Verwoorden
Hoewel het strikte bewijs moeilijk zal zijn te leveren, acht ik het zeer waarschijnlijk dat Van Deyssel de schepper van dit woord is geweest. Het komt het eerst bij hem voor in het opstel ‘De Goncourt’ (1888) (Verz. opstellen I1, p. 212): ‘Kent iemant zijn taal even geheel en innig als den inboedel van zijn broekzakken, en gebruikt hij woorden afkomstig van uitheemsche talen, om een denkingsbrok of - pluisje nauw en keurig te verwoorden,...’ Het werkwoord is hier transitief gebruikt. Intransitief gebruikt hij het in De kleine republiek (1889), op pag. 286 van deel I der nieuwste editie (Den Haag, Uitgeverij Bert Bakker, 1975), bezorgd door Harry G.M. Prick: ‘Zij hernamen de gesprekken van gisteravond, trokken ze op van onder den tijd, dat zij afwezig van mekaâr waren geweest, vonden een innigheid met de melkwarmte in het herleven van de zelfde verwoordende gedachten onder het zelfde groezellicht...’ Hier is de betekenis: in woorden overgaande. Transitief is het verbum weer in het opstel ‘Herman Gorter’ uit 1891, (Verz. opstellen III2, p. 48: ‘Dit is een manier van gewaarworden en verwoorden, die...’
Naast ‘verwoorden’ vormde Van Deyssel het denominatief ‘woorden’, met dezelfde betekenis: ‘...maar in hem zijn vele kleine bewegingen, die zeer deugdelijk hèm toebehooren en die hij triomfantelijk op zijne wijs te woorden weet.’ (Verz. opst. III2, p. 89) (1891). Naast dit transitieve ‘woorden’ bezigt Van Deyssel hetzelfde werkwoord in intransitieve functie: ‘De direkteur, uit een mond waarboven de oogen en het voorhoofd de besluiten over de verdere dag-doorbrenging bedachten, met den vader woordend over de hooge administratie en bijbouwing van het gesticht.’ (De kleine republiek I, p. 261)
Op mijn verzoek om nadere gegevens omtrent ‘verwoorden’ en ‘woorden’ werden mij deze met grote bereidwilligheid meegedeeld door het Leidse ‘Instituut voor Nederlandse lexicologie.’ Drs. H. Heestermans verschafte mij de volgende twee citaten, respectievelijk ontleend aan Spieghel 281 (1606) en Bredero 2, 263 (161): ‘Men heeft sich zo haast verwoort, als vermoort’ (zich verwoorden = zich verspreken) ‘De stomme kan hem niet vertalen noch verwoorden’ (= zich uitdrukken, spreken voor zichzelf, zich (met woorden) verdedigen)
De heer E.F. Mulder, secretaris van dr. P.G.J. van Sterkenburg, die op diens verzoek het supplement-materiaal op het WNT doorzocht, trof behalve de twee genoemde nog 31 citaten met ‘verwoorden’ aan ‘waarvan het oudste uit 1946(!).’ Dit mag bevreemdend heten aangezien de heer Mulder ‘om toch iets te doen’ de hem beschikbare drukken van Koenen en Van Dale nasloeg en daarbij constateerde, dat ‘verwoorden’ voor het eerst in de achtste druk van Koenen werd vermeld (dus al in 1911) en in de vijfde druk van Van Dale (1914). Dit laatste woordenboek vermeldde ook de afleiding ‘verwoording’. In de edities van Koenen van 1919-1952 werd ‘verwoorden’ mirabile dictu weer weggelaten, waarna dr. H.L. Bezoen terecht het woord weer opnam. Tenslotte verwijst de heer Mulder voor het werkwoord ‘woorden’ naar één bewijsplaats bij Rodenburgh, Otto III, 2, C 4 vo (1617): ‘Dat wij drie jaer ghewoordt en vier in echts trouw waren’ en naar de boven geciteerde zin uit De kleine republiek.
Het behoeft geen betoog dat aan het ontstaan van de bewuste formaties bij of van Van Deyssel, de bewijsplaatsen bij Spieghel, Bredero en Rodenburgh part noch deel hadden. Het ligt voor de hand dat de schepper van ‘verwoorden’ en ‘woorden’