De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdAchterberg en Staring
|
- De hoofdpersoon is op zoek naar iemand: bij Achterberg naar de ‘gestorven geliefde’, bij Staring naar de gevangen genomen Emma. | |
- Entree: | ‘liep ik [...] de gangen in [van]/Het ondergronds geburchte’ (A 2,4). |
‘Hij stapt [...] /Het roofnest in.’ (St 63,64). | |
- Personificatie van de stilte: | ‘een stilte, die met tegenzin/mijn tred verdroeg.’ (A 5,6). |
‘t Gestamp, waarmeê zijn ros van verre/De stilte stoort’ (st 71,72). | |
- Tred: | ‘mijn tred’ (A 6). |
‘zijn tred’ (St 85). | |
- Interieur: | ‘De muren stonden als verzadigd/van ruige schimmel’ (A 7,8). |
‘een welfsel, ruig van schimmel’ (St 89). | |
- Dalende cirkelgang: | ‘Het labyrinth verliep in schroeven/van eender, blinder cirkeling.’ (A 13,14). |
‘de enge kronkeltrappen/Eens kerkers af.’ (St 77,78). | |
- Duisternis: | ‘lucht en licht,/voorgoed beschadigd’ (A 8,9). |
‘een volslagen duisternis’ (A 20). | |
‘waar 't zonlicht nimmer/Zijn schijnsel gaf’ (St 79,80). | |
- Stuiten: | ‘Totdat mijn voeten op u stuitten’ (A 19). |
‘Tot spoor van bloed [...]/Zijn schreden stuit.’ (St 75,76). | |
- Graf-aspect: | ‘begroeven’ (A 17). |
‘grafspelonken’ (St 81). | |
- Dood: | ‘in dood verholen’ (A 25). |
‘De Dood licht voor’ (St 79). |
- Leven: | ‘Met leven toegerust voor beiden’ (A 1). |
‘het leven [...]/dat in mij sloeg’ (A 23,24). | |
‘Het leven uit.’ (St 100). | |
- Adem: | ‘Maar had geen adem meer genoeg’ (A 29). |
‘En ademt, op haar koude lippen,/Het leven uit.’ (St 99,100). | |
- Confrontatie met de ‘gestorven geliefde’: bij Achterberg geen verrassing; bij Staring blijkt de dood van de geliefde pas aan het eind. |
Naast de hierboven gesignaleerde parallellie wordt de overeenkomst nog versterkt door een gemeenschappelijke opbouw (als men tenminste bij Staring uit wil gaan van regel 63):
a) | het binnentreden |
b) | tocht door de kronkelgangen naar beneden |
c) | confrontatie met de ‘gestorven geliefde’ |
d) | besluit (dood of vlucht) |
Wat het rijm betreft: slechts éénmaal is er een overeenkomst:
in-tegenzin (A 2,5).
in - slotgezin (st 64,62).
Tenslotte nog dit: bij de titel van Achterberg's gedicht, Thebe (de Egyptische dodenstad, eerder dan de plaats in Griekenland), stelt men zich tempels en pyramiden voor; het woord ‘geburchte’ (A 4) lijkt hier associatief gezien minder op zijn plaats. De relatie met Staring's ballade, waarin ‘geburchte’ wél zou passen, zou dit kunnen verklaren.
Redenen genoeg, dunkt mij, om te veronderstellen dat Achterberg bij het schrijven van ‘Thebe’ het vers van Staring, bewust of onbewust, voor de geest moet hebben gestaan. Misschien zou verdere vergelijking van beider oeuvre nog meer parallellen opleveren. In elk geval pleit het voor Achterberg's dichterschap, dat hij er in geslaagd is, naast Bijbel, woordenboeken etc., ook deze ballade uit de Romantiek op magistrale wijze dienstbaar te maken aan de uitbeelding van zijn centrale thema: het zoeken van contact met de ‘gestorven geliefde’.
Vakgroep Nederlands, Levendaal 150-152, Leiden
PETER A.W. VAN ZONNEVELD