| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Jaarboek ‘De Fonteine’ 1975
Specialisten op het gebied van de rederijkerslitteratuur kunnen zich gelukkig prijzen in het bezit van wat welhaast een ‘eigen orgaan’ mag heten: het jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent, dat ruimhartig gastvrijheid verleent aan publikaties van filologen en litteratuurhistorici over rhetoricale onderwerpen. Het pasverschenen Jaarboek 1975, nr. XXV-XXVI (17-18 van de Tweede Reeks), telt twee delen. Het eerste deel bevat de tekst van een drietal bijdragen aan het colloquium ‘Toneel en Muziek in de Rederijkerstijd’ dat op 23 en 24 mei 1975 te Gent is gehouden (zie Ntg 68, 1975, p. 417-18). De voordracht van Prof. W.M.H. Hummelen (‘Met de lift naar de hemel: toneelopvoering in de rederijkerstijd’) wordt hier in uitgewerkte vorm gepubliceerd onder de titel ‘Inrichting en gebruik van het toneel bij Job Gommersz (1565)’. Dirk Coigneau publiceert een aantal ‘Versdialogen uit Die historie van Buevijne van Austoen (Antwerpen, Jan van Doesborch, 1504)’, die tijdens het bovengenoemde colloquium met groot succes zijn voorgedragen. Het boeiende betoog van Herman Pleij draagt hier, evenals bij het colloquium, de titel ‘Geladen vermaak. Rederijkerstoneel als politiek instrument van een elite-cultuur’; het is inmiddels ook verschenen in Spektator 5 (1975-1976), p. 108-27 (‘De sociale functie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel’).
Niet in direct verband met het colloquium staat het artikel van Beatrijs de Groote, ‘De overheid en het Gentse rederijkersfeest van 1539’. Zij publiceert hierin een tot nu toe onbekend document van 10 juli 1540 waarin de Geheime Raad de Leuvense meier attent maakt op de populariteit van een aantal ketterse geschriften en hem gelast een onderzoek in te stellen ‘inden huusen, cameren ende winckels vande bouckprenters, bouckverkoopers, rhetorijcken’ en bij privé-personen. Het gaat daarbij om de spelen van het Gentse rederijkersfeest en om andere ‘spelen, liedekins, refreynen ende figuren’. Voor zover bekend is dit de oudste keizerlijke ordonnantie waarin de rederijkers met name worden genoemd en veroordeeld.
Twee tekstedities: Prof. L. Roose publiceert ‘Het refrein en het presentspel van Frans Fraet’, de Antwerpse hervormingsgezinde rederijker aan wie hij in het Jaarboek 1969-1970 een studie heeft gewijd, en Patricia Lammens-Pikhaus bezorgt een uitgave van ‘Het Tafelspel van een man en een wachter in het handschrift 134 C 55 van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage’, waarin de traditionele wachterfiguur een religieus-vermanende rol speelt.
Het eerste deel wordt besloten met een reeks kleinere bijdragen, waaronder twee herdenkingsartikelen door A. van Elslander, over Willem van Eeghem en over J.J. Mak, die beiden grote verdiensten hebben gehad voor ‘De Fonteine’. Het tweede deel van het Jaarboek 1975 doet een langgekoesterde wens in vervulling gaan. Het bevat het eerste derdepart van een integrale uitgave van het Testament Rhetoricael (1561) van Eduard de Dene, naar het Gentse handschrift, bezorgd door W. Waterschoot en D. Coigneau, met medewerking van A. Schauteet en van J.M. Marchand, F. Pille, L. van der Hulst, E. Vervinckt, M.P. Gelan, I. Trioen, G. van Meerhaeghe, H. Hendrickx en E. de Potter, onder leiding van A. van Elslander. Dat dit belangrijke handschrift eindelijk wordt uitgegeven (in de volgende jaarboeken zullen de overige teksten verschijnen) is een felicitatie waard aan het adres van de Gentse filologen en, niet in de laatste plaats, van Prof. van Elslander, die zo lang voor deze editie heeft geijverd.
| |
| |
Het Jaarboek 1975 (2 delen) is te verkrijgen ad BF 375 door storting op postrekening 000-0301710-40 van de Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent.
