De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de semantiek van het partikel al (= reeds)0. Het doel van dit artikel is na te gaan, in welke mate de betekenis van zinnen beïnvloed wordt wanneer ze voorzien worden van het partikel al, gebruikt als synoniem van reeds.Ga naar voetnoot1 Hoewel al geen invloed lijkt te hebben op de waarheidswaarde van de zin - in tegenstelling tot bij voorbeeld misschien, vergeefs, bijna - zal iedere taalgebruiker een semantisch verschil waarnemen tussen de a- en de b-zinnen in:
Dat onderscheid valt evenwel niet zo gemakkelijk te ekspliciteren, en wordt nog gekompliceerder wanneer al zich aansluit bij een duurbepaling i.p.v. bij de zinspredikatie:
Ik zal pogen een kader te schetsen waarin die verschillen ekspliciteerbaar worden, om zo de semantische bijdrage van al zo precies mogelijk te kunnen afgrenzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Graadpartikels als operatoren.1.1. Het Nederlands beschikt over een kategorie van onverbuigbare woorden, die syntaktisch en semantisch een aantal merkwaardige eigenschappen bezitten. De meest opvallende daarvan zijn:
Tot die kategorie behoren o.a.: ook, slechts, maar (=‘slechts’), zelfs, al, reeds, nog, niet. De genoemde karakteristieken worden geïllustreerd in de volgende voorbeelden:
Heel wat verbeteringen zijn te danken aan de diskussies met G. De Schutter, en binnen de staf van het Seminarie voor Nederlandse Taalkunde te Gent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben dus te maken met bijwoorden die, omdat ze naast hun overbuigbaarheid ook nauwelijks enige leksikale betekenis lijken te bezitten, ook wel vaak als funktiewoorden of partikelsGa naar voetnoot3 aangeduid worden. Welbekend zijn ze in de literatuur als ‘oordeelspartikels’, zoals Van der Lubbe (1968) ze noemde, daarbij dezelfde notie uit de Structurele Syntaxis van De Groot een andere inhoud gevend: De Groot noemde immers dezelfde reeks woorden ‘bepalingspartikels’; alleen niet en wel noemde hij ‘oordeelspartikels’. In de woorden van Van der Lubbe: ‘ze drukken niet zozeer een gemoedsreactie, als wel een persoonlijke reflectie, een oordeel uit’.(blz. 149). In de Duitstalige spraakkundige literatuur van de jongste jaren heeft deze kategorie evenwel een nieuw label meegekregen, nl. ‘graadpartikels’. De term wordt, bijna programmatisch, gebruikt in de titel van de uitgebreide studie van Hans Altmann: ‘Die Gradpartikeln im Deutschen’ (Tübingen 1976). Zijn rechtvaardiging van de term is vooral semantisch: een belangrijke funktie van deze partikels is immers ‘bestimmte Skalen zu induzieren und der jeweils mit ihnen semantisch verbundene Konstituente (dem “Skopus”) einen bestimmten Platz oder “Grad” in dieser Skala zuzuweisen’ (blz. 1-2). Hijzelf behandelt enkel de partikels nur, sogar en auch en de partikels met verwante betekenis. Zoals uit de verdere uiteenzetting moge blijken, is er echter alle reden om ook al en reeds, en hun pendant nog, onder deze definitie te laten vallen.Ga naar voetnoot4
1.2. Of ‘graadpartikel’ als term nu zoveel geschikter is dan ‘oordeelspartikel’ zal toekomstig onderzoek over de hele klasse van woorden nog uit moeten wijzen. In elk geval blijkt het wel handig deze groep van een apart etiket te voorzien. Ze gedragen zich niet alleen syntaktisch op een specifieke manier, maar ook semantisch vertonen ze het gemeenschappelijk kenmerk dat ze kunnen worden opgevat als operatoren. Daarmee zijn elementen bedoeld die een logische operatie uitvoeren op het stuk zin dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun bereik ligt.Ga naar voetnoot5 Het meest bestudeerd tot nu toe zijn de eigenschappen van kwantoren (kwantitatieve operatoren), modale operatoren en de negatie. Deze laatste is vanouds erkend als element met een bereik, zoals blijkt uit het aloude onderscheid tussen zinsnegatie en zinsdeelsnegatie.
