De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Minder dan hoeftNaar mijn ervaring pleegt vrijwel iedereen, ondervraagd over zinnen als (1)-(4), in eerste instantie te zeggen dat ze in orde zijn en dat er wel een situatie of contekst te verzinnen valt waarin ze zinvol zijn:
Om kort te gaan: er schijnt een algemene beperking te zijn op de vorm van comparatiefconstructies die ruwweg luidt: (5) Er is geen welgevormde uitdrukking mogelijk van de structuurZoals verder uit de voorbeelden (1)-(4) moge blijken, maakt het niets uit of het betrokken adjectief c.q. adverbium ‘positief’ dan wel ‘negatief’ isGa naar voetnoot1.) Er is, voorzover | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik heb kunnen nagaan, één type uitzonderingen op (5), nl. uitdrukkingen die als adverbium het woord vaak bevatten. Een van de duidelijkste voorbeelden die ik kan geven, is (6).
In de rest van dit artikel zal ik trachten aan te geven in welke richting een verklaring gezocht zou kunnen worden voor zowel de beperking (5) als de welgevormdheid van de uitzondering (6). Zoals bekend, is hoeven een woord dat in het algemeen negatieve conteksten vereist; het is een negatief polair elementGa naar voetnoot2.) Het ligt dan ook voor de hand aan te nemen dat de dan-zin in comparatieven een verborgen negatie-element bevat. De gedachte werd al geopperd door Jespersen, en veel anderen na hem hebben het beargumenteerd of uitgewerkt. De verscheidenheid aan negatief polaire elementen die kunnen optreden in de dan-zin zonder aanwijsbaar vergezellend negatie-element in de uiterlijke zinsvorm is overstelpend. Ik geef hier een zeer kleine selectie (de negatief polaire elementen zijn de niet-gecursiveerde delen): Het gaat er meer om dat het eerlijk gebeurt dan dat het iets geeft of een rechter het doet; Dat was meer dan hij kon verkroppen; Hij heeft meer bereikt dan ik in de verste verte had verwacht; Het zal hem hooguit eerder ergeren dan een zier interesseren; Ik heb dat liever dan dat er een haan naar kraait; Ik ga liever de gevangenis in dan een rooie cent aan de fiscus af te dragen; Ik heb er al meer mensen gezien dan ik kan luchten; Liever geld innen dan een klap uitvoeren. Negatief polaire elementen kunnen ook zonder oppervlaktenegatie optreden in ja/nee-vragen, voorwaardelijke bijzinnen, constructies met voordat e.d., die, zoals al vaker is betoogd, eveneens iets met ontkenning te maken hebben. Ik zal er in het navolgende dan ook van uitgaan dat de semantische representatie van de dan-zin altijd een ontkenningselement bevat. Zoals door Seuren (1973) is beargumenteerd, is het noodzakelijk voor de betekenisbeschrijving van comparatieven een existentiële quantor ‘E’ (‘voor een of meer x-en geldt...’, ‘voor enige x geldt...’) in te voeren, alsmede meer dan één variabele die staat voor ‘mate’ (‘extent’). Ikzelf heb, voortbouwend op Seurens voorstellen, getracht het element ‘mate’ zodanig te analyseren dat bepaalde bezwaren die tegen een ‘mate’-analyse zouden kunnen worden ingebracht, worden opgeheven. De poging kan m.i. achteraf niet erg bevredigend worden genoemd (Klooster (1976)). Niettemin zal ik het daar door mij voorgestelde begrip ‘afstand’ opnieuw hanteren. Dit laatste begrip kan nader worden omschreven als de afstand tussen twee punten of waarden, zeg i en j, op een schaal die kan worden gezien als de parameter (grootte, gewicht, schoonheid etc.) waarop de comparatiefconstructie betrekking heeft. (Zo is de waarde i in (7) op ‘positieve afstand’ (afstand in de plus-richting) van de waarde j op de lengteschaal; de waarde i vertegenwoordigt in dit geval een grotere lengte dan de waarde j.) Om redundantie te voorkomen en toch de mogelijkheid van invoering van het negatie-element van de dan-zin te waarborgen (op. cit.), moet er nog een scala van waarden w worden geïntroduceerd tussen i en j. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur (7) drukt uit dat de waarde i van, laat ons zeggen, Jans lengte, zich op ‘positieve afstand’ bevindt van enig punt w en dat net niet het geval is dat de waarde j (zeg, Piets lengte) zich op positieve afstand van zo'n punt w bevindt. Met andere woor-
(7)
den, Jan is langer dan Piet. We kunnen ook trachten de situatie afgebeeld in (7) als volgt te formuleren: Voor sommige positieve afstanden d en voor sommige punten w geldt: de waarde i van Jans lengte is op d van w, en niet: de waarde j van Piets lengte is op d van w. Ofwel:
De uitdrukking ‘is op d van’ kunnen we, naar straks zal blijken, beter vervangen door een predikaat dat de relatie aangeeft tussen twee entiteiten, in dit geval dus bijvoorbeeld de relatie tussen i en w. We kunnen dit predikaat noteren als ‘D’. Als de relatie D bestaat tussen x en y, dan schrijven we dat als ‘D(x, y)’. De relatie D is niet reflexief (iets kan niet op positieve afstand van zichzelf zijn; en asymmetrisch: als D(x, y), dan niet: D(y, x). We gebruiken in (9), hieronder, het implicatieteken ‘⊃’ voor ‘als...dan...’). Bovendien is D transitief (voor alle x, y en z geldt (ofwel ‘Ax, y, z’): als x zich op positieve afstand bevindt van y en y op positieve afstand van z, dan is x op positieve afstand van z). We stipuleren derhalve het volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(10)
We vervangen derhalve (8) door (11).