W.P.G.
| |
Der Mythos vom Volksbuch
Onder deze veelzeggende titel, nader toegelicht in de ondertitel Studien zur Wirkungsgeschichte des frühen deutschen Romans seit der Romantik, heeft Hans Joachim Kreutzer onlangs een boek gepubliceerd waarin hij het begrip ‘volksboek’ en het soort (de soorten) geschriften die met deze verwarringzaaiende benaming worden aangeduid, aan een scherpe analyse onderwerpt (Stuttgart, J.B. Metzler, 1977 [Prijs: DM 29.-]). Hij gaat daarbij diep in op de geschiedenis van de term ‘Volksbuch’ sinds Gorres, op de problematiek van het begrip ‘Volk’, en op de herkomst, de functie en de receptie van de vijftiende- en zestiende-eeuwse Duitse ‘Volksbücher’. Omdat de ontwikkeling in het Duitse taalgebied onmiskenbare parallellen vertoont met die in Noord- en Zuid-Nederland - Kreutzer kent overigens het werk van Van Heurck en Debaene wel, maar dat van Pleij en Resoort (nog) niet - valt er uit zijn uiteenzettingen ook voor een neerlandicus veel te leren. Kreutzer keert zich tegen de aesthetiserende evaluatie van de ‘volksboeken’, zoals die bijvoorbeeld bij Benz te vinden is, en bouwt voort op de volkskundige benadering van Lutz Mackensen. Hij bepleit een litteratuursociologische aanpak: ‘Zur genauen Bestimmung der konkreten Funktionen aller Teilnehmer am literarischen Prozess ist die soziale Rolle, ist die Einschätzung der Bildung und damit der praktizierten literarischen Normen für den Literaturhistoriker von grösster Bedeutung. Eine sozialgeschichtliche Fundierung dieser Art ist notwendiger Bestandteil einer Überlieferungsgeschichte des Romans der frühen Neuzeit’ (p. 149).
W.P.G.
| |
Liebaers over Deschamps
Een korte vermelding verdient in deze rubriek het artikel dat Herman Liebaers, oudbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel, heeft bijgedragen aan een huldebundel die is aangeboden aan Kurt Köster, bibliothecaris van de Deutsche Bibliothek te Frankfurt a.M. (Bibliothek - Buch - Geschichte. Kurt Köster zum 65. Geburtstag. Hrsg. von G. Pflug, B. Eckert und H. Friesenhahn, Frankfurt a.M., 1977). Het is getiteld ‘Anekdotisches zu Kurt Köster und zur Erwerbung mittelniederländischer Handschriften für die Königliche Bibliothek Albert I. Brüssel’. Sinds 1952 heeft de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bijna 180 Middelnederlandse handschriften verworven. In dit artikel doet Liebaers de ‘petite histoire’ van enkele van de belangrijkste aankopen uit de doeken: die van het handschrift van de Eerste Bliscap, van een codex met werken van Jan van Leeuwen, van het handschrift-Prims van de Elckerlijc, van de (helaas nog onuitgegeven) Reynaert-fragmenten, en van het zogenaamde handschrift-Wissen van Maerlants Historie van Troyen. Bij deze aankopen, waarmee grote bedragen gemoeid waren, was het steeds J. Deschamps, de conservator van de Middelnederlandse handschriften, die de verwerving door de K.B. met het vuur van een ontdekker bepleitte, en steeds Liebaers die de uiteindelijke beslissing tot
| |
| |
aankoop voor zijn verantwoording moest nemen. Liebaers, die voor zijn markante medewerker een warme sympathie koestert, moest zich telkens weer voor Deschamps argumenten gewonnen geven. ‘Schliesslich ertappte ich mich dabei, dass ich handelte, als ob die Sammlung jeder guten Bibliothek eigentlich in zwei Teile zerfiel: einerseits in die mittelniederländischen Handschriften, andererseits in alles übrige’. Maar hij geeft ruiterlijk toe dat hij van geen van deze Middelnederlandse aankopen ooit spijt heeft gehad. Velen, in Noord en Zuid, zullen er net zo over denken.