1.3. Een poging tot omschrijving van de precieze aard van de relatie tussen het partikel al (= reeds) en zijn bereik, is het doel dat verder in dit artikel zal worden nagestreefd. Om die afgrenzing zo zuiver mogelijk te maken, lijkt het wel aangewezen om vooral omgevingen te kiezen waarin geen bijkomende verschijnselen de semantische funktie van al gaan beïnvloeden. Daarom worden niet al te komplekse voorbeeldzinnen gekozen, met ‘normale’ intonatie en aksentuatie, dit wil vooral zeggen: zonder kontrast-aksent. Dat kontrast-aksent valt gewoonlijk op het vervoegde werkwoord, in zinnen als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De literatuur.2.1. Over de semantische status van al blijken - voorzover daar al op ingegaan wordt in de spraakkunsten - nogal uiteenlopende opvattingen te bestaan. Van den Toorn (1973) noemt al gewoon een bijwoord van tijd, en dat zal wel beantwoorden aan de gangbare intuïties ter zake. Den Hertog (19032) evenwel brengt reeds onder bij de bepalingen van omstandigheid, d.w.z. ze vermelden ‘bijzonderheden, die niet in den aard der werking gelegen zijn, maar er mede gepaard gaan’ (blz. 113). Overdiep (1937) bracht al (en nog) onder bij de bijwoorden die een additieve modaliteit uitdrukken: door al wordt volgens hem ‘verrassing over het nog niet verwachte’ uitgedrukt (blz. 431). Speciale vermelding verdient hier wel de kategorisering van Roose (1964). In zijn bespreking van de betekenis van al en reeds legt hij de nadruk op de houding van de spreker ten opzichte van een norm: ‘een houding ten aanzien van een afstand tussen de met de kern genoemde of aangeduide plaats, tijd of aantal (c.q. aantal malen) en een plaats, tijd of aantal (malen) dat of die de spreker als norm beschouwt’ (blz. 110). Deze karakterisering geeft m.i. blijk van een juist inzicht in de semantiek van deze woorden, die Roose dan ook ‘normattitudewoorden’ noemt.
2.2. Zoals aangestipt, zijn de oordeels- of graadpartikels typische funktiewoorden, d.w.z. hun leksikale inhoud is miniem. Het hoeft dan ook nauwelijks verwondering te wekken dat de woordenboeken met een betekenisomschrijving van al moeilijk raad weten. Meestal beperkt men zich tot het aangeven van een synoniem, zoals bij voorbeeld in Van Dale (1976): als 5e betekenis van al geeft hij: ‘reeds’, en bij reeds: ‘bereids, alrede, al’. Bij bereids, evenals bij alrede is de enige uitleg: ‘reeds’. Van het kastje naar de muur dus. Hetzelfde maken we mee in Koenen-Endepols (1974), die bij al zelfs geen synoniem geeft, maar volstaat met de aanduiding ‘bw. (van tijd)’ en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele voorbeelden. In Verschueren (1968) vinden we al een echo van de meer etymologische verklaring uit het WNT: voor al wordt het synoniem ‘reeds’ gegeven, maar met de toevoeging: ‘geheel geschied zijnde’ (blz. 44). Bij reeds krijgen we weer de cirkel: ‘bw. ter aanduiding dat iets al geschied is’, (blz. 960 - kursivering van mij, W.V.). De uitvoerigste verklaring geeft het WNT: al kan de voorstelling geven ‘dat een zeker feit op het oogenblik waarop men spreekt, of waarop de spreker zich in gedachten verplaatst, geheel is geschied, dat het op dat oogenblik gebeurd, aanwezig, gereed of klaar is. In verband met een feit, dat men min of meer wachtende was, geeft al dan te kennen, dat die verwachting op het gegeven oogenblik verwezenlijkt is’.Ga naar voetnoot6
2.3. We vinden dus verschillende facetten terug: tijd, omstandigheid, modaliteit, en in de WNT-verklaring een element van aspekt. In welke mate die facetten een rol spelen, zal dus ook verduidelijkt moeten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het beschrijvingskader: sekwentie, tijdslijn, referentiepunten.3.1. SekwentiesHet is een bekende eigenschap van ons denken over standen-van-zaken, processen, gebeurtenissen enz. dat we ons die niet altijd voorstellen als statische, in-zichzelf-gesloten eenheden. We kunnen die immers altijd in betrekking zien tot voorgaande of volgende situaties, waarbij we ze m.a.w. opvatten als stadia in een ontwikkeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.1. Fasegewijze ontwikkeling.Een spreker kan meedelen dat een stand-van-zaken (voortaan afgekort als SVZ) zich op een bepaald moment voordoet:
Door bepaalde aspektische aanduidingen evenwel kan hij deze SVZ in verband brengen met de overgang vanuit of naar een situatie waarin hij zich niet voordoet (of voordeed):
Inderdaad, (12 b) veronderstelt dat het daarvóór niet regende, (12 c) impliceert dat het na het spreekmoment niet meer regent. In plaats van het overgangspunt aan te geven, kan de spreker zo'n overgangspunt ook voor-onderstellen. Zoals blijkt uit het verschil tussen de a- en b-zinnen in (13):
‘Thuis zijn’ is een toestand-aanduidend predikaat, dat uit zichzelf geen ekspliciete of impliciete verwijzingen bevat naar een begin- of eindpunt. Bij zo'n predikaat komt in alle scherpte de rol van het partikel al naar voren: terwijl in (13a) zonder meer gesteld wordt dat een bepaalde SVZ zich voordoet, wordt in (13b) gezinspeeld op een vroegere toestand waarin die SVZ zich niet voordeed. Tussen het ‘niet-thuiszijn’ en het ‘wel-thuiszijn’ wordt de overgang gevormd door het ‘thuiskomen’, het beginpunt tb van de SVZ waarop de al-predikatie alludeert. Het perspektief wordt evenwel verlegd als het partikel nog gebruikt wordt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze SVZ staat in tegenstelling tot een toestand waarin Karel niet meer thuis is, het perspektief is hier m.a.w. georienteerd op het eindpunt te van de SVZ. Doordat een al-SVZ in kontrast staat tot een vroegere SVZ, is het perspektief hier retrospektief,Ga naar voetnoot7 in tegenstelling tot een nog-SYZ waar gezinspeeld wordt op een latere SVZ, en het perspektief veeleer prospektief is. Al, evenals nog, aktiveert dus de gedachte aan een tijdsfunktionele ontwikkeling, die op zijn minst twee fasen kent, nl. een fase1, waarin SVZ niet het geval is, en een fase2, waar die SVZ zich wel voordoetGa naar voetnoot8 (voor nog: fase1 = ‘wel’, fase2 = ‘niet’). Die twee fasen zijn temporeel t.o.v. elkaar geordend. We spreken in dit geval van een fasegewijze ontwikkeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2. Schaalgewijze ontwikkeling.De ‘sekwentie’ kan ook te maken hebben met een geleidelijke ontwikkeling, zonder abrupte overgangen van de ene fase naar de andere. Het prototype hiervan is natuurlijk de kwantitatieve ontwikkeling, die een opgaande lijn kan kennen (absoluut: van 0 naar oneindig; relatief: van ‘weinig’ naar ‘veel’) of een neergaande (van oneindig naar 0, van ‘veel’ naar ‘weinig’). Als een spreker zegt:
Daarmee impliceert hij dan dat het aantal knikkers toegenomen is t.o.v. een vorig moment in de sekwentie. Wil hij bovendien dat aantal als gering voorstellen, wordt het:
Dat niet altijd in de letterlijke zin van kwantiteit sprake hoeft te zijn, illustreren de volgende voorbeelden:
We merken op dat in de predikaten gebruik gemaakt wordt van termen die een pool op een schaalverdeling noemen die zelf al tijdsfunktioneel is. In de voorbeeldzinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwijzen die termen naar ‘finale toestanden’.Ga naar voetnoot10 Die predikaten kunnen trouwens vervangen worden door- of aangevuld met een specifikatie (die eventueel wèl een kwantitatieve term bevat):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.3. Temporele en andere sekwenties.Met een sekwentie is dus een aaneenschakeling van punten bedoeld, ten opzichte van mekaar geordend, over een bepaalde dimensie die door de spreker gedefinieerd wordt. Ook het perspektief van waaruit hij de sekwentie oriënteert, bepaalt hij zelf. Die dimensie is meestal tijdsfunktioneel van aard, en dat geldt voor alle voorbeelden die we tot nu toe gehad hebben. Zij hoeft dat evenwel niet te zijn, zoals blijkt uit
Bij vergelijkingen waarbij sprake is van een plaats in een niet-temporele gradatie blijkt een meer overdrachtelijk gebruik van al mogelijk te zijn, zodat het partikel een adversatieve betekenis gaat krijgen. Vergelijk ook nog:
Hier hebben we trouwens vaak te maken met gevallen van kontrastaksent (in (19) niet uitgedrukt: ‘hun budget is al schraal’). De konceptuele sprong van temporele naar adversatieve interpretatie lijkt evenwel niet zo groot, en ik zal de eerste dan ook als uitgangspunt blijven nemen voor de behandeling van al. Merken we nog op, dat van betekenis-overdracht zelfs niet eens sprake hoeft te zijn in bij voorbeeld zinnen met een plaatsaanduiding als
Hier kan ‘in Brussel’ gewoon geparafraseerd worden als: ‘toen ik in Brussel was’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Tijdslijn.De sekwentie die tijdsfunktioneel van aard is, kan uiteraard afgebeeld worden op een tijdslijn. Doordat de sekwentie evenwel als een mentale konstruktie beschouwd moet worden, heeft die tijdslijn een subjektief karakter, en staat ze in feite los van het spreekmoment en de momenten die in funktie daarvan gedefinieerd zijn (verleden, toekomst). In die zin staat ze dan ook in tegenstelling tot de ‘objektieve’ tijdslijn, t.w. die waarop de spreker zijn uitspraken situeert, en waarop het ‘vroeger’ en het ‘later’ overeenkomen met het voorbije resp. het komende in de werkelijkheid. Die is boven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien relatief, in die zin dat verleden en toekomst voortdurend her-bepaald worden met het opschuiven van het spreekmoment in de tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Referentiepunten.De tijdslijn nu waarop de spreker zijn uitspraken situeert, kunnen we ons voorstellen als een georienteerde rechte, waarvan de richting korrespondeert met de voortgang van de tijd. Op die rechte worden referentiepunten gedefiniёerd, in de eerste plaats het uitgangsreferentiepunt (URP), weer te geven als to. Dit ligt bij iedere taaluiting ten grondslag aan de oriёntatie van de spreker t.o.v. de tijdslijn, en komt overeen met het taalhandelingsmoment ‘NU’. De spreker heeft ook de mogelijkheid zich in gedachten te verplaatsen (herinnering, anticipatie) naar een ander punt van de tijdslijn, en zijn predikatie ten opzichte daarvan te situeren. Die andere punten, die dan niet samen-vallen met het spreek - c.q. schrijfmoment, noem ik verschoven referentiepunten (VRPs). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Semantische komponenten in predikaties met al.4.0. Met behulp van het geschetste kader kunnen we nu de semantiek van al-predikaties te lijf gaan.Daarbij moet wel onderscheiden worden naar het deel van de zin dat al in zijn bereik heeft: de hoofdpredikatie van de zin (Hij is al terug, Het is al opgelost, Dat kost al vijftig gulden) of een subpredikatie (Hij is al een uur terug, Hij was al om drie uur terug, Hij heeft het al drie keer gezegd). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Het bereik van al is het zinspredikaat.4.1.1. Waarheidsfunktionele eigenschappen.Toevoeging van adverbiale elementen kan de waarheidswaarde van predikaties beïnvloeden. Vergelijken we de a- en b-zinnen in
Dat alles geldt niet voor predikaties met al: er zijn geen omstandigheden te beden-ken waarin bij voorbeeld (25b) waar zou zijn en (25a) onwaar:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.2. Kommunikatieve dynamiek.Het feit dat zinnen met en zonder al niet verschillen in waarheidswaarde, brengt niet mee dat de beide konstrukties in alle omstandigheden en konteksten even gelukkig gebruikt zouden zijn. Vergelijken we de a- en b-zinnen in:
Is (26a) een natuurlijk antwoord op de vraag ‘Wat doet hij?’, dan is (26b) dat nauwelijks. Dit laatste kan bij voorbeeld wel als het ekwivalent worden beschouwd van een ‘ja’-antwoord op de vraag ‘Slaapt hij al?’