De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie is R.L. in het voorwerk van Bredero's Liedboek?Onder de personen die lofdichten hebben geleverd voor werken van Bredero, of die met een gedicht vertegenwoordigd zijn in de bundel Lijck-dichten over 't afsterven des aardigen ende vermaarden Poeets, Garbrant Adriaensz. Brederode (Amsterdam, Nicolaas Biestkens, 1619) bevindt zich een tamelijk groot aantal nog niet geïdentificeerde auteurs. Het merendeel van deze lofdichten is in het Nederlands geschreven, een kleiner aantal in het Latijn. De onbekende auteurs gaan schuil achter een zinspreuk en/of initialen. Met behulp van het alfabetisch register in Stuivelings Memoriaal van Bredero (Culemborg 1975) kan men zich in dezen volledig oriënteren, hoewel dit register niet altijd even nauwkeurig is in de kruisverwijzingen. Als gelegenheidsgedichten hebben deze producten voor ons vaak niet meer de waarde die ze misschien in hun eigen tijd hebben gehad, maar het is duidelijk dat ze waardevol materiaal kunnen verschaffen over Bredero's persoonlijke contacten. Ter illustratie zou ik een vergeten Neolatijns dichter voor het voetlicht willen brengen, die twee lofdichten heeft geleverd voor Bredero's Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck (Amsterdam 1622). Het eerste is een zesregelig Nederlands gedicht op het Liedboek zelf, het tweede een Latijns vers (2 elegische disticha) op de portretgravure van Bredero door Hessel Gerritsz. Het Nederlandse gedicht is ondertekend: Virtutem Fortuna timet. / R.L.; het Latijnse: R.L. Noch Van Rijnbach (ed. 1944, p. 22), noch Stuiveling c.s. (ed. 1975, p. 31), hebben in hun uitgaven van het Liedboek de auteur kunnen identificeren. Aanvankelijk meende ik met een omzetting van de initialen van Laurens Reael (1583-1637) van doen te hebben. Maar waarom een dergelijke omzetting? Inmiddels had ik de initialen R.L. ook aangetroffen onder 2 Latijnse disticha op een ets van Hessel Gerritsz. van Kasteel Nijenrode, circa 1610.Ga naar voetnoot1 Deze ets maakt deel uit van een serie van vier kastelen in de Vechtstreek, die ieder een seizoen verbeelden: Nyenroy (Ver, lente), Loenersloot (Aestas, zomer), Maersen (Autumnus, herfst) en Zuylen (Hyems, winter). Een andere prentenreeks, ‘De vier Wereldtijdperken’, gegraveerd door Robert Baudous (werkzaam te Amsterdam, ca. 1590-1644)Ga naar voetnoot2 bracht de oplossing van het raadsel. Ook deze vier prenten hebben ieder 2 Latijnse disticha (met Nederlandse vertaling) als onderschrift. De teksten bij twee prenten zijn ondertekend met: R. Lubb., een uitgebreidere vorm van onze initialen! Het bio-bibliografisch lexicon van J.N. Paquot (fol.-ed., vol. I, Leuven 1765, pp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
624/625) deed mij kennis maken met Richard Lubbaeus.Ga naar voetnoot3 Lubbaeus werd geboren in Wibelsburen bij Emden (Oost-Friesland). Hij was bedreven in het Hebreeuws, Grieks en Latijn, hetgeen zijn functie van rector van de Latijnse School te Bergen op Zoom verklaart. Als werken van zijn hand noemt Paquot: Latijnse gedichten gedrukt op losse bladen (pamfletten, prenten etc.), Beschryvinghe ende deerelycke afbeeldinghe der twaelf Sibyllen (...) uut den Latyne in Duytscher spraecke ghetranslateert door Rich. Lubbaeus (Amsterdam, Christoffel van Sichem, 1608; met gravures), Historische beschryvinghe ende afbeeldinghe der voornaemste Hooft-Ketteren (ibidem, 1608; met gravures), en Emblemata moralia et oeconomica, de rerum usu et abusu, olim inventa et Belgicis rhitmis explicata a Theodoro Cornhertio; nunc variis carminum generibus illustrata a Richardo Lubbaeo (Arnhem, J. Jansonius, 1609).Ga naar voetnoot4 Wat betreft een nagelaten tractaat De Systemate mundi weet Paquot niet met zekerheid te vermelden of het ooit is uitgegeven. Over zijn leven schijnt verder niet veel bekend te zijn.Ga naar voetnoot5 Ik acht het mogelijk dat hij Bredero persoonlijk gekend heeft, hoewel het voorkomen van 2 lofdichten in een postume Bredero-uitgave hiervoor geen definitief bewijst levert. Lubbaeus' werkzaamheid als gelegenheidsdichter en vertaler doet enigszins denken aan die van Reinier Telle (1558/59-1618), eveneens (gewezen) rector van een Latijnse School, over wiens contacten met Bredero meer bekend is (zie Memoriaal, p. 243). Was de identificatie van R.L. slechts langs een omweg mogelijk, een blik in het werk Vermomde en naamloze schrijvers van J.I. van Doorninck en A. de Kempenaer (1883/1928; reprint 1970) ontraadselde zonder veel moeite een viertal zinspreuken, die door Stuiveling in het Memoriaal met vraagtekens zijn voorzien:
Tot slot volgt hier een overzicht van zinspreuken en initialen, dat als stimulans tot nader onderzoek moge dienen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrecht, Bijlhouwerstraat 2-bis ALFRED M.M. DEKKER |
|