W.P.G.
| |
Over Aernout Drost
In het Jaarboek Genootschap Amstelodamum 69 (1977) heeft G. Kamphuis een artikel gepubliceerd onder de al te bescheiden titel ‘Een onbekend portret van Aernout Drost’ (p. 176-192). In de eerste plaats beschrijft en reproduceert de auteur uiteraard het door hem in particulier bezit ontdekte postume portret van Drost, geschilderd door P. Kiers in 1835. Op zichzelf is dat de moeite al waard, omdat er tot nu toe alleen één enkele lithografische afbeelding van deze schrijver bekend was, afkomstig uit de bundel Schetsen en verhalen (1835/36), die technisch en artistiek gesproken een nogal ‘knullige’ indruk maakt, en die in genen dele beantwoordt aan de persoonlijkheid en het uiterlijk van Drost zoals die ons door zijn vrienden (met name door Potgieter) zijn geschetst.
Wat dat betreft is het geschilderde portret - dat, naar Kamphuis zeer aannemelijk maakt, overigens van dezelfde hand is als de lithografie - heel wat overtuigender. Bovendien wordt een zeer exacte beschrijving en verklaring van alles wat op het schilderij voorkomt, gegeven.
Maar daarnaast is de schrijver van het artikel er door nauwgezet en intensief onderzoek in geslaagd een groot aantal nieuwe gegevens betreffende Drost, zijn familie en verscheidene van zijn relaties, te achterhalen, tot zijn tot nu toe onbekende verloofde toe: Mejuffrouw Anthonia Bregitta Johanna Altius - die in 1850 trouwde met... de schilder van Drosts portret, haar halfneef. De familierelatie maakt bovendien begrijpelijk hoe Kiers werd gevraagd het postume portret te vervaardigen.
Kamphuis, die in 1953 zorgde voor een uitstekende uitgave van Drosts Schetsen en verhalen in de ‘Zwolse Drukken en Herdrukken’ (no. 4) en die sindsdien enkele artikelen wijdde aan Hermingard (Ts 90 (1974) p. 202-229 en Ts 91 (1975) p. 213-237), werkt al jaren aan een uitvoerige studie over Drost. Men mag hopen dat dit ‘zaakrijke’ artikel opnieuw een bijdrage zal blijken tot zijn grotere werk.
A.L.S.
| |
Oratie Strengholt
Niemand zal verbaasd zijn dat de oratie van de nieuwbenoemde hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van vóór circa 1770 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam handelt over Constantijn Huygens. Precies een jaar voor het uitspreken van zijn rede immers, was L. Strengholt aan dezelfde universiteit gepromoveerd op Huygens-studies; bijdragen tot het onderzoek van de poëzie van Constantijn Huygens, een boek waaruit ruimschoots duidelijk werd dat de keuze van zijn voorwerp van onderzoek bepaald geen plichtmatige was geweest, maar berustte op een gevoel van wezenlijke affiniteit
| |
| |
met de geestesgesteldheid en vooral ook de geloofsovertuiging van een der fascinerendste dichters uit de zeventiende eeuw, een man wiens werk zich tegenwoordig op uiteenlopende gronden in een opmerkelijke, nog steeds toenemende, belangstelling mag verheugen. Het onderwerp van Prof. Strengholts inaugurele rede is: Droom is denken; Constantijn Huygens over denken en dichten (Amsterdam, Buijten & Schipperheijn, 1977. Prijs: f 7,50).
Een viertal tijdgenoten: Johan van Beverwijck, Boxhorn, Gerard Vossius en Johan de Brune de Jonge, wordt eerst ten tonele gevoerd om een globale indruk te geven van het ‘decor’ waartegen Huygens' droom-opvattingen moeten worden geplaatst. Vervolgens beziet Strengholt een aantal gedichten van Huygens waarin sprake is van dromen, en waaruit hij concludeert tot het feit dat de dichter deze principieel afwijst, en ‘iedere zin-geving uitsluit’. Hij schetst in deze context de opvattingen van Calvijn en Marnix, en betoogt dat Huygens zich daarbij aansluit.
Ten slotte gebruikt hij de aldus gekarakteriseerde conceptie om een scherper beeld van Huygens' ideeën over dichten te ontwerpen: ‘Dichter zijn omvat voor Huygens idealiter ontvankelijk zijn voor de werkelijkheid van de schepping en van de Schepper [...]’, hetgeen ons helpt ‘om helderder te beseffen dat een kunstenaar zijn normen niet zelf poneert maar van elders ontvangt’. Het ligt geheel in de lijn van Strengholts uiteenzettingen wanneer hij zijn rede besluit met het uitspreken van de opvatting ‘dat de gedachte van de niet-autonome dichter de grondslag dient te vormen voor een verantwoorde beoefening van de literatuurwetenschap’. Men hoeft deze conceptie niet te delen om haar te kunnen respecteren.