. Nu kan zo'n vraag alleen maar zinvol gesteld worden, als het ‘slapen’ - als tijdloze SVZ - bij de spreker reeds bekend was. In de a-zinnen daarentegen wordt met de predicerende konstituent (slaapt, sliep) de beschrijving van een stand-van-zaken - op URP of VRP - geïntroduceerd. De kommunikatieve bijdrageGa naar voetnoot11 van ‘hij slaapt’ resp. ‘hij sliep’ is dus veel groter in de a-zinnen dan in de b-zinnen. Zoals we verderop zullen zien, heeft dit juist te maken met de presuppositie van sekwentie. Zeer schetsmatig kunnen we het zo voorstellen: in al-predikaties kunnen we de mededeling dat een SVZ het geval is op een bepaald RP, comment1 noemen. Dit vormt dan, samen met de presuppositie van sekwentie, het topic voor comment2: situering van de SVZ (op RP) t.o.v. de sekwentie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.3. RP-betrokkenheid.Vooraf mag wel even gesteld worden dat al zeker geen referentiepunt definieert, een indruk die wel eens zou kunnen worden gewekt doordat sommigen het een ‘bijwoord van tijd’ noemen. Het vormt m.a.w. nooit een antwoord op de vraag ‘wanneer?’, in tegenstelling tot de eigenlijke bijwoorden van tijd. Het referentiepunt van een predikatie met al is dan ook identiek aan dat van de tegenhanger zonder al, of het nu ekspliciet aangegeven wordt of niet. Al is niet interpreteerbaar als er geen RP is waarop het betrokken kan worden; als er dus geen RP genoemd wordt, moet al op het URP betrokken kunnen worden, ofwel op het door de (ko)tekst bepaalde RP. Zo is
Dit blijft ook nog waar, als het RP enkel impliciet gegeven is, bij enkele werkwoorden zoals denken, vermoeden, vrezen, evenals zeggen en gelijkbetekenende werkwoorden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot wat normaal is bij werkwoorden in de O.V.T., wordt geen ekspliciet VRP genbemd. We kunnen er ons wel iets bijdenken als ‘voordien’, ‘op enig punt v66r URP’- Dit alles heeft vermoedelijk te maken met de eigen semantiek van deze| werkwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.4. Sekwentie-betrokkenheid.De eigenlijke relevantie van een o/-predikatie bestaat erin dat een uitspraak over een SVZ op RP in verband wordt gebracht met de presuppositie van sekwentie. Een presuppositie inderdaad, want dezelfde sekwentie wordt gei'mpliceerd door zowel ‘p’ als ‘niet-p’:
Het punt tj, ligt in (31a) vóór to, in (31b) erna. Welke sekwentie precies verondt rsteld wordt, wordt uiteraard bepaald volgens de SVZ waarvan sprake is. In een al-predikatie nu worden de twee tijdslijnen, die met de RPs erop en dje met de sekwentie erop, op elkaar betrokken: ze kruisen mekaar a.h.w. in RP. Door mee te delen dat een SVZ zich voordoet of -deed op dat RP, impliceert de spreker dat een signifikant punt tx op de sekwentie waarin SVZ gekaderd kan worden, BEREIKT is. Bij fasegewijze ontwikkelingen komt (voor al) tx overeen met het verwachte beginpunt. Bij schaalgewijze ontwikkelingen is tx een punt op de schaal in de buurt van de ‘positieve’ pool. In welk opzicht dat punt nu signifikant is, hangt voor een deel ook af van een door de spreker gehanteerde norm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.5. Norm-betrokkenheid.De norm waarop de spreker zijn evaluatie over het bereikt hebben van een bepaald punt tx baseert, hangt onverbrekelijk samen met de presuppositie van sekwentie zelf. Hij kan ekstrinsiek of intrinsiek zijn, maar is altijd een funktie van verwachtingen van de spreker omtrent de (ontwikkeling van de) werkelijkheid. Ekstrinsiek is de norm, als hij afhangt van elementen, meestal van pragmatische aard, die niet inherent zijn aan de sekwentie zelf, maar de gedachte aan een sekwentie veeleer in het leven roepen. Dat is met name het geval bij fasegewijze ontwikkelingen, waar allerlei omstandigheden de spreker gebracht kunnen hebben tot de gedachte aan een mogelijke SVZ. (Er is b.v. vroeger sprake van geweest,...) Een schaalgewijze ontwikkeling wordt echter beoordeeld volgens een intrinsieke norm, in die zin dat de schaalverdeling met de tegenovergestelde polen een eigen maat oplevert: wat door de spreker geevalueerd wordt als dicht bij de ‘negatieve’ pool,Ga naar voetnoot12 sluit de aanwezigheid van een al-partikel uit. Wat evenwel dichter naar de ‘positieve’ pool toe ligt, of tenminste niet negatief gemarkeerd is, wordt wel van al voorzien. Al wijst op een (relatief) geavanceerd punt tx op de schaal. Zo hebben we bij fasegewijze ontwikkelingen als (binaire) tegenhanger van al: nog niet, zoals in (31). Bij schaalgewijze ontwikkelingen evenwel is de eigenlijke (polaire) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenhanger: nog maar, zoals in (14c). Korreleert echter met de voortschrijdende tijd een afhemende kwantiteit, dan krijgt al als tegenhanger nog, zoals in
