De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
Verschuivingen in de syntactische structuur van het werkwoord behoevenDat het bij het onderzoek van de historische syntaxis van het Nederlands niet alleen of in hoofdzaak gaat om de vraag of en welke basisstructuren der zinspotente groepen in de opeenvolgende taalperioden aanwezig zijn, heb ik reeds betoogd in Ts, N.T.L. XCI, 157-175. Immers deze structuurtypen, die ik pleeg aan te duiden met de symbolen A (groep zonder object), B (groep met praedicaatsnomen), C (groep met een of meer objecten) hebben een geabstraheerd theoretisch karakter en komen als zodanig met hun voornaamste varianten in alle tijden voor, vanaf de middeleeuwse taaloverleveringen tot in het hedendaagse taalgebruik. Van ondergeschikt belang zijn ook allerlei uiterlijkheden in de vorm der groepen, zoals woordschikkingen en casusvormen der substantivische leden. Daardoor verandert wel het uiterlijk, maar in principe niet of nauwelijks de interne structuur van de zinspotente groep zelf. Voor de aard van de SVfA3A4-groep bijvoorbeeld, doet het er maar weinig toe, of het A3 of het A4 een zogenaamd verbogen dan wel een onverbogen vorm vertoont, of eventueel met behulp van een voorzetsel wordt aangeduid. Belangrijker voor de geschiedenis van de syntaxis is de meer of minder frequente en gespecialiseerde toepassing van de theoretische structuurtypen als syntactische mogelijkheden in het levende taalgebruik, wisselend de eeuwen door. Bij de bestudering daarvan raken de historische lexicologie en de historische syntaxis elkaar dikwijls op intensieve wijze. Dat demonstreerde ik in genoemd artikel met behulp van enkele verbale voorbeelden. Men kan echter de daar gesignaleerde kwesties nog van een andere kant benaderen, nl. door na te gaan welke verschuivingen in de syntactische structuur van een bepaald werkwoord zich in de loop der tijden voordoen of zich hebben voorgedaan. In de hiervolgende uiteenzetting ter ere van Collega Van den Berg, die zich in zijn ambstperiode ook meermalen met syntactische aangelegenheden heeft beziggehouden, ga ik op het bedoelde facet van de historische syntaxis wat dieper in, aan de hand van zich meermalen wijzigende verbindingsmogelijkheden met het werkwoord behoeven. Als uitgangspunt kies ik, zoals ik in vroegere opstellen over historische syntaxis reeds eerder gedaan heb, het zestiende-eeuwse taalgebruik van Coornhert. In zijn Wellevenskunste I,1,5 lezen we de volgende redenering: Al wat iemand is angheboren en leert hij niet. Wie leert het eerst gheboren kindeken athemen, zien of beweghen? Niemand. Zo leert men dan het wèl leven. Hier toe behoeft redelyckheyd; deze is niet by den dieren, maar by den menschen. Zo is dan het wel leven van een menschelyke ende gheen dierlyke kunste of lering.Ga naar voetnoot1 Het gaat me hier om de gecursiveerde zin, die ik, om de inhoud beter begrijpelijk te maken, citeer in een wat ruime context. Hoewel de bedoeling van Coornhert de moderne lezer zeker wel niet zal ontgaan, zal hij toch geneigd zijn de gedachte in zijn eigen taalgebruik om te zetten in: hiervoor is redelijk verstand nodig-- of: hiervoor heeft men redelijk verstand nodig. In gangbaar modern Nederlands gebruiken we het werkwoord behoeven namelijk niet meer intransitief, zoals Coornhert doet met een zakelijk subject en een finaal object, een verbinding die een toepassing is van het ons ook nu nog bekende structuurtype SVfA5. Anders gezegd: om dezelfde gedachte uit te | |
[pagina 499]
| |