A.L.S.
| |
Woordindices betreffende het oudste goederenregister van Oudenbiezen
In de reeks Bouwstoffen voor een woordarchief van de Nederlandse taal is onlangs verschenen Woordindices bij J. Buntinx en M. Gysseling Het oudste goederenregister van Oudenbiezen (1280-1344), samengesteld door F. de Tollenaere en W. Pijnenburg met medewerking van A. Vennix en H.T. Wong ('s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1977). Het boek bevat een Woord vooraf, waarin de voorgeschiedenis van de uitgave en een aantal technische gegevens betreffende de vervaardiging en de samenstelling van de lijsten en het gebruik daarvan vermeld worden, dat gevolgd wordt door een alfabetische index, een index van romeinse getallen en jaartallen, een retrograde lijst, een frequentielijst en een woordlengtelijst. De alfabetische lijst beslaat 234 bladzijden. Hij behelst alle woordvormen die in het goederenregister voorkomen, met daarachter de bladzijde en de regel waar ze te vinden zijn. Dat bespaart de onderzoeker veel tijd. Hij kan nu bijvoorbeeld vlug opzoeken of woorden die hij in andere teksten tegenkomt en waarvan de betekenis niet geheel duidelijk is, in Oudenbiezen in een context voorkomen waaruit de of een betekenis duidelijk blijkt. Lemmata als di, Di, die en Die maken het mogelijk, snel materiaal te verzamelen voor een antwoord op de vraag in welke grammaticale functies dit pronomen gebruikt wordt. Omdat proklistische elementen ook met het substantief verbonden op de alfabetische plaats van het procliticum staan, is het bijvoorbeeld mogelijk de assimilatieomstandigheden voor het onzijdige lidwoord (t > d) uit de alfabetische index af te lezen.
De retrograde lijst biedt de mogelijkheid tot een vlotte verzameling van gegevens over
| |
| |
buigings- en woordvormingssuffixen of over samenstellingen.
De lijst van woordfrequenties laat duidelijk zien, hoezeer die frequentie afhangt van de aard van de geschriften: een landmaat als ruden ‘roeden’ komt 2758 maal voor; in Woordfrequenties in gesproken en geschreven Nederlands (ed. P.C. Uit den Boogaart) (Utrecht, 1975) komt dit woord in het geheel niet voor. Van de tien meest voorkomende woorden in het moderne Nederlands vinden we onder de tien meest frequente woorden in Oudenbiezen terug: ende (en), van, te, de. De frequentielijst biedt naamkundigen een overzicht van de frequentie van een groot aantal voornamen, terwijl de alfabetische lijst de mogelijkheid biedt, ze te localiseren.
In de lijst waarin de woorden opgesomd worden naar het aantal letters dat ze tellen, daalt de lengte van 18 letters tot 1 letter.
Deze woordindices zijn uiteraard onmisbaar voor universiteits- en instituutsbibliotheken. Het boek kost ing. f 50,-, excl. BTW.
B.v.d.B.
| |
Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde
Deze geschiedenis van de Nederlandse taalkunde dankt haar bestaan aan een initiatief van P.C. Paardekooper in 1972 om tot vorming van een groep van Belgische en Nederlandse linguïsten te komen, die zich zouden beraden over de mogelijkheid, de Geschiedenis van de Nederlandse taal door C.G.N. de Vooys (1952; fotomechanische herdruk 1970) up to date te maken. Men kwam tot de conclusie dat de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde, die door De Vooys in zijn boek naast andere onderwerpen behandeld wordt, afzonderlijk moest worden beschreven, en dat er daarnaast een boek moest komen waarin het Nederlands in zijn opeenvolgende fasen beschreven wordt.
