De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlandse diminutief-suffix: schwa-insertie nader bekekenIntroduktie. Een aspekt van de vorming van het Nederlandse diminutief-suffix dat tot nog toe niet in alle opzichten bevredigend is beschreven is de regel voor schwa-insertie. Dit artikel probeert een formulering voor deze regel te geven die een natuurlijke verklaring biedt voor de regelmatige gevallen van ə-insertie, d.w.z. voor het voorkomen van de verkleiningsuitgang -etje. Tevens zal worden gepoogd de minder problematische regels te formuleren die nodig zijn voor de derivatie van Nederlandse verkleinwoorden. Het is gemakkelijker om met het laatstgenoemde te beginnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. De derivatie van verkleinwoordenDe morfeem-alternanten van het Nederlandse diminutief-suffix en van de fonologische condities waaronder zij voorkomen zijn het overzichtelijkst behandeld in Cohen (1958) en, in een generatieve beschrijving, in een verslag van een werkgroep van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam (verder ATW) (1971). Bovendien heeft Van den Berg (1975) een generatieve beschrijving gegeven van de diminutief-vormen in het dialect van de stad Utrecht. Van de morfeem-alternanten [tjə] (maantje), [ətjə] (mannetje), [pjə] (raampje), [kjə] (palinkje) en [jə] (deze laatste in verschillende fonetische gedaanten, omdat [j] met alveolaire consonanten samensmelt, zie onder) is de beste keuze voor de onderliggende vorm van het suffix: +tjə. Het is de meest frequente alternant, en - wat belangrijker is - de alternant waarvan de andere op eenvoudige wijze afleidbaar zijn. Wij nemen dus aan dat de grammatikale ‘formative’ DIM door een herschrijf regel (of ‘readjustment rule’) in +tjə wordt omgezet. De ə-insertie regel moet nu ‘pro memorie’ worden opgevoerd: deze regel plaatst tussen de stam van bepaalde nomina en het suffix +tjə een schwa. Aan de formulering van deze regel is sectie B gewijd. Plaatsing van deze regel vóór de nasaal-assimilatie regel, die verantwoordelijk is voor het voorkomen van de alternanten [pjə] en [kjə],is noodzakelijk om te verhinderen dat vormen als /kam + tjə/ geassimileerd worden tot *[kam + pjə]. Door eerst tussen de stam en het suffix een schwa te voegen vallen deze en soortgelijke vormen buiten het bereik van de nasaal-assimilatie regel. Deze regel past de [t] van het suffix aan aan de plaats van artikulatie van de stam-finale nasaal:Ga naar voetnoot1De regel is verantwoordelijk voor b.v.:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De alternant [jə] is het gevolg van een t-deletie regel die de [t] van het suffix na obstruenten (plosieven en fricatieven, die door [-son] kunnen worden gekarakteriseerd) verwijdert, zoals b.v. in:
In gevallen waarin de stam eindigt op [t] voorafgegaan door een obstruent, vervalt ook deze [t], zodat b.v. gracht + tjə, kaft + tjə, kist + tjə zowel de stam-finale als de suffix-initiële [t] verliezen: grach + jə, kaf + jə, kis + jə (de laatste uiteindelijk [ki∫ə] door palatalisering, zie onder). Deze feiten lijken op twee manieren beschreven te kunnen worden: a. door de t-deletie regel zo te formuleren dat beide [t]'s binnen zijn bereik vallen:b. door voor de deletie van de stam-finale [t] gebruik te maken van een algemene regel van het Nederlands, de de-geminatie of simplificatie regel, die de eerste van twee identieke consonanten verwijdert en verklaart waarom b.v. naam maken en namaken of niets zien en niet zien in ongedwongen spraak identiek klinken:
(De karakterisering [+ cons] sluit alle consonanten in, behalve [w, j] en [h]: de eerste twee ondergaan geen de-geminatie, zoals in ruw weer en mooi jarig; [h] komt in finale positie niet voor.)