drukken, stappen wij, bij de handhaving van hetzelfde zakelijke subject en een overeenkomstig finaal object (zij het met een ander voorztsel) over in de B-structuur, of in de C-structuur met praedicatief attribuut, onder opoffering van het werkwoord behoeven (SVfA1A5; SVfA4A6). Dat betekent niet, dat wij het werkwoord behoeven op zichzelf niet kennen, maar we hanteren het in andere structuren, b.v. Die mensen behoeven onze hulp (SVfA4) of in combinatie met een infinitiefconstructie: Ik (be)hoef dat niet meer te doen. De laatste toepassing, met een negatieve infinitief, is wel de meest bekende; de eerste is voor het taalgevoel van vele tegenwoordige taalgebruikers al wat verouderd, maar ligt verscholen in een nog gangbaar compositum; hulpbehoevend. Voor we nader ingaan op de discrepantie tussen de zestiende-eeuwse taalgewoonte en het hedendaagse gebruik, moeten we de middeleeuwse toestand opnemen, die vrij gecompliceerd is. We kunnen daarbij geen gebruik maken van Stoetts Middelnederlandse Syntaxis: het register vermeldt behoeven niet apart; §5 punt f geeft slechts een globale serie voorbeelden van ‘onpersoonlijke werkwoorden en uitdrukkingen’ waarbij behoeven, als zodanig wel vermeld in de woordenboeken, ontbreekt; wel wordt het genoemd in par. 186 maar zonder syntactische toelichting; het syntactisch begrip ‘onpersoonlijk werkwoord’ staat trouwens bij Stoett op losse schroeven, vgl. par. 240 en par. 196; evenmin verspreidt opm. 2 van par. 238 het verlangde licht.Ga naar voetnoot2 Wel maak ik dankbaar gebruik van het materiaal uit het Middelnederlandse Woordenboek. De theoretische indeling van het lemma ‘behoeven’ is daar echter ook onbevredigend. Verdam springt namelijk wat vreemd om met de syntactische termen ‘onpersoonlijk’ en ‘onzijdig’ (alias: intransitief) die zijn rubricering beheersen; daardoor ontstaat een nogal verward beeld van de middeleeuwse syntactische gebruikswijzen van behoeven. Een groep b.v. als ‘mensen die ons behoeven’ (Ruusbroec 4,8) kan men moeilijk aanmerken als ‘onzijdig’ zoals Verdam doet: veeleer, indien we de pronominale vorm ons tenminste niet opvatten als een verscholen genitief, hebben we hier te doen met de toepassing van de SVfA4-structuur. En om nog een ander voorbeeld te noemen: de zinspotente groep ‘dat... hem een bedde behoevede’ (Parth. 631) is niet meer, zoals Verdam suggereert, onpersoonlijk, maar heeft een zakelijk subject (een bedde) en een datiefobject van de persoon, m.a.w. het is een toepassing van de SVfA3-structuur. Hergroepering van Verdams materiaal naar onze syntactische inzichten is dan ook voor de historische syntaxis een dringende noodzaak. Het blijkt dan, dat in de middeleeuwse periode minstens vier, eventueel vijf of zes zinspotente structuurtypen werden toegepast bij de hantering van het werkwoord behoeven. We kunnen het op zichzelf waardevolle materiaal van Verdam dan als volgt analyseren en typeren.
1. Uit teksten, die men over het algemeen in de 13de eeuw localiseert, stammen verscheidene voorbeelden van de subjectloze (onpersoonlijke) structuur met een genitiefobject van de zaak (= datgene wat men nodig heeft) en een datiefobject van de | |
[pagina 500]
| |
betrokken persoon (= degene die iets nodig heeft). Aangezien alle voorbeelden bij Verdam een pronominale vorm vertonen, moeten we uiteraard bij de interpretatie van de ‘casus’ wat voorzichtig zijn, maar de gegeven omschrijving lijkt me niettemin onaanvechtbaar. Opvallend is voorts, dat de verbinding in de beschikbare voorbeelden speciaal optreedt in zinspotente groepen, die, vooral attributief, geincorporeerd zijn. Door dit alles lijkt de toepassing van deze VfA2A3-structuur een, voor die tijd reeds, wat stereotiep karakter te hebben. Vergelijk met al of niet als antecedent: Ik gaf hem al dies hem behoevede. Flor. 499 - Hem quam ghenoech van over mere, alles dies hem behoefde. Troyen 2940 - Bin enen sconen pauwelioen hadsi des hem behoevede al. Parth. 4331 - Van al dies u behoevede best. Parth. 876 - Dat u iet gebrect des u behoevet. Parth. 4738. Zonder uitgedrukt antecedent, waardoor de geincorporeerde groep een substantivisch karakter krijgt: Sij waren wel behoet van dies hem behoefde. Troyen 4293 - Uw vader weet wale wies u behoeft. L.v.J.c. 43 - Wies haer behoeft, neemt grote ware. v.H. 298. Mogelijk is hier ook onder te brengen: Ic hope u noch meer hulpen boeft. Lorr. II, 4343, als men tenminste de verbogen vorm hulpen niet als partitieve genitief van meer laat afhangen.
