De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 582]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over een vergeten koppelwerkwoord: komenOnder de courante grammatica's van het Nederlands is de Nederlandsche Spraakkunst van Den Hertog de enige die - buiten het bekende rijtje van negen - behalve vallen, raken, gaan (en nog een paar) ook komen bij de koppelwerkwoorden vermeldt.Ga naar voetnoot1 Den Hertog noemt twee gevallen:
De bedoelde absentie is opmerkelijk, omdat reeds een halve eeuw geleden, in een artikel in het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde (jg. 46, 1927) J. Heinsius, toentertijd redacteur van het W.N.T., ruimschoots aandacht besteed heeft aan wat hij in de titel noemde ‘een eigenaardig gebruik van het werkwoord komen’: dat ‘eigenaardig gebruik’ heeft betrekking op komen als koppelwerkwoord, o.a. in zo'n zin als (1a) van Den Hertog, die we bijna letterlijk ook bij Heinsius aantreffen. Het gaat Heinsius in zijn artikel vooral om de vraag hoe het copula-gebruik van komen historisch te verklaren valt. Hij haalt daartoe enkele gebruiksgevallen van comen als koppelwerkwoord aan uit het Middelnederlands woordenboek. Het zijn de volgende (ik laat de context weg en geef ze in vernieuwnederlandste vorm):
Verder vermeldt Heinsius uit dialektwoordenboeken van het Vlaams (eveneens door mij vernederlandst):
Ook in de taal van het tegenwoordige Noord-Nederland, stelt Heinsius vast, is komen in de zin van ‘worden’ in gebruik. Hij noemt de volgende naamwoordelijke gezegdes met komen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte vinden we bij Heinsius uit de Zuidhollandse spreektaal van zijn omgeving genoteerd:
Niet door ‘worden’, maar door ‘geworden zijn’ moet volgens Heinsius komen worden weergegeven in vraagzinnen als
Heinsius ziet twee mogelijkheden om het ontstaan van het gebruik van komen in zinnen als die van (1) tot (6) te verklaren: A. De verbindende schakel tussen komen als zelfstandig werkwoord en komen als koppelwerkwoord met de betekenis ‘worden’ ligt in zekere figuurlijke gebruikswijzen van komen, met de ‘verbleekte’ betekenis ‘het aanzijn krijgen, zich gaan voordoen, gebeuren’, en wel in zinnen waarin tevens een predikatief attribuut bij het subject optreedt, zoals die met name voorkomen in het taalgebruik van 17e-eeuwse kluchten en blijspelen, bv. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het mnl. Haar zoon kwam ridder, oorspronkelijk = ‘haar zoon vertoonde zich als ridder’ ging betekenen: ‘haar zoon werd ridder’. Zo ook: Het komt goed uit: Het komt goed = ‘het doet zich voor, vertoont zich (als) goed’. Heinsius meent dat de genoemde parallellie van schoon komen (van schoenen) en schoon krijgen, waarin schoon predikatief attribuut is bij het object van krijgen, deze voorstelling van de ontwikkeling van komen tot koppelwerkwoord aannamelijk maakt. Dat die leidt tot een koppelwerkwoord dat overeenkomt met worden (en niet met zijn) brengt hij in verband met ‘de oorspronkelijke perfectieve kracht’ van komen (29). Ook voor het type zinnen van (6) acht Heinsius de zojuist gereleveerde verklaring van toepassing: een zin als Hoe komt hij zo vrolijk? moet worden herleid tot een verbinding die overeenkomt met die van Hoe vertoont hij zich zo vrolijk? - Hoe zien wij hem zo vrolijk - Maar voor dit type zinnen met komen, die ik verder als het vraagzin-type zal aanduiden, ziet Heinsius ook een andere verklaringsmogelijkheid: Hoe komt hij zo vrolijk? is ‘een kortere, beknoptere wijze van uitdrukking’ voor: Hoe komt het dat hij zo vrolijk is?, waarin komen overigens ook die figuurlijke, verbleekte betekenis ‘zich voordoen, zich vertonen’ aan de dag legt: de ‘eigenlijke’ betekenis van de zin is: ‘hoe doet het feit zich voor dat hij zoo vroolijk is? m.a.w.: waaraan is het toe te schrijven -, wat is de oorzaak ervan dat hij zoo vroolijk is?’ (32). B. De verbindende schakel tussen het zelfstandige en het koppelwerkwoord komen wordt gevormd door verbindingen als
Het is in orde: Het komt in orde = Het is goed: × op de plaats van × de copula-verbinding Het komt goed. De overeenkomst in betekenis, bv. van de voorzetselgroep in orde met het adjectief goed, van in gereedheid met gereed en klaar, van in vrijheid met vrij en los kan bij deze gang van zaken van invloed geweest zijn. Heinsius wijst er in een noot op dat een soortgelijke ontwikkeling zich bij het werkwoord gaan kan hebben voorgedaan, bv. te gronde gaan ➝ dood gaan (31). Heinsius stelt de beide ontstaanswijzen van het koppelwerkwoord komen (predicatief attribuut ➝ naamwoordelijk gezegdedeel, locale voorzetselbepaling ➝ naamwoordelijk gezegdedeel) naast elkaar en spreekt geen voorkeur uit.
