methode door die zo mogelijk te integreren (het zogenaamde concordisme). De grotere verspreiding van de mystiek gaat ook samen met een ascetisering ervan. Ongetwijfeld speelt hier een reactie mee tegen een quiëtistische ombuiging van de vernietingsmystiek. Vanuit hun opvatting dat de mystiek een terrein is dat voor iedereen moet worden opengesteld, streven de kapucijnen ook naar vereenvoudiging in hun mystieke traktaten. Dit heeft wel eens geleid tot een vertekening en verenging van de mystieke beleving en een nivellering van de mystieke terminologie.
Met de problematiek van de mystieke terminologie hangt die van de bronnen samen. Het zijn vooral Ruusbroec, Herp en Tauler die in de mystieke beweging van de Nederlandse kapucijnen doorwerken. De invloed van de jongere Spaanse mystiek is veel geringer.
Als onmiddellijke voorbereiding op het thematisch en terminologisch onderzoek van Lucas' lyriek wordt eerst de onderlinge verhouding der liedbundels en hun allegorisch karakter onderzocht. Dan volgt een analyse van Lucas' terminologie van de zielsstructuur, die duidelijk bij de inkeringsmystiek aansluit. De drie liedbundels beantwoorden niet aan de drie fasen van de mystieke opgang, maar zijn drie variaties op hetzelfde thema: de mystieke dood. Hun allegorisch karakter heeft vooral een didactische maar ook een esthetisch-literaire functie. Wat langer blijft schr. stilstaan bij de vraag of de allegorie ook een verhullende functie zou hebben, m.a.w. of ze allusies bevat op gebeurtenissen uit het leven van de dichter of van een andere persoon aan wie Lucas leiding gaf. Ook op deze vraag kan geen uitsluitsel worden gegeven. Verder is het opvallend hoe in de allegorische compositie de drie mystieke fasen wel duidelijk afgelijnd zijn, terwijl ze in de teksten zelf regelmatig worden doorbroken. Lucas gaat dus tegelijk progressief (langs de opeenvolging van de drie wegen) en omvattend (door het uitdiepen van elk element in zijn mystieke voltooiing) te werk.
Hij bekent zich duidelijk tot de inkeermystiek waarbij hij een voorkeur heeft voor de Tauleriaanse termen grondt en ghemoet. Beide hebben evenwel naast de traditionele ontologische betekenis ook een ethische zin, nl. de gesteltenis ten goede of ten kwade. Hierbij aansluitend wordt het gebied van de term wesen en zijn afleidingen behandeld. Hoewel deze term zo vaak misverstaan en aangevallen werd, blijft Lucas hem toch gebruiken, zij het in twee zeer uiteenlopende betekenissen. Enerzijds blijft de term het einddoel van de mystieke inkeer en het beginsel van de mystieke vereniging aanduiden, anderzijds duidt hij op het hele complex van de op zichzelf gerichte, zelfwerkzame mens, dat moet worden verlaten.
Tot hier de samenvatting van dit rijk gevulde werk. Over het algemeen valt op hoe de auteur zich over alle gebieden die hij behandelt, grondig geïnformeerd heeft. En die overvloed aan informatie ligt in een goed opgebouwd betoog vervat. Tegelijk is hij bijzonder voorzichtig in het formuleren van hypothesen. Hij heeft de moed om heel wat vragen open te laten.
In zijn verantwoording raakt schr. het probleem aan van de wetenschappelijke benadering van mystiek (p. 16-17). De tot nog toe gehanteerde methoden zouden te kort schieten, omdat ze geen aandacht hebben voor de vraag of de mystieke ervaringen ‘waar’ zijn.
In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat literatuuronderzoekers niet met mystieke ervaringen te doen hebben maar met mystieke teksten. De ‘waarheid’ van