindigende formatie direct van een woord afgeleid is, het morfeem zo goed als altijd de vorm -eur heeft: crediteur, instituteur, skiffeur. Voorts is de afleiding met -eur blijkbaar produktief, gezien formaties als amuseur (Hij is een amuseur maar geen grote geest, P.H. Dubois, Vad 18/2/57), carilloneur (waarbij composities worden ingewacht van de diverse carilloneurs in den lande, NRC 23/3/57) en corrupteur (dat tegen corrupteurs en bedriegers krachtig zal worden opgetreden, NRC 1/4/57). Voor de tweede opvatting zou het grote aantal der formaties op -(a)teur kunnen pleiten, zij het dat frequentie in deze samenhang geen gangbaar argument is. 3.1. Beide opvattingen toetsen we nu eerst aan de in 2.1. ontwikkelde hypothese | ||||||||||||||||||||
[pagina 599]
| ||||||||||||||||||||
dat binnen -euse en -rice een afzondelijk morfeem -e is aan te wijzen. Deze hypothese leidt in dat geval tot vragen als de volgende. Ligt aan skiffeuse uiteindelijk skiff + eur + e dan wel skiff + ...teur + e ten grondslag? En: ligt aan donatrice uiteindelijk donat + eur + e dan wel don... + ...teur + e ten grondslag? Het probleem blijkt in deze context academisch van aard. Zouden skiffeuse en donatrice beide rechtstreeks zijn afgeleid van formaties op - + ...teur + e, dus van resp. skiff + ...teur + e en van don... + ...teur + e, dan zou de keuze van de varianten -eus en -trie- vóór -e op willekeur moeten berusten. De facto is - zoals we in 1. gesignaleerd hebben - een samenhang met het al of niet aanwezig zijn van een voorafgaande, dentale occlusief onmiskenbaar. Het directe uitgangspunt voor suffigering met -e is dus eerder skiff + eur naast donat + eur, don + ateur of dona + teur. Daarbij kunnen we in het midden laten of skiff + eur de onderliggende vorm dan wel zelf reeds het resultaat van een eerder toegepaste allomorfieregel is. Meer moeilijkheden veroorzaken woorden als ambassadrice + e, controleuse en enquêtrice. Zijn deze woorden gebaseerd op ambassadeur + e, controleur + e en enquêteur + e, dan is aan de allomorfieregel die -eur- in -ric- omzet, kennelijk een regel voorafgegaan die de slot-e van ambassade, controle en enquête vôôr -eur deleert. Het betreft hier de algemene, onverdacht fonologische regel volgens welke in het Nederlands vôôr de beginvocaal van een suffix de slot-e van de basis gedeleerd wordt. Enerzijds is ons nu geen model bekend waarin een allomorfieregel als die welke -eur vôôr [+ vrouwelijk] -e omzet in -eus, zonder meer nog op zulk een eventuele, late, niet-cyclische, fonologische regel kan volgen.Ga naar voetnoot6 Aan de andere kant stelt Aronoff (1976: 84) n.a.v. een overeenkomstig geval echter: ‘As long as we regard word formation as a historical process, which is not repeated in every derivation, there is no problem’. In dat laatste licht vormen ambassadeur, controleur en enquêteur een legitiem uitgangspunt voor affigering met -e en doet de voorgeschiedenis van deze uitgangspunten bij verdere derivatie niet ter zake. Gesteld dat dit houdbaar is, dan betekenen ambassadrice, controleuse, enquêtrice c.s. niet langer een beletsel om nomina op -euse en -rice via suffigering met het morfeem -e af te leiden. Nemen we aan dat dit gebeurt op basis van woorden die zelf op de morfemen -eur en -or eindigen, dan is op de output van deze suffigerende woordvormingsregel de volgende allomorfieregel toe te passen:In 1. somden we reeds een aantal uitzonderingen op deze allomorfieregel, als aborteuse en appreteuse, op. Volgens Aronoff is - zoals we in 2.1. al gezien hebben - evenwel kenmerkend voor allomorfieregels dat ze geen lexicale uitzonderingen toelaten. Aanvaarden we deze conditie op allomorfieregels, dan is daarmee de hypothese dat in | ||||||||||||||||||||
[pagina 600]
| ||||||||||||||||||||