De ontwikkeling van komen tot copula vindt behalve in gaan ook een parallel in het werkwoord raken. Ook dit werkwoord is uit de intransitieve verbinding met een locale voorzetselbepaling, zoals in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn desbetreffend artikel in het W.N.T., dat ik hier volg, merkt Heeroma op dat de grens tussen het figuurlijke gebruik van raken met een voorzetselbepaling die een toestand aanduidt en raken als koppelwerkwoord niet scherp te trekken valt. Het sterkst gaat het karakter van zelfstandig werkwoord (van beweging) verloren in de verbinding met een enkel woord, ‘dat dan als bnw. wordt gevoeld’. Overgangsgevallen zijn bv. overhoop raken en overstuur raken, waarin oorspronkelijk tweeledige voorzetselgroepen tot één woord aaneengegroeid zijn. Hierdoor, zo wil Heeroma blijkbaar betogen, kwam de plaats vrij voor ‘echte’ (enkelvoudige) adjectieven, waarmee de wijziging van zelfstandig tot koppelwerkwoord zich voltrok. De historische verklaring die Heeroma geeft van het ontstaan van de copula-functie van raken vertoont overeenkomst met die van Heinsius voor komen, maar er is ook verschil. Heinsius brengt niet de éénwoordwording van meervoudige voorzetselgroepen in het geding, die Heeroma blijkbaar essentieel acht, Heeroma niet de analogie naar overeenkomstige copula-verbindingen met zijn en de synonymie van zekere voorzetsel-groepen met enkelvoudige ‘echte’ adjectieven die vanouds in predicatieve functie optreden. Ook de mogelijkheid dat een copula-verbinding als lek raken ontstaan zou zijn uit de constructie met lek als predicatief attribuut bij het subject wordt door Heeroma niet geopperd. Deze ontstaanswijze ligt, gezien de syntactischsemantische geaardheid van raken in het historisch verband door Heeroma geschetst ook niet zo voor de hand. Anders zou dat kunnen zijn bij een vierde werkwoord van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beweging dat zich eveneens tot koppelwerkwoord ontwikkeld heeft, nl. vallen, dat - anders dan komen, gaan en raken - niet equivalent is aan worden, maar aan zijn.
In zijn uitgebreide artikel over vallen in het W.N.T. gaat De Tollenaere niet expliciet op die ontwikkeling in, evenmin doet Van Es dat in zijn bijdrage aan de bundel-Kruyskamp. ‘Uit de geschiedenis van vallen als koppelwerkwoord’.Ga naar voetnoot3 Over het ontstaan van de copula-funcite van vallen is daarin - enigszins merkwaardig - niets te vinden. Ik zal er verder ook geen aandacht aan besteden maar wil nog wel een enkele opmerking maken over het equivalente koppelwerkwoord zijn. Dit koppelwerkwoordbij-uitstek, om zo te zeggen, vertoont dezelfde scala van soorten predikaatsnomina als komen en raken: behalve ‘echte’ adjectieven en bijwoorden als op, uit, aan e.d. behoren daar ook voorzetselgroepen toe, en daarbij doet zich eveneens het verschijnsel voor dat de grens tussen het zgn. zelfstandige werkwoord zijn in min of meer figuurlijke betekenis en het koppelwerkwoord zijn niet duidelijk getrokken kan worden. Ik denk aan gevallen als
Heeft in zo'n geval als (14b) de voorzetselbepaling figuurlijke betekenis, dan is haar functie van predikaatsnomen duidelijk, bv. als eruit betekent: ‘uit het probleem’ of ‘de draad kwijt’. Een bekend voorbeeld van een voorzetselgroep in een naamwoordelijk gezegde met zijn is in de war zijn. Vergelijkbaar zijn
Hiernaast staan telkens overeenkomstige verbindingen met komen of raken, of dikwijls beide.Ga naar voetnoot5 In het laatste geval doet zich de vraag voor óf er - en zo ja: welk verschil in betekenis er valt aan te wijzen bv. tussen (16a) en (16b): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals gezegd was er voor Heinsius' gevoel soms een klein verschil tussen komen en worden: ‘worden geeft eenvoudig het overgaan tot een toestand te kennen, komen het bereiken van een gewilden, opzettelijk bedoelden toestand’. Die schoenen komen toch schoon veronderstelt een bewust handelend agens, zoals ook aanwezig geacht in: We krijgen die schoenen toch schoon. De zin met komen is volgens Heinsius een soort van passieve pendant van die met krijgen: het object van krijgen (die schoenen) is grammatisch subject bij komen. Dat subject - het is van belang dat erbij op te merken - heeft betrekking op een (levenloze) zaak. Wat raken betreft merkt Van den Toorn op dat er in zinnen met dit koppelwerkwoord altijd sprake is van een proces dat zich voltrekt buiten de wil van een menselijk wezen, bv. in Frans raakte getrouwd (Nederlandse Grammatica,5 189-90). Een ander voorbeeld van Van den Toorn is