2. Naast de voorgaande subjectloze structuur, waarin toch twee substantivische begrippen functioneel betrokken zijn, komen vroeg, mogelijk al in ongeveer dezelfde tijd (13de eeuw) maar ook in latere eeuwen, verbindingen voor, waarin één der betrokken substantieven, c.q. pronomina, de syntactische rol van subject gaat spelen. Het is natuurlijk de vraag of men in dit naast elkaar voorkomen van twee verschillende structuren rondom hetzelfde werkwoord inderdaad een historische ontwikkeling van de ene vorm uit de andere mag zien. Er voor pleit, dat de subjectloze verbinding de oudste papieren lijkt te vertonen, dat in het algemeen de onpersoonlijke, subjectloze structuur in jonger Nederlands weinig duurzaam is gebleken en dat speciaal deze onpersoonlijke structuur van behoeven na de 13de eeuw in het materiaal van Verdam niet meer wordt aangewezen. Uitgaande van de hypothese dat de subjecthebbende figuur dan inderdaad voortgekomen is uit de subjectloze, kunnen we hier spreken van een verschuiving in de geleding van de interne structuur: een lid, dat aanvankelijk door zijn grammaticale casusvorm als object was gekarakteriseerd (A2 of A3) verschuift naar de positie van dát element in een zinspotente groep dat formeel-functioneel het verbum finitum beheerst, m.a.w. van het grammatisch subject. In het gegeven geval van behoeven, doen zich dan twee mogelijkheden voor: het betrokken, zakelijk object (A2) wordt subject, uiteraard met verlies van zijn specifieke casuskenmerk, dan wel de betrokken persoon, aanvankelijk gekenmerkt als datiefobject, neemt in ‘neutrale’ vorm die rol over. Beide theoretische mogelijkheden hebben zich metterdaad in de practijk van het middeleeuwse taalgebruik voorgedaan. Ik laat hierbij in het midden of verlies van de specifieke casuskenmerken in de vorm van de betrokken substantieven als oorzaak dan wel als gevolg van de verschuiving in de interne geleding van de groep moet worden aangemerkt. De eerste mogelijkheid, met zakelijk subject en handhaving van de datief voor de belanghebbende persoon, in onze formulering gekarakteriseerd als SVfA3, komt men reeds tegen in teksten die uit de eerste helft der 13de eeuw dateren en dan ten dele zelfs | |
[pagina 501]
| |
uit dezelfde teksten als waarin de genoemde onpersoonlijke structuur werd gesinaleerd, b.v. Dat hem ware slapen goet ende (dat) hem een bedde wel behoevede. Parth. 631 - Hens gheen dinc dat hem behoevet, dat hem laet hebben breke. Parth. 4074. Een duidelijke casustypering van de betrokken persoon is aanwezig in: Al die chierheit... die eneger bruut soude behoeven. Beatr. 179. Eventueel kan de drievoudige SVfA3-structuur worden uitgebreid met een praepositiebepaling, die tendeert naar een finale of een oorzakelijke functie: Des sinxen dages was al bereet tsinen bouf dat men weet dat hem behoefde ten ridderscepe. Limb. II, 8. - Al dat gi vraget ende mi behoevede van Christus comst van siere doot. Sp. II, 23, 327. Semantisch gezien liggen zulke elementen op de grens naar de inhaerente bepaling, zodat een vierdelige structuur lijkt te ontstaan: SVfA3A5. De SVfA3-structuur met zakelijk subject opent de mogelijkheid tot het ontstaan van twee uit syntactisch oogpunt belangrijke varianten; die waarin het subject de vorm aanneemt van een ingebouwde zinspotente groep (= subjectsgroep of zgn. subjectsbijzin), en die waarin het subject de (beknoptere) vorm aanneemt van een infinitiefgroep. Vergelijk: Nu behoeft ons sekerlike dat wi varen wijselike. Brab. Y. III, 1159 - Hem behoeft ende bederf, dat hi... Sp. II, 5, 23, 256. In deze voorbeelden is de persoon uit de dominante groep (daar A3) tevens het subject in de geincorporeerde groep. Voor de verbinding met de dat-incorporatie is dat wellicht niet strikt nodig, wel voor de incorporatie van een infinitiefgroep: Bedi segghic u te voren, dat u behoevet te houden mate. Parth. 35559 - Hem behoeft ghestade te sijne van tale en van rade. Troyen 3919 - Ons en behoeft te lettene meer. Cass. 1048 - Ic bring u meere (= mare, tijding) die emmer geproeft moet sijn ende die ons sere behoeft te doene. E. Blisc. 240. In het laatste voorbeeld ontstaat nog een complicatie, nl. dat het relatieve pronomen (die) als subject van behoeft tevens als A4-object van doene moet worden opgevat: daardoor wordt voor ons moderne taalgevoel de coördinatie van de twee relatieve groepen enigszins verstoord.