[+ vrouwelijke] nomina op -euse en -rice de -e een afzonderlijk morfeem is, weerlegd. 3.2. Confronteren we vervolgens de in 2.2. ontvouwde hypothese dat -euse resp. -ice als één morfeem te beschouwen is, met het alternatief van een onderliggend morfeem -eur of -...teur. Welke formaties zouden in dit licht direct ten grondslag kunnen liggen aan woorden als skiffeuse, institutrice en donatrice? Uitgesloten is al onmiddellijk dat dit skiff + ...teur + euse, instituut + ...teur + rice en don... + teur + rice zouden zijn. Truncatie, die immers steeds betrekking heeft op het slotmorfeem van een stam, zou dan in het geval van don... + ...teur + rice een ongrammaticaal resultaat, i.c. don(a)rice, opleveren. Introductie van allomorfische varianten voor -rice kan uitsluitend ad hoc plaats vinden en biedt dus evenmin uitkomst. Truncatie kan m.a.w. in deze gevallen slechts betrekking hebben op een morfeem -eur, d.w.z. op uitgangspunten als skiff + eur + euse, instituut + eur + rice en donat + eur + rice. Is dat alles juist, dan wordt de keuze tussen afleiding met -euse dan wel -rice niet bepaald door het onmiddellijk voorafgaande morfeem -eur. Toch is dit in gevallen als [[[skiff]Neur]N euse]N en [[[instituut]Neur]Nrice]N het enige woordmoment dat aan de eis voldoet uitsluitend op te treden in het cyclische domein dat aan -euse/-rice grenst. In feite wordt - we herhalen het nogmaals - genoemde keuze echter bepaald door het al of niet aanwezig zijn van een dentale occlusief, die kennelijk niet onder alle omstandigheden enkel en alleen maar in het aan -euse/-rice grenzende, cyclische domein paradeert. Kortom, een dergelijke keuze zou in strijd zijn met Siegels (1977: 23) ‘adjacency condition’, die inhoudt dat geen woordvormingsregel kan refereren aan X en Y (waar X een affix is), tenzij Y uitsluitend optreedt in het cyclisch domein dat aan X grenst.Ga naar voetnoot7 Een laatste poging om -euse en -rice als zelfstandige morfemen te redden zou daaruit kunnen bestaan dat beide vormen als varianten van één onderliggend morfeem (-euse, -rice of een derde vorm) worden beschouwd. Via een op de truncatieregel volgende regel zou dit onderliggende morfeem dan zijn oppervlaktevorm moeten krijgen. Ook deze poging is tot mislukking gedoemd. De omgeving waardoor de keuze tussen -euse en -rice na truncatie zou worden bepaald, is dan niet van morfologische maar van strikt fonologische aard. Van een allomorfieregel kan bij gevolg geen sprake zijn. Aan de andere kant zou een regel die -eur- in -ric- omzet (dan wel vice versa) of beide afleidt van een abstracte derde vorm, een volstrekt ad hoc- en bovendien onnatuurlijk karakter dragen. Door een fonologische regel kan zo'n relatie dus evenmin verantwoord worden. 3.3. Concluderend constateren we dat geformuleerde constraints op regeltypen - hoezeer die als zodanig in principe steeds moeten worden toegejuicht! - beide tot nu toe overwogen beschrijvingswijzen van [+ vrouwelijke] nomina op -euse en -rice in de weg staan. Men kan zich dan ook afvragen of die constraints te krachtig zijn. Is de lexicale ‘Ausnahmslosigkeit’ van allomorfieregels wel voldoende gefundeerd? Of verdient Siegels, intuïtief plausibel aandoende ‘adjacency condition’ herformulering? Nog verder reikt de ons door Jaap van Marle gesuggereerde vraag of directe vervanging van morfemen, d.w.z. ‘suffix-replacing’ woordvormingsregels, wel zo | ||||||||||||||||||||
[pagina 601]
| ||||||||||||||||||||
nadrukkelijk moeten worden afgewezen als Aronoff (1976: 88-90) en Booij (1977: 40-4) het doen voorkomen. Tenslotte vormen dergelijke regels morfologisch erfgoed zoals De Groots (1964: 241-3) ‘aliud quid’-benadering van o.a. de Latijnse genitivus pluralis hortorum naast de nominativus pluralis horti laat uitkomen. In ieder geval zouden ze mede de descriptie van op -rix eindigende nomina als mentrix en quaestrix vereenvoudigen. Tegen beschrijving van deze woorden op basis van ment + or + rix en quaest + or + rix verzet Siegels adjacency condition zich weer, terwijl uitgangspunten als ment + or + e en quaest + or + e tot een idiosyncratisch bepaald portmanteau-suffix -rix zouden leiden. Het spreekt overigens van zelf dat de hier behandelde data te beperkt zijn om ver-strekkende gevolgtrekkingen te rechtvaardigen. Wel is het evident dat uitspraken over de opeenvolging van affixen binnen woorden een voorlopig karakter zullen blijven behouden zolang in een aantal gevallen nog geenszins vaststaat of er van één dan wel meer morfemen sprake is.
april 1978 H. SCHULTINK | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|