Van de twee oplossingen lijkt de laatste de voorkeur te moeten verdienen. Ten eerste is hij ‘goedkoper’, omdat hij gebruik maakt van een regel die toch al geformuleerd moet worden, en ten tweede worden op eenvoudige wijze gevallen van finale t-deletie die een stylistisch geheel ander karakter dragen buiten het bereik van de regel gehouden: een vorm als Wach je (voor wacht je) is niet ‘verplicht’ en realisatie van de [t] zou hooguit als ‘zorgvuldige uitspraak’ kunnen worden gekarakteriseerd. De realisatie van [t] in grachtje is daarentegen afwijkend. De deletie van [t] in wacht je moet daarom worden ondergebracht in een optionele regel die de [t] in bepaalde consonant-clusters verwijdert, zoals in b.v. richtsnoer, wachtwoord, moest ze, en kan niet met de verplichte t-deletie regel (4) worden meegenomen. Deze laatste regel zal daarom moeten luiden: (4′) T-DELETIE: t → ∅ / [-son] + ─ jə Er is nog een algemeen geldende regel van het Nedelands die bij de derivatie van verkleinwoorden moet worden toegepast, en wel vóór de de-geminatie regel. Dit is de Auslautverhärtung, die ervoor zorgt dat obstruenten in finale positie stemloos zijn. Het verkleinwoord van hoed, waarvan de onderliggende vorm wegens het meervoud [hudə] samengesteld is uit de stam /hud/ plus het suffix + tjə, komt door deze regel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen het bereik van de-geminatie: [hud + tjə] → [hut + tjə] → [hu + tjə]. de regel zou als volgt geformuleerd kunnen worden:
D.w.z. verharding treedt op in eindpositie en vóór morfemen die met een consonant beginnen. De laatste regel die op het diminutief-suffix betrekking heeft is de palatalisering van [t], [s] en [n], die met een volgende [j] samensmelten tot respektievelijk [c], [∫] en [ñ], zoals in hoedje, besje. (De kombinatie [nj] doet zich bij het diminutief-suffix niet voor, maar hoort natuurlijk wel in deze regel thuis.) De palataliserende invloed van [j] kan zich over meer dan een segment uitstrekken, maar hier lijkt zich tussen verschillende sprekers de nodige variatie voor te doen. Zo kan de [n] van kansje al of niet, of in verschillende graden, gepalataliseerd zijn. De enige groep die altijd in zijn geheel gepalataliseerd wordt is [nt], als in kantje. Wij zouden de palatiseringsregel als volgt kunnen formaliseren: Ter illustratie van de behandelde regels en ter afsluiting van dit gedeelte volgt in (8) de derivatie van de verkleinwoorden van kam, boom, gracht, mand en maan:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. De schwa-insertie regelDe ə-insertie regel, die, zoals gezegd, tussen de stam van bepaalde nomina en het suffix een [ə] plaatst, is van toepassing op het merendeel van de gevallen waarin de stam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eindigt op (l, r, m, n, η,] d.w.z. op een van de consonanten die [+ sonorant] en [+ consonant] zijn, voorafgegaan door een ‘lax’ klinker, d.w.z. een van de klinkers in pit, pet, pat, pot, put. Vergelijk b.v.:
Wanneer de klinker ongeaccentueerd is, blijft de insertie achterwege:
In polysyllabische woorden waarin het (hoofd)accent op de twee-na-laatste lettergreep (antepenult) valt, vindt ə-insertie weer wel plaats, ofschoon de laatste lettergreep ongeaccentueerd is:
Van bovenstaande stand van zaken wordt op twee manieren afgeweken: a. Er zijn woorden van het type (10) die wel een [ə] krijgen:
b. Er zijn woorden van het type (11) die geen [ə] krijgen:
Opgemerkt dient te worden dat de verkleiningsvormen van sommige van deze nomina vergezocht zijn, speciaal die van de twee laatstgenoemde. Deze vormen zijn echter semantisch marginaal, niet fonologisch. Geen enkele spreker van het Nederlands zal met de vorming van de verkleinwoorden enige moeite hebben, en het is juist dit vermogen dat in de formulering van de insertie-regel verantwoord zal moeten worden. De oplossing gegeven in Cohen (1958) is dat etje alleen voorkomt na syllaben met een hoofd- of nevenaccent, en dat leerling en wandeling een nevenaccent op de laatste syllabe hebben. Een nadere aanduiding van wanneer zo'n nevenaccent voorkomt wordt echter niet gegeven. Ook Van den Berg (1975) neemt aan dat een accent-toeken-ningsregel aan de ə-insertie in het stadutrechts (waar de ə-insertie niet lijkt te verschillen van die in het standaard Nederlands) voorafgaat, en merkt op dat de laatste syllabe t.o.v. de voorlaatste een grotere sonoriteit moet bezitten wil de ə-insertie kunnen plaatsvinden: de verkleiningsvorm van wandeling is wandelingegie omdat de [ı] grotere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonoriteit heeft dan de voorafgaande [ə], maar koning heeft koninkie omdat de voorafgaande [ō] sterker is dan de [ı] in de laatste syllabe. ATW (1971) biedt twee oplossingen. Er wordt een in segmentele termen gestelde regel gegeven, die - zoals daar ook opgemerkt - op z'n minst hoogst onelegant is, en tevens, als alternatieve oplossing, twee accent-toekenningsregels die de kontekst leveren voor een ə-insertie regel die [+ accent] in zijn kontekst-beschrijving opneemt. De moeilijkheid bij de formulering van de insertie-regel lijkt voort te vloeien uit het feit dat het niet wel mogelijk is zowel de vormen in (11) als die in (12) in eenzelfde regel te vangen. Terwijl bij de vormen in (11) duidelijk een ritmisch principe werkzaam is, dat met behulp van het begrip ‘nevenaccent’ of ‘toegenomen sonoriteit’ te beschrijven is, kan de ə-insertie bij leerling en tweeling niet zo worden verklaard, omdat b.v. teerling en speling (der natuur), die afgezien van de begin-consonanten segmenteel en accentueel identiek zijn aan leerling en tweeling, als verkeiningsvormen teerlinkje en spelinkje hebben. De oplossing lijkt hier te zijn dat het morfeem ling (‘lid van een groep’) een [ə] krijgt onafhankelijk van waarmee het gekombineerd wordt. Tweeling en leerling bevatten beide dit morfeem; speling is uiteraard speel + ing en teerling is monomorfematisch. Het verschil tussen tweeling en speling is daarmee parallel aan dat tussen b.v. boktor (bok + tor) en doctor: de insertie-regel wordt toegepast op het (gebonden) morfeem ling net zoals op het (vrije) morfeem tor, vóór de verbinding met andere morfemen plaatsvindt. Anders gezegd, we moeten aannemen dat het morfeem ling door eenzelfde grenssymbool van het hoofdwoord is gescheiden als dat waardoor de twee constituenten van een compositum van elkaar gescheiden zijn, en dat dit grenssymbool, laten we zeggen #, niet door de ə-insertie regel kan worden gepenetreerd. Ook het gebonden morfeem dom heeft een dergelijke status, getuige bisdom, dat bisdommetje als verkleiningsvorm heeft, tegenover b.v. slalom, dat slalompje heeft. De vormen in (11) vereisen een verklaring zoals gegeven door Van den Berg (1975) voor het stadutrechts. Als de laatste syllabe (bestaande uit) ritmisch sterker is dan de voorlaatste (penult) wordt tussen de syllabe en + tjə een [ə] gevoegd. Het woord wandeling heeft zo'n ritmisch sterkere syllabe, kriterium heeft dat niet. De vraag die beantwoord moet worden is wanneer de laatste syllabe een dergelijke ritmische waarde heeft. Deze lijkt volledig bepaald door de positie van het hoofdaccent en de segmentele opbouw van het nomen. De volgende voorbeelden zijn representatief:
De laatste syllabe blijkt ritmisch ‘sterk’ te zijn als
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klinker ə komt nooit in aanmerking. Hij kan gemakkelijk worden uitgesloten door met Moulton (1962) aan te nemen dat [ə] noch ‘lax’ noch ‘tense’ is. De insertie regel kan dan als volgt worden geformuleerd:
Met andere woorden, de [ə] wordt ingevoegd als de stam-finale consonant [l, r, m, n, η] is en de voorafgaande klinker ‘lax’; bij meer dan een-lettergrepige stammen mag de penult niet geaccentueerd zijn, en als de laatste syllabe [.I] heeft dan moet de penult [ə] hebben. Het is natuurlijk ook mogelijk een deel van de kontext van regel (15) op te nemen in een afzonderlijke sonoriteits-toekenningsregel, maar omdat deze regel geen andere funktie zou hebben dan de kontext te leveren voor de - dan eenvoudiger te formuleren - ə-insertie regel, lijkt een dergelijke splitsing niet noodzakelijk. De hier behandelde regels laten een aantal uitzonderingen die lexicaal bepaald zijn buiten beschouwing. Twee belangrijke groepen uitzonderingen zijn: a. nomina die, meestal naast een verkleiningsvorm zonder ə, een vorm met ə kennen, soms met betekenisverschil: pop - popje/poppetje, bloem - bloempje/bloemetje. In het lexicon zal bij deze nomina optionele of verplichte toepassing van ə-insertie moeten worden aangetekend. b. veel nomina met onregelmatige meervoudsvorm, ofwel wegens klinkerwisseling (schip - schepen), ofwel wegens invoeging van [ər] (kind - kinderen), vormen de verkleiningsvorm verplicht of optioneel op basis van de stam van de meervoudsvorm, b.v.:
Omdat in het lexicon toch de meervoudsvorm vermeld zal moeten worden, kan de stam die als basis voor de verkleiningsvorm gekozen moet worden gemakkelijk als zodanig worden aangemerkt.
Nijmegen, Instituut Engels-Amerikaans, Erasmuslaan 40 C.H.M. GUSSENHOVEN | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|