Onder redactie van prof. dr. D.M. Bakker en dr. G.R.W. Dibbets is de Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde in 1977 bij Malmberg in Den Bosch als een verzameling van deelstudies verschenen. De bedoeling van dit boek is, neerlandici en andere belangstellenden een overzicht te geven van de voorgeschiedenis en de huidige stand van het onderzoek op de deelgebieden van de taalkunde. Het is dus een studieboek en een naslagwerk. Het telt zes afdelingen. De eerste daarvan handelt over grammatica. De hoofdstukken 1, 2 en 3 zijn van de hand van G.R.W. Dibbets. In hoofdstuk 1 geeft hij een beknopt beeld van de manier waarop de grammatica bedreven en gezien werd door de Grieken en Romeinen en hun middeleeuwse navolgers, omdat de eerste spraakkonstenaren in de Nederlanden in de tweede helft van de 16de eeuw in de traditie van de grammatici van de klassieke talen voortwerken. In hoofdstuk 2 behandelt hij de grammaticale geschriften uit de 16de eeuw en in hoofdstuk 3 die uit de 17de eeuw. Hoofdstuk 4 is van de hand van J. Krol en biedt een overzicht van de Nederlandse taalkunde in de 18de eeuw. D.M. Bakker behandelt in hoofdstuk 5 de grammatica in de 19de eeuw. In hoofdstuk 6 beschrijft M.C. van den Toorn de Nederlandse spraakkunst in de twintigste eeuw.
Afdeling 2 handelt over de lexicografie. P.G.J. van Sterkenburg behandelt de lexicografie in de middeleeuwen en F. Claes die in de 16de eeuw. F. de Tollenaere beschrijft zowel de lexicografie in de 17de en 18de eeuw als die in de 19de en 20ste eeuw.
Afdeling 3 is gewijd aan de filologie. Dit onderdeel wordt behandeld door M.J.M.
| |
| |
de Haan onder de titel De filologie en haar hulpwetenschappen.
Afdeling 4, plaats- en persoonsnaamkunde, is verzorgd door M. Gysseling: Geschiedenis van de plaats- en persoonsnaamkunde.
Afdeling 5, dialectkunde, biedt een geschiedenis van de Nederlandse dialectstudie van de hand van J. Goossens.
In afdeling 6, Neerlandistiek ‘extra muros’, beschrijft W. Thys de beoefening van de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. Een bibliografie, een persoonsnamenregister, een register van anonieme publikaties en een verklarende lijst van gebruikte termen besluiten het boek. Het telt 413 bladzijden en kost f 48,50. Het mag in geen enkele universiteits- of instituutsbilbiotheek voor neerlandici ontbreken. De stof dient een onderdeel te zijn van de opleiding van neerlandici.
B.v.d.B.
| |
Nederlandse strijdzangen
Hoewel wij herdrukken niet plegen aan te kondigen, maken we een uitzondering voor de tweede druk van Nederlandse strijdzangen (1525-1648) in de reeks Klassieken Nederlandse letterkunde. De editeur, inleider en commentator W.J.C. Buitendijk heeft, gebruik makend van het grote aantal studies over de rederijkers en de literatuur van de 16e eeuw, speciaal betreffende de zuidelijke Nederlanden, een evenrediger verdeling tussen Zuid- en Noordnederlandse teksten kunnen aanbrengen; er zijn gedichten van Anna Bijns, Eduard de Dene, J.-B. Houwaert, Richard Verstegen en een Vlaamse en een Brabantse anonymus toegevoegd en een paar Noordnederlandse weggelaten. Om de inhoud levendiger en meer gevarieerd te maken zijn het enkele ‘meer beschouwende gedichten’ die vervangen zijn. Een poging de eenzijdige nadruk op de religieuze en staatkundige vrijheid als motief voor de opstand tegen Spanje op te heffen, kon slechts in beperkte mate slagen, doordat sociaal-economische bezwaren slechts zelden in dichtvorm geuit zijn. Aan Vondel is een wat ruimer aandeel gegeven. Het boek is uitgegeven door Tjeenk Willink/Noorduijn, Culemborg, 1977, en kost ing. f 32,50.
B.v.d.B.
| |
Annali van het Istituto universitario orientale, sezione germanica, XIX (Napels, 1976)
In dit met studi nederlandesi en studi nordici gevulde deel zijn voor de neerlandici van belang de bijdragen van F. Groppo (La tristezza di Nescio), J.H. Meter (Il significato dell'Italia nella letteratura olandese dell'ottocento) en de recensies van M.S.J. Cox-Andrau, De dichter Pieter Vlaming, en van K. Meeuwesse, Gezelles Albumblaren, Uit de voorgeschiedenis van de bundel Gedichten, gezangen en gebeden door J.H. Meter.