3. De tweede interne verschuivingsmogelijkheid brengt de betrokken persoon in de positie van het grammatische subject, als degene, die een bepaalde behoefte heeft. Deze overgang lijkt tevens een verandering van het zakelijk A2-object = (datgene of diegene waaraan het subject behoefte heeft) in een A4-object in te houden of te bevorderen, tenzij die overgang in casusvorm louter op fonetische gronden zou berusten, wat ik niet voor waarschijnlijk houd. In ieder geval ontstaat met deze tweevoudige verschuiving in de interne geleding de bekende, in het syntactisch apparaat zeer gebruikelijke SVfA4-structuur, ook met de nodige varianten. Vergelijk: Oetmoedich ende goedertieren sijn alle menschen, die ons behoeven. Ruusbroec 4, 21 - Yghewelken ghereet, die ons behoeft. Ruusbroec 4, 8. Uitgebreid met een finaal A5 reeds in: Ic sal di helpen ghewinnen al datti daartoe behoeven sal. Flor. 1420. Evenals in de SVfA3-structuur wordt hier een combinatie mogelijk met een geincorporeerde zinspotente groep of met een infinitiefgroep, beide uiteraard nu in de A4-positie. Vergelijk: Ferguut behoeft, dat hi hem wacht van des resen hameidekine. Ferg. 3532 - Die riddere metter mouwen behoeft te hebbene groet geval. Lanc. III, 15313. - In dese woestine behoevedi te wandelen met mi. Sp. II, 7, 37, 9. - Du hebste mi so dic bedroghen, dat ic mi wel hoeden voer di behoeve. Rein. II, 7310. - Daer | |
[pagina 502]
| |
behoeven wi ons voer te waren. Ned. Proza 130 - Die behoeven grotelic toe te sien dat si... niet meer verblindet worden. Stemmen 113 - Sech, waer of es dijn geest bedrouft datsi te wandele behouft. O. VI. Lied. 490, 21.
4. De constatering van het ontstaan van de twee genoemde structuren naast elkaar noopt ons tot nog een paar opmerkingen. In de eerste plaats zou men zich kunnen afvragen of nu de SVfA4-structuur rechtstreeks teruggaat op de subjectloze structuur VfA2A3, dan wel uit de SVfA3-structuur moet worden verklaard. Uit de vermoedelijke ouderdom van de aan Verdam ontleende citaten is voor een beslissend antwoord op deze vraag niet veel op te maken: beide komen in vrijwel even oude teksten voor. Hoewel ik geneigd ben de directe overgang uit de subjectloze verbinding eenvoudiger en daarom aannemelijker te vinden, laat ik die kwestie voorlopig liever in het midden: een redenering voor de ene of de andere hypothese krijgt licht een te speculatief karakter. Belangrijker is het nog even te letten op het verschil in betekenis van het werkwoord behoeven bij de keuze van de ene, dan wel de andere syntactische structuur. In de subjectloze zowel als in de SVfA3-structuur kan men het verbum vertalen met ‘nodig zijn’, in de SVfA4-structuur echter wordt behoeven aequivalent met ‘nodig hebben’. Dat laatste lijkt dus een zogenaamde transitieve verbinding, maar de omzetting in een passieve constructie schijnt niet mogelijk geweest te zijn; ik heb die vorm tenminste nergens in Middelnederlandse teksten aangetroffen. Bovendien krijgt behoeven in de constructies met de infinitief die als A4-object fungeert, het karakter van een modaal hulpwerkwoord, ongeveer gelijk aan ‘moeten’. Dit houdt een tweede semantische verandering in: niet meer de persoonlijke behoefte van het subject aan het in de verbinding vermelde object wordt tot uiting gebracht, maar een van buitenaf opgelegde noodzaak of verplichting. Syntactisch betekent dit, dat het A4-karakter van de infinitiefgroep naar de achtergrond wordt gedrongen; de tweeledigheid van de dominante groep (SVf + inc.) verzwakt en er ontstaat een rechtstreekse nauwere eenheid tussen verbum finitum en infinitief, een ‘samengesteld’ verbum, m.a.w. het gedeelte dat aanvankelijk syntactisch ondergeschikt was (als geincorporeerde groep) wordt semantisch dominant en het oorspronkelijk dominante verbum finitum wordt functioneel ondergeschikt: het tendeert naar de positie van modaal hulpwerkwoord.
