Semantische curiosa
I. Academicus
Wat een academicus is lees ik zo hier en daar in woordenboeken. Een persoon die een academische opleiding heeft genoten. Een universitair gevormd iemand. Een aan een academie studerende of gestudeerd hebbende. Die aan de academie studeert of h. gestudeerd. Een persoon die aan een akademie, een universiteit studeert of gestudeerd heeft.
Terminologische biezonderheden te dezer zake terzijde latend evenals met name ook de recente uitbreiding van het begrip academie, schaar ik mij aan de zijde van degenen die het gestudeerd hèbben als voorwaarde stellen, wil iemand voor de kwalifikatie academicus in aanmerking komen. Iemand komt eerst dàn academicus te heten, paradoxaal genoeg, wanneer hij niet meer aan een bepaalde hoge instelling studeert. Zolang hij dat wel doet, ‘studeert’ hij, is hij ‘student’, was hij vroeger ook wel, in stilistische vermomming, ‘academieburger’. Ik zeg: ‘aan een bepaalde hoge instelling’, omdat niet elke zich academie noemende instelling haar afstuderenden tot academici bevordert.
Zo meen ik althans voor het noordelijke ABN de situatie te kunnen beschrijven. Zo ook krijgen wij het juiste zicht op een mededeling van NRC-Handelsblad luidend als volgt: ‘Van de nieuwe abonnees is 52% academicus. En 15% studeert aan een universiteit of hogeschool’. Deze laatsten zijn dus geen academici.
Nu is er echter nog een andere toepassing van de naam academicus die tot de opmerkelijke gevolgtrekking voert, dat iemand academicus kan zijn ook zonder te voldoen aan de genoemde voorwaarde. Zij sluit aan bij de betekenis die voor het woord academie in het WNT als eerste genoteerd staat: ‘Vereeniging of genootschap ter beoefening en bevordering van wetenschap, letteren of kunst’. De vraag of iemand die lid is van een dergelijk genootschap nu ook als academicus wordt betiteld, moet voor Zuid en Noord verschillend worden beantwoord, positief voor het Zuiden, negatief voor het Noorden. In Noord zowel als Zuid ‘lid van die of die academie’, ook wel ‘academielid’, echter ‘academicus’ alleen in het Zuiden. En dit, als gezegd, ook zonder universitaire ondergrond. Illustratief hiervoor is het geval en de carrière van de befaamde Jan des Roches. Aan hem heeft prof. Couvreur in het Leenen-nummer van Taal en Tongval (1971) een artikel gewijd waarin hij spreekt over diens ‘schitterende akademische en ambtelijke loopbaan’, en over de man zelf als ‘gevierd academicus’. Echter, Des Roches miste iedere universitaire vorming, en wij hebben hier dus een duidelijk geval van aansluiting bij de betekenis ‘geleerd genootschap’.
Op een voordehandliggende vraag past hier het even voordehandliggende antwoord: invloed van het Frans. En zo zal het ook wezen, niet in de zin van woordontlening, want als formatie is academicus niet gelijk aan académicien, maar om het gelijke uitgangspunt: academie als geleerd genootschap.
Open ligt de vraag, hoe te werk wordt gegaan waar vrouwelijke academieleden in het spel zijn: -a -ae, of toch maar -us -i?