B.v.d.B.
| |
Mededelingen van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde. December 1977
De mededelingen openen met de Kroniek van het jaar, waarin o.a. te lezen is dat momenteel 825 personen in Nederland elk jaar de vragenlijsten van de schriftelijke enquêtes invullen. Het dialectenbureau zou er graag wat meer hebben. Er wordt op
| |
| |
gewezen, dat vooral het zuidelijke deel van Noord-Holland, de provincies Zuid-Holland en Utrecht, in iets mindere mate ook Overijssel, slecht vertegenwoordigd zijn. Wie van onze lezers stelt zich beschikbaar? Men vindt verder een overzicht van de bijeenkomsten en de bezoeken aan het dialectenbureau. Alles van de hand van H.J. Beekveldt. J. de Rooij geeft een overzicht van de resultaten van de enquête over de vragenlijsten. Loes H. Maas schrijft over voornamen in enkele gerichtsboeken van het schoutambt Ommen en Den Ham uit het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw. Ate Doornbosch schrijft naar aanleiding van het verzamelen van nog in de herinnering levende liederen voor het Volksliedarchief, over de groepen Terschellingers die actief aan het in-stand-houden van die liederen meedoen. Terschelling is een van de weinige gebieden in ons land waar iets van het vroegere zingen en dansen bewaard is. C. van Bree schrijft op grond van voor hem door het dialectenbureau verzameld materiaal over Oostnederlandse zinsconstructies (Ik heb de band lek. De jas is mij nat). Er zijn in 1977 twee enquêtelijsten voor dialectologie uitgegaan, één voor volkskunde over openbare feesten, en één voor naamkunde betreffende de naam van mannelijke inwoners van de Nederlandse dorpen en steden (Hagenaar, enz.).
B.v.d.B.
| |
Een hulpboek voor het vertalen van 17de-eeuwse teksten
Met medewerking van Dr. H.M. Hermkens heeft Dr. C. van de Ketterij een van zijn didactische ideeën kunnen verwezenlijken, namelijk de uitgave van een vertaalboek voor 17de-eeuwse teksten, onder de titel: Grammaticale interpretatie van zeventiende-eeuwse teksten. Vertaalboek. Het boek is bedoeld als een hulpmiddel voor studenten, in aansluiting bij het werkboek: C. van de Ketterij, Grammaticale interpretatie van 17de-eeuwse teksten. Het geeft veertien standaardvertalingen en drie voorbeelden van de wijze waarop men de grammaticale en lexicale vragen bij de teksten van het werkboek moet beantwoorden. Hoewel een grammaticale tekstinterpretatie een zo ‘letterlijk’ mogelijke vertaling moet opleveren, zijn er toch gevallen waarin de oude grammaticale structuur door een modern-Nederlandse moet worden vervangen, als men een voor het moderne Nederlands grammaticale vertaling wil krijgen. In de Inleiding wordt voor een aantal veel gebruikte constructies uitgelegd, hoe die ‘modernisering’ kan gebeuren. Naast de 17de-eeuwse tekst op de linkerbladzijde staat de standaardvertaling op de rechterbladzijde. Een woordenlijst van zestig bladzijden geeft de betekenissen van de woorden in de context van de teksten, met het nummer en de regel van de tekst. Het boek is uitgegeven bij Wolters-Noordhoff en kost, ingenaaid, f 22,50.
B.v.d.B.
| |
Chomsky over de taal
Onder de titel Over de taal. De taal als spiegel van de geest is de Nederlandse vertaling van Chomsky's Reflections on Language verschenen. Als we ons niet vergissen is dit dan de derde maal dat er linguïstisch werk van Chomsky in het Nederlands vertaald is. Na Kraaks vertaling van Language and Mind als Taal en mens uit 1970 en de bloemlezing van Allen en Van Buren (Chomsky over taal, Aula 489) uit 1973 hebben we nu de beschikking over een Nederlandse tekst van de Reflections. Het boek is vertaald door Martha E. Heesen en wel op instigatie van H. Brandt Corstius; in een
| |
| |
begeleidend schrijven deelt de uitgever bovendien nog mee dat drs. Louis des Tombe als psycholinguïst een wakend oog over de vertaling heeft laten gaan. Een toevoeging bij deze Nederlandse versie is een aanhangsel met een toelichting op enkele taalkundige termen, overigens maar één bladzijde groot.