5. Tenslotte blijft er dan nog de objectloze verbinding, b.v.: Ander dinc dan grote tale behoeft, daer mense (nl. de stad) winnen sal. Limb. VII, 118. Opzettelijk heb ik deze summiere A-structuur tot het laatste bewaard en niet als uitgangspunt voor de andere, meer gecompliceerde C-structuren vooropgesteld. Eerder ligt de zaak andersom. Immers, het begrip ‘behoeven, nodig zijn of nodig hebben’, veronderstelt uiteraard een object, waarop de behoefte of noodzakelijkheid van het subject gericht is. In bepaalde omstandigheden, zoals in het geciteerde voorbeeld, kan dat object verzwegen worden, omdat het in het verband als bekend wordt verondersteld of algemene betekenis heeft (verg. men). Ten onrechte staat de zo even geciteerde plaats bij Verdam in de rubriek ‘onpersoonlijk’ vermeld: de verbinding is eenvoudig te beschouwen als SVf(A3), de combinatie dus van een zakelijk subject en een verzwegen datiefobject van de persoon. Evenzo staat het met de herhaaldelijk gesignaleerde verbinding waarin een geincorpo- | |
[pagina 503]
| |
reerde groep als subject fungeert. Vergelijk (het in de context verscholen A3 is onderstreept): Het niet behoeft, dat dese heere knielt voor den knecht. Amand. I, 2285 (Vergelijk eventueel: het behoeft desen here niet dat hi knielt of te knielen etc.) - Het behoeft dat ic dat wel hebbe geproeft. Sp. II, 5, 23, 280 - Dat het altoos niet en behoeve, dat menne te sente Pieters groeve. Sp. IV, 2, 50, 77 - Ende (dat) ment bi scripture proeve, wat best te gelovene boeve. Sp. III, 5, 39, 13. Ook als algemeen geldende bewering is de combinatie met de infinitief van ‘sijn’ gebruikt in: Daer was in de scepe veel spise, alse met conincs kinde behoeft te sine. Flor. 1787. Een aparte, nogal opvallende semantische ontwikkeling lijkt behoeven te hebben doorgemaakt in de verbinding met een als persoon gedacht subject, nl. die tot de betekenis ‘behoeftig zijn, arm zijn, gebrek lijden’, getuige het enige voorbeeld in het Wdb.: Die kercke blincket inden wanden ende in den weghen (= muren) ende in den armen behoevet si. Stemmen 39 (= maar wat de armen betreft lijdt zij gebrek). In dit geval kan men de SVf-structuur als een verkorte SVfA4 beschouwen. Een gangbare syntactische figuur heeft dit blijkbaar niet opgeleverd.
