De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdSchijnriet bij BrederodeVan dit woord vinden we in de uitgave van Van Rijnbach en de nieuwste van Stuiveling geen bevredigende verklaring. Ik stel een andere voor, die naar mijn idee ook beter in de context past. Van Rijnbach geeft in zijn uitgaveGa naar voetnoot1: schijnriet - riethalm waaraan men zich vastklampt. Het woord schijn wijst er echter op dat het een riet is dat slechts een riet schijnt te zijn, niet wezenlijk een riet is en dus ook niet bestaat. Een riethalm waaraan men zich vastklampt moet er zijn, anders kan men zich niet vastklampen. Deze riethalm is concreet. Het woord schijn sluit dit uit. De vertaling zal wellicht anders moeten luiden. In de nieuwste uitgave vermeldt Stuiveling bij dit woordGa naar voetnoot2: Schijn-ried: iets dat riet schijnt maar nòg minder kracht heeft(?). De verklaring lijkt me juist, maar verklaart toch te weinig. Wat heeft het voor zin het leven te vergelijken met een riet dat niet bestaat? Hoe moeten we ons een dergelijk riet voorstellen? Gezien het emblematisch karakter van dit liedGa naar voetnoot3 moeten we het m.i. in de emblematische richting zoeken. Schijn wordt in de emblematiek vaak in verband gebracht met een spiegel. Bijvoorbeeld in Sinnepop XXX van Roemer Visscher: ‘want in den Spieghel is niet dan een schijn’.Ga naar voetnoot4 Nemen we aan dat schijn in schijnriet ‘spiegelbeeld’ betekent en stellen we daarna vast dat riet meestal langs het water groeit, dan komen we tot een beeld dat zeer goed te begrijpen is: riet gespiegeld in het wateroppervlak. Nu functioneert dit voorbeeld ook. Het ware 1even is dan het riet (het origineel); het leven dat de mens leidt (in het verband van dit lied misschien lijdt) ‘gestadigh in zijn sterven’, is het spiegelbeeld. schijn-ried: spiegelbeeld van het riet in het wateroppervlak.
Den Helder, Duinroosstraat 188 6 maart 1978 A.A. MONDEN |
|