Voor een uitvoerige bespreking in De nieuwe taalgids komt deze vertaling niet in aanmerking. Wil men een Nederlandse bespreking van het Engelse boek genoemd zien, dan zij de lezer verwezen naar de beschouwing van H. Brandt Corstius in het sinds één jaar bestaande, aan wetenschapsfilosofie en methodologie gewijde tijdschrift Kennis en methode (jaargang 1, 1977, nr. 2, blz. 181-189), onder de titel ‘Beter taal dan nooit’.
Over de taal is een uitgave van Ambo bv te Baarn; de prijs is f 27,50.
M.C.v.d.T.
| |
De taalontwikkeling van het kind
Van de hand van Dr. A.M. Schaerlaekens, gepromoveerd op The Two-word Sentence in Child Language Development (1973) is nu verschenen De taalontwikkeling van het kind. Een oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek. Het is een 209 blz. tellend, inleidend boek over het verschijnsel kindertaal, dat sinds de jaren '60 een verhoogde belangstelling geniet van de zijde van de linguïstiek en de ontwikkelingspsychologie. Juist daarom is dit boek zeer welkom; het is de eerste Nederlandstalige inleiding op dit gebied die up to date is. Veel buitenlandse onderzoeksresultaten waren al langer toegankelijk, maar niet alles daarvan is bruikbaar in onze specifieke Nederlandse situatie. Een samenvatting van de bestaande kennis omtrent kindertaalverwerving uit de buitenlandse literatuur is nu in dit boek voorhanden, terwijl het daarnaast een overzicht geeft van het onderzoek dat tot nu toe in Nederland werd verricht. Het laatste in het Nederlands geschreven boek over dit onderwerp dateert al weer van meer dan een halve eeuw terug: het is Van Ginnekens bekende werk De roman van een kleuter (uit 1917), zoals de schrijfster opmerkt. (De restrictie ‘in het Nederlands geschreven’ beperkt echter de keuze uit de voorhanden literatuur; op die manier valt bijv. Kapers bekende boek uit 1959 hierbuiten doordat het in het Duits geschreven is (Kindersprachforschung mit Hilfe des Kindes); het boek heeft echter wel betrekking op Nederlandse kinderen.)
Mevrouw Schaerlaekens behandelt in haar boek na een uitvoerig inleidend hoofdstuk de taalverwerving van het kind in de opeenvolgende ontwikkelingsfasen: de prelinguale periode (tijdens het eerste levensjaar), de vroeg-linguale periode (van één jaar tot twee-en-een-half jaar) en de differentiatiefase (tot het vijfde jaar). Het brabbelen uit de prelinguale periode, het ontstaan van de eenwoordzin, de tweewoorden- en de meerwoordenzin uit de volgende periode, en de geleidelijke differentiatie van woordgebruik en woordklassen alsmede de differentiatie van de morfologie worden overvloedig geïllustreerd met materiaal uit de kindertaal, veelal van Zuidnederlandse herkomst. Het overzicht wordt afgerond met een hoofdstuk over taalontwikkeling en taalcultuur na het vijfde levensjaar. Een zeer uitvoerige bibliografie, een personen- en zakenregister en een index van kinderuitingen en hun observator completeren het werk en verhogen de bruikbaarheid ervan.
Dit boek is het eerste nummer in een nieuwe reeks ‘Taal, mens, maatschappij; een serie studieboeken en monografieën op het terrein van sociolinguïstiek, psycholin- | |
| |
guïstiek en pragmalinguïstiek.’ De reeks staat onder redactie van Prof. Dr. G. Geerts, Drs. A.M. Hagen, Dr. G. Kempen en Prof. Dr. A. Kraak. Men kan onomwonden zeggen dat het hier aangekondigde boek een gelukkig begin van deze serie is, een serie waarvan we voor de neerlandistiek en de taalkunde in het algemeen hoge verwachtingen mogen koesteren. De reeks ‘Taal, mens, maatschappij’ verschijnt bij Wolters-Noordhoffb.v., de prijs van Schaerlaekens boek is f29,-.