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat het betekenisaspect ‘met/zonder opzettelijk toedoen’ betreft: in de genoemde gevallen van komen met een levenloos subject en een adjectivisch predikaatsnomen is er telkens sprake van een in een bepaalde toestand gebracht zijn (klaar komen, leeg komen, e.d.). Daarmee stemt overeen dat men in beschouwing van een vruchtdragende pruimeboom kan zeggen:
Het bedoelde betekenisaspect (met opzettelijk toedoen) is evenwel niet altijd aanwezig: in
In geval van een menselijk subject doet het zich in het geheel niet gelden. Verder valt op te merken dat zinnen als (23a) en (23b), afgezien van een eventueel geactueerde tegenstelling ‘actueel’ - ‘toekomst’, synoniem zijn:
We hebben in (23b) trouwens te maken met een verbinding van komen die door het W.N.T., d.i. redacteur J. Heinsius, gerekend wordt tot het soort waarin het als zelfstandig werkwoord het bereiken van een zeker punt in abstracte zin of het overgaan van de ene toestand in de andere aanduidt ‘gewoonlijk buiten den wil van van het subject om, waardoor komen dan een min of meer passieve beteekenis krijgt’ (VII, 5200). Het ziet in dit gebruik van komen een van de ontstaansbronnen van de koppelwerkwoord-functie (5204), maar rekent toch (afgezien van één geval met ten besten komen) uitsluitend verbindingen met een adjectief (of een deelwoord) tot de gebruikswijzen van komen als copula. Onder die gebruikswijzen vermeldt het W.N.T. - merkwaardigerwijs - níet die van het vraagzintype Hoe kom je zo nat? Dit type wordt behandeld onder een betekenisverbijzondering van komen die gelijk wordt gesteld aan ‘veroorzaakt worden’, in mededelende zinnen (bv. Dat komt er van) en in vraagzinnen, vooral zulke als Hoe, waardoor komt het dat..., Hoe komt dat zo? In overeenstemming met de hiervóór gereleveerde opvatting in zijn Ts.-artikel zegt Heinsius dat de ‘persoonlijke constructie’ van zinnen als Hoe kom je zo bleek? waarschijnlijk als een verkorting van het zojuist genoemde soort vraagzinnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwd moet worden, Hoe kom je zo bleek? dus van Hoe komt het dat je zo bleek bent? Behalve het reeds geciteerde voorbeeld uit Hofwijck worden ook gevallen van het type Hoe kom je zo bleek? aangehaald uit Wolff en Deken (1785), Opzoomer (1848) en Robbers (1902) (VII, 5191).Ga naar voetnoot9
Behalve met betekenisverschillen als de genoemde moet er wat het gebruik van de concurrerende koppelwerkwoorden komen en raken in het Nederlands betreft ook rekening worden gehouden met regionaal onderscheid. Heinsius' spreektaal-gevallen uit het Zuidhollands (zie (5) hiervóór) komen mij niet als ABN voor. In het Gronings is raken als koppelwerkwoord ongebruikelijk, in tegenstelling tot komen, dat er zelfs wat ruimere gebruiksmogelijkheden heeft dan in het ABN, zij het niet zo ruim als in Vlaamse dialekten (zie (3) hiervóór); vgl.:
Samenvattend stellen we vast dat het werkwoord komen, in afwijking van wat de meeste Nederlandse grammatica's doen geloven, evenals o.a. raken, vallen en gaan copula-functie bezit en als zodanig naamwoordelijke gezegdes vormt, niet alleen met voorzetselgroepen maar ook met eenwoordige constituenten van de categorie adjectief (en adverbium). In het laatste geval lijkt het dienstig onderscheid te maken tussen komen + ADJ in zinnen als
Zinnen van het type van (26) zijn perse vragend, die van (25) kunnen de vraagvorm aannemen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (25c) wordt echter, anders dan in het vraagzin-type, met hoe niet naar een oorzaak gevraagd. Het onderscheid tussen de types van (25) en (26) bestaat verder in het volgende. Het aantal adjectieven dat in zinnen van het type van (25) bruikbaar is, is beperkt; het zijn: klaar, gereed, (te) duur, vrij, los, leeg, vol, beschikbaar en adverbia als op, aan, uit e.d. en nog een paar woorden, waaronder dicht en open; vgl. (de vraag waar en in hoeverre er sprake is van (scheidbaar) samengestelde werkwoorden blijft buiten beschouwing):
