fonologisch minder problematisch is, de HAR sterk vereenvoudigt, en in overeenstemming is met mijn hardnekkige opvatting dat het Nederlands geen Romaanse taal is: in twee- of drielettergrepige woorden valt het hoofdaksent dominant op de voorlaatste syllabe behalve (a) wanneer de Vokaal in die syllabe een schwa is (b) wanneer de laatste syllabe een uitgesproken zware syllabe is van het type
of CVCC - en dan nog zijn er mensen die
vámpier zeggen, en
ásbest. Met andere woorden: de plaats van het hoofdaksent is eerder positioneel bepaald dan fonologisch/segmenteel.
Ook voor deze generalisatie kunnen enige argumenten ontleend worden aan de aksentuering van drielettergrepige woorden. Beschouw de plaats van het hoofdaksent in de woorden
Marathon, pagina, Panama, synopsis, minister en
professor. Eerst
synopsis, dat, evenals enkele andere van deze voorbeelden, door Evers en Huybregts wordt gebruikt om hun regel te illustreren. Neem aan dat VC een sterke cluster is, zoals wordt aangenomen door Booij en Van den Berg. Dan gaat het bij
synopsis direkt fout, want dat wordt
synopsís, tenzij ze de laatste Vokaal als een schwa beschouwen. Nu kan die laatste Vokaal best als schwa gerealiseerd worden, maar dat is evengoed verklaarbaar uit het feit dat het hoofdaksent er aan voorafgaat, er is niet a priori reden om aan te nemen dat het een schwa
is. Bij
Marathon gaat het ook fout:
Marathón, dat is in ieder geval geen schwa. Maar interessanter dan de konstatering dat het bij Booij en Van den Berg fout gaat, is de vraag waarom het bij E/H (en Kl.) goed gaat. Het gaat in
synopsis goed, omdat ze het woord verdelen als s/in/ops/is, de laatste cluster is volgens hen zwak, maar de voorlaatste is sterk. Als ze het woord in syllaben zouden verdelen, si - nop - sis, of eventueel sin - nop - sis, gaat het onherroepelijk fout, en krijgen we noodgedwongen
sýnopsis, en ook
uníversum. Dit kan men uiteraard als argument aanvoeren vóor clusters en tegen syllaben, maar zo eenvoudig is het niet. Er ontstaat, zoals Kloeke niet is ontgaan, een probleem bij woorden zoals
professor. Als daar de voorlaatste cluster sterk moet zijn, moet het woord er uitzien als pr/of/ess/or, dat wil zeggen, in dit woord en andere woorden van hetzelfde type moet de [s] als een geminaat worden opgevat, want anders hebben we pr/of/es/or en krijgen we derhalve
prófessor. Men kan daar onderuit door
professor als
pro
+ fessor te beschouwen, misschien, maar dat helpt niet bij
melítta, dat toch niet
me + litta zal zijn. Ik konkludeer daaruit dat deze clusterverdeling een kunstgreep is die het juiste aksent op de verkeerde manier beregelt, en er zijn meer redenen om aan de fonologische status van clusters te twijfelen. Beschouw het woord
minister. Het aksent komt op de voorlaatste cluster omdat het woord verdeeld wordt als m/in/ist/er. Maar in
ministérie, waar het hoofdaksent verspringt, ontstaat in het Nederlands een aksentpatroon waarin, eigenaardig genoeg, de Vokaal die oorspronkelijk het hoofdaksent had, gereduceerd kan worden tot een schwa: [
]. Dit lijkt mij onverklaarbaar als we er van uitgaan dat het woord verdeeld is als m/in/ist/er/ie en de reduceerbare Vokaal in een sterke cluster staat. Maar het is heel goed verklaarbaar als we het woord in syllabes verdelen en aannemen dat de betreffende Vokaal door éen konsonant, of misschien in
ministérie zelfs door nul konsonanten gevolgd wordt: mi-nis-te-rie.
Ook doet zich de vraag voor, waarom E/H claimen dat hun HAR het juiste resultaat geeft in
Márathon. De clusterverdeling is m/ar/at/on, maar als het aksent op de voorvoorlaatste cluster terecht komt, moeten zij er van uitgaan dat de Vokaal in de voorlaatste cluster -Tns is: [
]. Dat kan, maar dat hoeft helemaal niet, de re-