6. Keren we na dit overzicht van Middeleeuws taalgebruik terug tot de zestiendeeeuwse auteur Coornhert, dan blijkt deze zich in de gegeven zin aan te sluiten bij de laatst genoemde toepassing in de intransitieve structuur met verzwegen A3, evenwel uitgebreid met een finaal element dat men eventueel als A5 kan typeren, maar dat wellicht ook als een variant van het A3 is op te vatten. Coornhert heeft echter ook de hiervóór genoemde SVfA4-structuur (punt 3), gehanteerd, blijkens een citaat in het W.N.T.: Dit behoeft gheen bewijs, 1, 232. Hierin is evenwel niet een levend wezen, maar een zaak het grammatisch subject. In ieder geval moeten we vaststellen dat één en dezelfde taalgebruiker in de zestiende eeuw naast elkaar twee verschillende, maar semantisch synonieme structuren van het zelfde werkwoord behoeven, de transitieve en de intransitieve, kent èn gebruikt. Hoe ontwikkelt zich die concurrentie in de volgende taalperioden? Voor het zoeken naar een antwoord op die vraag kunnen we het best gebruik maken van het materiaal in het W.N.T. Vóórdien constateren we, en passant, dat de onpersoonlijke constructie in de juiste zin van het woord, met z'n A2 en A3 maar zonder S, de grens van het middelnederlands naar het zeventiende-eeuws taalgebruik niet heeft overschreden, hetgeen begrijpelijk is wanneer we op grond van het beschikbare materiaal mogen aannemen dat die structuur tot de geschreven taal in de 13de eeuw beperkt was gebleven. Wel is het dan in dit verband merkwaardig dat Cats en Hooft soms een persoonlijke structuur toepassen met een A2-object; het object zowel als het subject is in de voorhanden voorbeelden de aanduiding van een levend wezen: Men moet, seyt Gods Woort, geen menschen oyt bedroeven, die schrael en schamel sijn en onser oock behoeven. Cats 3, 20. Bij Hooft in participiale vorm: Daar hij gebooren was van weinich vermoghende ende zijns behoevende ouderen. Br. 1, 427. In hoeverre we deze toepassingen van een SVfA2-structuur naast de gangbare SVfA4-structuur moeten beschouwen als wat kunstmatige archaiserende litteraire vormen, laat ik in het midden; bij Cats zou men wellicht ook aan een oude streektaaloverlevering kunnen denken, al heeft dan Verdam die SVfA2-structuur in de Middeleeuwse overleveringen niet gesignaleerd. (Vergelijk onder punt 3). Van een werkelijke concurrentie tussen de SVfA2- en de SVfA4-constructie | |
[pagina 504]
| |
kan op grond van dit geringe materiaal zeker niet gesproken worden.
7. Anders ligt het ten aanzien van de SVfA3-structuur, die blijkens de citaten in het W.N.T. in de zestiende eeuw vrij algemeen in gebruik was. Vergelijk: Ghij weet beter dan icke, wat mij behoeft. Anna Bijns 384 - Den Arent seyde dat hem behoefde een lelienblat. De Castelein. Bal. I - Driemael tien jaer behouft hem om te meten al den hemel. v. Mander Olijfb. 91. Deze constructie leeft voort in de 17e eeuw, ook in niet opzettelijk-litteraire teksten, b.v.: Een seer schoone haven, alwaer ordinaerlijc de schepen haer verschen van 't gene haer behoeft. O.I. en W.I. Voyac. 2, 41. Meermalen is in litteraire teksten het A3-object verzwegen en een finale bepaling c.q. een A5-object toegevoegd. Vergelijk: Voor dat aan allen kant wat tot de rust behoeft, ten vollen is betragt. Cats I, 341 - Iets waertoe al vrij wat tijds en ommegancks behoeft. Heemskerck Minne Kunst 130 - Tot die wedergae sou vrij wat meer behoeven als ick u geven kon. Westerbaan Ged. 3, 621 - Al wat tot 'smenschen leven behoeft, was hier volop. Anslo Poezy 130. In het overgeleverde materiaal valt daarna historisch een groot gat: geen citaten uit het eind van de 17de eeuw en geen uit de 18de eeuw. De strijd met de SVfA4-structuur lijkt beslist ten voordele van de laatste, maar dan duiken plotseling gevallen met of zonder A3 op bij Bilderdijk en Beets in de 19de eeuw: Geen studie meer behoeft om recht geleerd te wezen. Bild. 1, 471 - Eindloos meer dan mij op aarde behoeft. Bild. 5, 182 - Zoo ging 't Florinde; nog één jaar behoefde er om haer gansch te sloopen. Beets Dichtk. Verh. 38. Het ligt wel haast voor de hand hier aan litteraire archaismen te denken.