Hiervan is de polaire tegenhanger dan nog maar of maar...meer. (zie vn. 9) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.6. Samengevat:In een al-predikatie ligt het als bekend veronderstelde (topic) vervat in een presuppositie van sekwentie. Comment1, bestaat in het betrekken van de in topic getematiseerde SVZ op een RP van de tijdslijn, wat tot uiting komt in de tempus-aanduiding. Comment2 resulteert uit de impliciete vergelijking van RP en tX en verwoordt d.m.v. het partikel al een meer of minder geprononceerde evaluatie van de spreker. We vinden dus naast onmiskenbare temporele elementen, ook een sterk aspektischeGa naar voetnoot13 inslag. Door het evaluerende moment wordt de al-predikatie bovendien ook uiterst vatbaar voor allerlei modale schakeringen, zoals verrassing omdat iets vroeger het geval is dan verwacht, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Het bereik van al is een temporele bepaling.4.2.0. De bespreking van de andere gebruikswijzen van al kan vrij kort zijn, omdat grotendeels dezelfde semantische verschijnselen terugkeren.Al heeft hier immers evenzeer een predikatie in zijn bereik, zij het dan een subpredikatie in de zin, en staat daarmee in een gelijkaardige relatie als het in 4.1. besproken al tot de zinspredikatie. Het essentiële punt waarop deze gebruikswijzen van de tot nu toe besprokene afwijken heeft niet zozeer met al zelf te maken, dan wel met het feit dat al + zijn bereik, op zijn beurt in relatie staat tot de zin als geheel, waarin een SVZ getematiseerd wordt. Die relatie is uiteraard anders dan waar al alleen de zinspredikatie als bereik heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.1. Al en bepaling van tijdstip.Vooraf: de ekspliciete vermelding van een tijdstip komt doorgaans neer op een loutere eksplicitering van het (meestal ‘verschoven’) referentiepunt en ligt dan niet in het bereik van al, zoals in voorbeeldzin (27b). Dat geldt ook nog voor
In de b-zin van (32) zijn echter al twee lezingen mogelijk: die waarin al bij ‘thuis’ aansluit (dat komt in de intonatie en het zinsritme tot uiting) en die waarin al bij ‘om vier uur’ aansluit (waarbij vier een zekere nadruk krijgt). De laatste lezing is dan ekwivalent met
Daar dit wellicht een studie apart zou vergen, zal ik hier van een gedetailleerde semantische beschrijving afzien. Ik zal volstaan met de hypotese dat, door RP binnen het bereik van al te plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.2. Al en duurbepaling.Al funktioneert, zoals gezegd, t.o.v. de tijdspredikatie die in de duurbepaling wordt uitgedrukt, op een vergelijkbare wijze als het dat doet t.o.v. een predikatie over een willekeurige SVZ, of beter gezegd, over een stand in een scalaire ontwikkeling. Enkele voorbeelden:
Ook hier is er de intrinsieke norm, die zorgt voor de implikatie dat de bedoelde duur als [+ lang] geëvalueerd wordt. Wordt het tijdsinterval als [+ kort] geëvalueerd, dan is al uitgesloten, en gebruikt men nog maar of pas.Ga naar voetnoot15
Net als bij het enkele al het geval was, maar veel duidelijker nog, is de duurbepaling met al betrokken op het beginpunt van de in de zin geprediceerde SVZ. Dat tb ligt hier dan wel op een door de duurbepaling aangeduide afstand van het RP. De implikatie is bovendien dat de betreffende SVZ met het RP niet (noodzakelijk) ophoudt,Ga naar voetnoot16 wat wel op een heel bijzondere manier de RP-betrokkenheid van al illustreert.Ga naar voetnoot17 Het perspektief van dit soort duurbepalingen is ondubbelzinnig retrospektief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.3. Al en bepaling van frekwentie.Mutatis mutandis is alles hier van toepassing wat we gezegd hebben over de duurbepaling.