Voor het predikaatsnomen in zinnen van het vraagzintype gelden beperkende eigenschappen als de genoemde niet. Als type zijn ze erdoor gekenmerkt dat het leemtevragen (Wh-vragen) zijn, met één bepaald, vast vraagwoord, nl. hoe. Met dit hoe wordt gevraagd naar de oorzaak van de toestand die het predikaatsnomen noemt. In veel gevallen is ook het graadadverbium zo in het naamwoordelijk deel van het gezegde aanwezig (Hoe kom je zo nat?), maar een noodzakelijk, vast bestanddeel lijkt dat zo niet te zijn, getuige zinnen als
Men zou kunnen veronderstellen dat dit zinnen van het type van (25) zijn (verder gemakshalve het klaar-type te noemen), in de vorm van een hoe-vraag, maar dit lijkt niet zonder meer het geval te zijn: de overeenkomstige mededelende zinnen zijn ongrammaticaal, twijfelachtig of tenminste niet voor iedereen gewoon:
Hetzelfde geldt min of meer voor de overeenkomstige vraagzinnen met een ander vraagwoord dan hoe; vgl.: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals gezegd merkt Heinsius in zijn Ts.-artikel op dat in het vraagzin-type komen niet equivalent is aan ‘worden’, maar aan ‘geworden zijn’. Hoe komt Jan zo nat? betekent inderdaad niet: ‘waardoor begint Jan zo nat te zijn of zal hij in de toekomst nat zijn?’ maar: ‘wat is er aan “nu” voorafgegaan dat met of zonder zijn toedoen gemaakt heeft dat Jan (op dit moment) zo nat is?’ Iets soortgelijks geldt m.m. voor de andere zinnen van het vraagzintype. Maar in zinnen als van (29) stemt komen niet overeen met ‘geworden zijn’:
In zinnen als deze is komen niet retrospectief, voegt het niet een ‘perfectisch-resultatief’ aspect aan de zin toe, maar heeft het, net als in de zinnen van (25) en (27), de reeds eerder onderscheiden ‘toekomst’-betekenis. Hoe vraagt niet naar een oorzaak, parafrazering met Hoe komt het dat (zo) ... is? is niet mogelijk. De aanwezigheid van het graadadverbium zo is niet steeds perse vereist. Soms kán het niet optreden (bij ongradueerbare adjectieven als dood en zwanger bv.) (vgl. 28a), maar in veel gevallen leidt weglating van zo op z'n minst tot een ongewone zin:
Het adverbium zo is adverbium van (hoge) graad, maar tegelijk ook deiktisch: Hoe kom je zo nat? betekent: welk oorzakelijk gebeuren heeft ertoe geleid dat je in zo grote mate nat bent als op dit moment aanwijsbaar het geval is? Het paradigma van het (gradueerbare) adjectief is bij het vraagzintype in beginsel onbeperkt. Ook adjectieven die inherente eigenschappen noemen behoren ertoe. Vgl.:
Ook in (31) informeert de spreker naar de oorzakelijke verklaring van (het ontstaan van) de toestand waarin de door het subject genoemde zaak of persoon is komen te verkeren. Op de aangesprokene de gevraagde informatie kan verschaffen of niet, hij kan in elk geval op de vraag Hoe kom je zo nat in correct Nederlands niet antwoorden bv. met:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo bevat.Ga naar voetnoot12 Het is echter mogelijk de structuur van Hoe kom je zo nat? als een afgeleide structuur te beschouwen en wel door de door Heinsius tussen (a) Hoe kom je zo nat? en (b) Hoe komt het dat je zo nat bent? gelegde relatie (het eerste is een kortere, beknoptere wijze van uitdrukking van het tweede) als een transformationele relatie te interpreteren. De transformatie die (b) omzet in (a) zou ‘subject raising’ kunnen zijn, dezelfde transformatie als die ook elders in de grammatica werkzaam is, o.a. bij de hulp-/koppelwerkwoorden waartoe o.a. blijken behoort. Op grond van de gegevens van (33) en (34):
Niet elke (b)-zin met komen is tot een corresponderende (a)-zin transformeerbaar. Hiervóór is al de beperking die zo op kan leggen genoemd. Die omvat ook substantivische predikaatsnomina: met Hoe komt het dat Jan communist is? correspondeert niet *Hoe komt Jan communist! Ook mét zo laat niet elk soort naamwoordelijk gezegde de genoemde transformatie toe; vgl.:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkwoordelijke gezegdes die verwant zijn aan naamwoordelijke laten de (a)-constructie wel toe:
april 1978 A. SASSEN |
|