De verzameling van mogelijke punten w (voorzover w ≠ i, j) kan worden beschouwd als de afstand tussen i en j, het verschil tussen Jans en Piets lengte. Het is beslist niet zo, dat met een weergave van het type (11) alle problemen met betrekking tot comparatieven uit de wereld zijn; integendeelGa naar voetnoot3. Maar voor mijn doel kan met een representatie als (11) worden volstaan. We zullen ons nu afvragen wat de relatie tussen moeten (ik bedoel steeds het deontische moeten, niet het epistemische), hoeven en mogen is, en wel in verband met zinnen als (12).
Gaan we er van uit dat moeten beschouwd kan worden als een operator, een soort predikaat met als argument een zin, dan kunnen we een zin als Jan moet blijven opvatten als ‘het moet (van mij, of iemand anders), dat Jan blijft’, ofwel ‘M(Jan blijft)’. Als we zeggen: Jan hoeft niet te blijven, dan hebben we de ontkenning uitgesproken van de genoemde zin met moeten: ‘het is niet zo, dat M(Jan blijft)’, of korter: ‘niet (M(Jan blijft))’. Een zin als Jan moet niet blijvenGa naar voetnoot4 daarentegen is niet de ontkenning van de eerste moeten-zin. Hij betekent zoiets als ‘het moet (van x) dat Jan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet blijft’, ofwel: ‘M(niet (Jan blijft))’. Het verschil tussen ‘niet moeten’ en ‘niet hoeven’ is dus een kwestie van negatiebereik. Er doet zich hier echter een complicatie voor. De reguliere vorm van ‘M(niet (Jan blijft))’ is namelijk niet Jan moet niet blijven, maar Jan mag niet blijven. Ik kom hier dadelijk op terug. Vervangen we ‘volzinsfuncties’ als Jan blijft door de volzinsvariabele p, dan kunnen we het verschil tussen ‘niet moeten’ en ‘niet hoeven’ uitdrukken als in (13).
Een volgende vraag is, wat er gebeurt als we (13)b en (13)c ontkennen. De ontkenning van een zin van het type (13)b, nl. Het is niet zo, dat Jan niet hoeft te blijven, is equivalent aan (‘≡’) Jan moet blijven. Met andere woorden, de ontkenning van (13)b is equivalent aan (13)a (we kunnen namelijk de twee negaties tegen elkaar wegstrepen):
Het negatie-element dat door hoeven altijd wordt verondersteld (in overeenstemming met (13)b), ontbreekt in de uiterlijke vorm van (12)a De bal is groter dan hoeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is echter aanwezig in de semantische representatie van (12)a, en het is identiek met het ‘obligate’ negatie-element in de semantische representatie van alle comparatief-constructies. Dit komt tot uitdrukking in (16):
Laat ons nu nagaan wat het voorgaande deel van dit artikel aan implicaties bevat voor de lexicaliseringsvoorwaarden van semantische elementen die geassocieerd zijn met -er dan, moeten, hoeven en mogen. (We zullen ons hier beperken tot het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘gebods’-moeten, en het voorschrijvende of adviserende moeten verder zoveel mogelijk buiten beschouwing laten.) Zoals gezegd, er wordt aangenomen dat het negatie-element obligaat is in comparatief-constructies, en dat het in de uiterlijke zinsvorm niet als zodanig identificeerbaar optreedt. Gegeven het type semantische analyse van zulke constructies dat ik hierboven heb aangehouden, betekent dat, dat ‘& niet’ in comparatiefzinnen altijd correspondeert met -er dan. Krachtens (13)a vertegenwoordigt het element M het werkwoord moeten in conteksten waarin negatie ontbreekt. Onder bepaalde omstandigheden (namelijk als we M opvatten als het voorschrijvende c.q. adviserende element) correspondeert M ook met moeten als het gevolgd wordt door ‘niet (p)’. Maar we laten dit geval, als gezegd, buiten beschouwing; dat wil zeggen dat we volstaan met een regel die M gevolgd door ‘niet(p)’ in verband brengt met mogen. M correspondeert met hoeven wanneer het voorafgegaan wordt door het negatie-element en gevolgd door een zin (‘p’), wanneer die zin niet begint met ‘niet’. We kunnen dit formuleren in de vorm van de ‘lexicalisatieregels’ (20), waarin de eerder gebruikte haakjes die het bereik van operatoren regelen weg zijn gelaten, om verwarring met de betekenis ‘optioneel’ die in taalkundige notaties aan zulke haakjes wordt gehecht, te voorkomen.