Merken we terloops even op dat hier, in tegenstelling tot bij de duurbepaling, de normale vorm van het werkwoord het perfectum is, en niet het presens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Besluit over de semantiek van al.Dat een woordje als al wel de kondities vervult om althans op semantische grond tot de kategorie van de graadpartikels gerekend te worden, is hiermee m.i. wel aannemelijk gemaakt. Als scala die ‘geïduceerd’ wordt, fungeert de sekwentie, ten opzichte waarvan de geprediceerde SVZ gesitueerd wordt. Dat het daarbij nog als waardige perspektivische tegenhanger heeft, is op verscheidene plaatsen gesuggereerd.Ga naar voetnoot18 Bovendien is uitgegaan van de impliciete hypotese dat al, in de betekenis van reeds, synchroon nog als één lekseem beschouwd kan worden. Ook dat wordt bij de studie van een aantal gebruiksgevallen niet echt tegengesproken, hoewel toch wel gebleken is dat verschillende aspekten van de betekenis in de diverse omgevingen geaktiveerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen worden.Ga naar voetnoot19 Het lijkt evenwel nodig de hypotesen nog verder te toetsen aan uitvoeriger materiaalstudie, waarin dan ook de mogelijke tegenhangers betrokken worden zoals nog, nog niet, nog maar, en andere (kombinaties met) ‘graad’ partikels, al dan niet met temporele inslag. Daarbij zal wellicht ook dieper ingegaan moeten worden op de aspektische implikaties van werkwoordsvorm en werkwoordsbetekenis, en op het semantisch gedrag van al in komplekser konstrukties, zoals ondergeschikte zinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Algemeen besluit.5.1. Uit alles wat vooraf ging is gebleken dat het analyseren van ‘onanalyseerbare’ funktiewoorden, zoals al, een hachelijke onderneming is. In tegenstelling tot ‘leksikale’ woorden als tafel, koe, vrijgezel, doden,... is het niet doenlijk om een aantal semantische features op te sporen die als komponenten gezamenlijk de betekenis van al zouden konstitueren. De semantische funktie van al wordt immers pas duidelijk als we gaan bekijken hoe al-predikaties funktioneren in de (ko)tekstuele dynamiek; daar krijgen we te maken met pragmatische faktoren als sprekerverwachtingen, spreektijd, presupposities. De beschrijving van de semantische struktuur van (sub)predikaties met al bleek tevens onmogelijk zonder het postuleren van een temporeel referentiekader, waarin de tijdslijn met haar ‘kerneigenschappen van beweging, verandering, voortgang, duur’Ga naar voetnoot20 in relatie gezet wordt tot de in de predikatie getematiseerde standen-van-zaken. Die zijn op hun beurt onderdelen van een meestal tijdsfunktionele sekwentie die fasegewijs of schaalgewijs verloopt.
5.2. Was deze studie niet meer dan een terreinverkenning, zij moge misschien toch duidelijk gemaakt hebben
juli 1977 Blandijnberg 2, B 9000 Gent W. VANDEWEGHE | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|