8. Dat klemt te meer als we het ruime materiaal van de SVfA4-structuur met een persoon als subject en een zakelijk object, overzien: het doorloopt de hele 17de eeuw, ook de 18de en reikt tot in het laatste kwart van de 19de eeuw. Ik beperk me tot een aantal illustratieve voorbeelden onder verwijzing naar het W.N.T.: Uw hemelsche Vader weet dat gij alle dese dingen behoeft. Matth. 6,32 (St V.) - Elizabet behoefde tijdt om te begroeien in de regeeringe. Hooft N.H.5. (Verg. onder punt 6) - De Heilige Geest behoeft immers geene openbaare Bedehuizen. Wolf-Deken Leev. 6, 316 - Nu is mij het raadsel opgelost, waarom mijne moeder naar evenredigheid van hare levenswijze zoveel behoefde. Loosjes Lijnsl. 3, 110 - Maakt mij 't hart niet week. 't Behoeft geheel syn moed. Bild. 1, 223 - Waar anderen hulp behoefden, was hem 't helpen een ware hartstocht. Mult. 1, 77 - De muiters te bedwingen zou zijn krijgsmacht verzwakken, nu hij ze meest behoefde. Fruin T.J.25. Voor iemand in het midden van de 19de eeuw, zoals Nic. Beets, die zoals onder punt 7 bleek, ook nog de SVfA3-structuur kende, was kennelijk het transitieve karakter van de SVfA4-groep zo normaal, dat hij die ook wel, in tegenstelling met de constatering onder punt 4, kon omzetten in de passieve vorm, als verstechnische overwegingen hem daartoe noopten, b.v.: Wel werd door haar die hulp behoefd. Dicht. Verh. 257. Dit alles neemt toch niet weg, dat de SVfA4-structuur die de SVfA3-structuur volledig had verdrongen, zelf ook gaandeweg in verschillende opzichten terrein heeft verloren. Behalve, dat de kortere en merkwaardigerwijs jongere vorm hoeven (na de mnl. periode), in gesproken en daarna ook in geschreven taal behoeven heeft vervangen, is de hele SVfA4-structuur met een zakelijk object sinds het einde van de 19de eeuw door de invloed van de syntactische concurrenten als nodig | |
[pagina 505]
| |
hebben en behoefte hebben aan, of (voelen) in onbruik geraakt en tot enkele stereotype wendingen beperkt. De constructie met een infinitief(-groep) als object was al eerder achteruit gedrongen door de algemeen gangbare combinatie met het hulpwerkwoord moeten; alleen met specifieke, negatieve of dubitatieve, modale nuancen wist (be)hoeven zich als hulpwerkwoord nog te handhaven: Je hoeft niet (nauwelijks, slechts) te vragen, wie dat gedaan heeft - Hij hoefde slechts met zijn vingers te knippen, om stilte te krijgen - Hoef ik hem nog te waarschuwen? Voor mij hoeft het niet meer.Ga naar voetnoot3
9. Met deze concurrentieposities komen we echter op een terrein dat buiten het hier gestelde thema valt: de interne verschuivingen in de syntactische structuur van een bepaald werkwoord. De uiteenzetting betreffende behoeven beëindig ik daarom met twee algemene opmerkingen. In de eerste plaats blijkt hier nog eens de belangrijkheid van een ruim gedocumenteerd historisch woordenboek, niet alleen voor de semantische ontwikkeling van woorden, maar ook voor de, nauw daarmee samenhangende, historische syntaxis. Het zou dan ook wel zeer te betreuren zijn, wanneer bezuinigingen, die in tegenwoordige tijd overwogen worden, zouden moeten leiden tot verdere inkrimping van het historische materiaal. Het ontbreken van een aaneensluitende documentatie voor de periode van de laatste 50 of 70 jaren is reeds een gevoelige handicap.Ga naar voetnoot4 In de tweede plaats worden we door de beschouwingen over de syntactische structuren van één enkel werkwoord nog eens voor het probleem gesteld, hoe een historische syntaxis van het Nederlands moet worden opgebouwd en ingericht. De hier geleverde uiteenzetting van de syntactische gebruikswijzen van het werkwoord behoeven kan niet gelden als pasklaar voorbeeld voor een of ander hoofdstuk in de historische syntaxis. Grondslag daarvan zal toch wel moeten blijven de indeling naar de theoretische structuurmodellen van zinspotente en niet zinspotente groepen met hun varianten en combinatiemogelijkheden, zoals die in mijn syntaxis van het moderne Nederlands ontworpen zijn, maar in de historische syntaxis zal dan wel veel aandacht moeten worden besteed aan de manieren waarop die structuurmodellen in de taalpractijk werden gehanteerd en aan het wisselend woordenmateriaal dat daarvoor in aanmerking kwam in de opeenvolgende perioden van het Nederlands. Dat dan het voorhanden materiaal van een bepaald werkwoord of woordcategorie verspreid zal moeten worden over verschillende onderdelen van de syntaxis, ligt wel voor de hand.
G.A. VAN ES |
|