(Laten we de pijlen in (20) de andere kant op wijzen, dan kunnen we (20) beschouwen als ‘interpretatieregels’. De richting van de pijl is voor mijn doel niet relevant.) Bekijken we nu de semantische representatie die we zouden moeten toekennen aan een zin van het type (1) *Jan fietste minder snel dan hij hoefde. We zien daarbij af van irrelevante details, zoals het feit dat er sprake is van het gebruik van een fiets, en het feit dat de zin in de verleden tijd staat. Zoals we gezien hebben kunnen we voor minder + adjectief + dan de relatie gebruiken. Net als we gedaan hebben in (16), representeren we hoefde als M, de deontische operator die een vorm van hoeven aanneemt onder invloed van een voorafgaand negatie-element. De representatie van (1) zou dan moeten beantwoorden aan (21).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We vervangen nu kortheidshalve ‘D((de i (Jan met snelh. i)), w)’ door ‘p’, zodat we krijgen:
De representatie (21) en het equivalent (22) leveren ons bij correcte toepassing van (20) een zin op van het type Jan fietste minder snel dan hij mocht, en niet een zin van het type (1) *Jan fietste minder snel dan hij hoefde.Ga naar voetnoot5) Met andere woorden, de on-welgevormheid van zinnen als (1)-(4) kan worden verklaard als het gevolg van een incorrecte lexicalisatie. Of, zo men wil, het optreden van hoeven in deze zinnen maakt het onmogelijk ze te interpreteren, als we uitgaan van (20) als interpretatieregels. De fout is herleidbaar tot het schenden van de conditie bij (20), die stipuleert dat p geen uitdrukking mag zijn die begint met ‘niet’. Schending van die conditie maakt het immers mogelijk de uitdrukking ‘niet (M(niet(p)))’, die voorkomt in (22)a, op te vatten als een instantie van ‘niet(M(p))’, nl. door de ‘verboden’ vervanging van ‘niet(p)’ door ‘p’ in (22)a, waarna lexicalisatie van M tot hoeven volgens de tweede regel van (20) (i) mogelijk wordt. Nu we inzicht hebben in de bron van de on-welgevormdheid van zinnen als (1)-(4), dient nog gezocht te worden naat een verklaring voor de welgevormdheid van (6) Pyramus zocht Thisbe minder vaak op dan hij hoefde (om kinderloos te blijven). De verklaring vereist de assumptie van het bestaan van eenheden in het lexicon die groter dan één woord zijn, en luidt ongeveer als volgt. Als de beperking (5) volstrekt uitzonderingloos zou zijn, dan zou (6) niet welgevormd zijn en moeten worden verbeterd door vervanging van minder vaak door één enkele comparatiefvorm. We denken dan natuurlijk aan het adverbium zelden. Dat zou ons echter de zeer twijfelachtige zin (24) opleveren.
De vorm zeldener schijnt een comparatief te zijn die we liever niet gebruiken. We | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen bij voorkeur minder vaak. De enige manier om aan deze voorkeur tegemoet te komen is in het lexicon de vorm minder vaak te suppleren. Zeer schetsmatig zouden we de situatie als volgt kunnen weergeven. Laat ons aannemen dat het woord zelden betrekking heeft op een parameter die we aanduiden als ‘minfrequentie’ (d.w.z. het gebied op de ‘totale’ frequentieparameter dat beneden de norm valt). De abstracte vorm die er ruwweg uitziet als ‘met minfrequentie’ beantwoordt dan aan de lexicale vorm zelden. Maar ‘met minfrequnetie + & niet’ in conteksten waarin het predikaat D optreedt (let wel: niet ), heeft niet de lexicale vorm zelden + -er, maar wordt in het lexicon geassocieerd met de fonologische specificatie van minder vaak. De vorm minder vaak heeft dus ‘onderliggend’ een representatie die in alle relevante opzichten gelijk is aan die welke normaal gesproken in de uiterlijke vorm zich manifesteert als adverbium (of adjectief) + -er.
Indien dit voorstel in beginsel juist is, moet het mogelijk zijn (5) zodanig te formuleren dat het betrekking heeft op een niveau van descriptie waardoor de beperking uitzonderingloos wordt. En nu zeldener geen acceptabel woord is, bevat het lexicon een lemma dat meer woorden bevat dan anders had gehoeven.
W.G. KLOOSTER | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|