M.C.v.d.T.
| |
Symposium Taalbeheersing
Het Interuniversitair Overleg Taalbeheersing organiseert op 13 april 1978 een symposium te Tilburg aan de Katholieke Hogeschool. Onderwerpen die aan de orde komen zijn o.a. argumentatie, pragmatiek, dialoog-analyse, schrijfprocedures, register-onderzoek, vaktaal. Nadere inlichtingen omtrent programma, inschrijving e.d. kunnen -liefst schriftelijk - worden aangevraagd bij:
A. van Berkel, Nederlands Instituut, Grote Kruisstraat 21, Groningen, tel.: (050) 115840.
M.C. Westermann, Talencentrum Katholieke Hogeschool, Hogeschoollaan 25, Gebouw F, Tilburg, tel.: (013) 662508.
F. Zondervan, Instituut De Vooys, Emmalaan 29, Utrecht, tel.: (030)515021.
L. Beheydt, Departement Linguïstiek, Blijde-Inkomststraat 21, B-3000 Leuven, tel.:(016)238851.
| |
Ruygh-bewerp VI en VII
Onlangs zijn de jongste delen in de reeks Ruygh-bewerp verschenen. Deel VI, een editie van Vondels Aenleidinge, heeft een omvang van ong. 90 pagina's en kost f5,75. De uitgave van Lod. Meijers Verloofde Koninksbruidt telt ong. 180 pagina's en kost f8,75. Wanneer men de boekjes toegestuurd wenst te krijgen, komt daar per exemplaar nog f2,75 bij. Voor beide teksten samen bedragen de verzendkosten f4,-, althans gerekend naar de nu geldende tarieven. Bestellingen kan men, per briefkaart, plaatsen bij Instituut De Vooys, Emmalaan 29, Utrecht. Voor de betaling krijgt men een accept-girokaart toegestuurd.
| |
Een uitgave van de subfaculteit Nederlands aan de VU
Bij de Fakulteit der Letteren van de Vrije Universiteit is verkrijgbaar: Arie Verhagen, Het principe der uitdrukbaarheid over de verhouding tussen zinsbetekenis en taaldaden (109 pagina's).
Deze studie bevat een kritische analyse van het zgn. Principle of Expressibility, m.n. de versie die voorkomt in J.R. Searle, Speech Acts (1969). Centraal staan de gevolgen die aanname van dit principe heeft voor de analyse van de relatie tussen de (linguistische) betekenis van zinnen en taalhandelingen die in de uiting van zinnen door sprekers verricht worden. De behandeling van dit probleem wordt voorafgegaan door een analyse van de theoretische status van het principe. Betoogd wordt dat het principieel onmogelijk is het Principe der Uitdrukbaarheid op empirische gronden te toetsen en dat het ook niet zozeer de status van hypothese heeft, als wel die van een programmatisch beginsel dat als leidraad fungeert in het onderzoek van de struktuur
| |
| |
van taalhandelingen. Als zodanig wordt het principe geanalyseerd en gekritiseerd.
De uitgave is te verkrijgen bij het sekretariaat van de subfakulteit Nederlands van de VU, De Boelelaan 1105, kmr 9A-38, Amsterdam-Btv. De prijs bedraagt f2,-. Belangstellenden kunnen haar ook bestellen door overmaking van f4,75 (waarvan f2,75 voor verzendkosten) per exemplaar op postgironummer 1989326, t.n.v.A. Verhagen, Amsterdam, onder vermelding van ‘Principe der Uitdrukbaarheid’ en eventueel opgave van het adres van bestemming.
| |
Een woordenboek van de ambts- en rechtstaal van het voormalige hertogdom Brabant (1222-1782)
De Fundatie Brabants Rechtseigen te Deurne-Turnhout, bezorgt de uitgave van een Glossarium iuris brabantici door Emile J. Th. A.M. van Emstede, 2 delen, elk van 800 pp. met een uitvoerig lovend ‘Ten Geleide’ van Prof. Dr. Jan van Rompaey (Universiteiten van Gent en Leuven). Het is een zestalig verklarend woordenboek van de ambts- en rechtstaal, gebezigd in het voormalige hertogdom Brabant 1222-1782. Prijs f300,-, exclusief porto en verzendkosten. Intekenaren genieten f50,- korting, indien zij een bedrag van f125,- vooraf aanbetalen ten name van de Fundatie bij de A.B.N, te Helmond. Giro 10.70.649. Banknummer 52.33.18.715. Secretariaat Fundatie: Molenstraat 48, Deurne, N.Br., alwaar men een uitvoerig prospectus kan aan-. vragen.
|
|