De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Tweeërlei Chrestomathie Bloemlezingen en hun verzamelaarsEerder is er in dit tijdschrift (NTg 68, 121-124) op geattendeerd, dat twee anoniem verschenen 19e eeuwse schoolboekjes ten onrechte aan L. van Bolhuis waren toege schreven. Het betrof de Syntaxis en de Grammatica, voor het eerst in 1810, resp. 1814 door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uitgegeven; auteur ervan bleek Matthijs Siegenbeek. Enige jaren voor de Syntaxis het licht zag, werd door diezelfde Maatschappij een boek uitgegeven, waarvan Siegenbeek juist wel als auteur is gedoodverfd. Ik doel hiermee op de Nederduitsche Chrestomathie, ‘of Voorbeelden van allerlei Schrijfstijl, in proza en poëzij’, uit 1805. Dit werk moest dienen als vervolg op een ‘in vroeger tijd’ door de Maatschappij uitgegeven leesboek. Blijkens het ‘Voorberigt’ hadden de hoofdbestuurders van de Maatschappij ‘de vervaardiging van bovengenoemd werkje opgedragen aan eenen man, die in het vak der fraaije letteren vele proeven zijner bekwaamheid heeft gegeven, en als oorspronkelijk Schrijver in het Vaderland genoeg bekend is’.Ga naar voetnoot1 Op grond van deze zinsnede noteerde H.J. de Vos: ‘Met de boven aangehaalde woorden uit de voorrede is wel niemand anders bedoeld dan de Leidsche Hoogleraar Siegenbeek; de wijze waarop de samensteller wordt aangeduid, sluit den twijfel vrijwel uit’.Ga naar voetnoot2 De lijst van Siegenbeeks geschriften vermeldt echter de Chrestomathie nietGa naar voetnoot3; en, zo schrijft De Vos verder, ‘De oude notulenboeken van de Mij. vermelden evenmin den naam van den samensteller’. Nu was, krachtens besluit der hoofdbestuurders, een vast bedrag per blad beschikbaar als honorarium voor ‘elk der schrijvers die eenig werk voor de Maatschappij () vervaardigden’. Ook was er, met enige nadruk zelfs, vastgesteld dat een dergelijk honorarium op de jaarrekening van de Maatschappij vermeld zou worden, maar zónder de naam van degene voor wie het bestemd was. In de vergaderingen van het hoofdbestuur moest telkens aan de penningmeester toestemming verleend worden, die gelden uit te betalen. Zo werd de penningmeester ook gemachtigd tot het uitbetalen van het gebruikelijke honorarium ‘voor A. Fokke Simonsz., als verzamelaar van de Chrestomathie’.Ga naar voetnoot4 Arend Fokke Simonsz. (1755-1812) heeft men wel een ‘encyclopedische massaweter’ genoemdGa naar voetnoot5, aan wie slechts negatieve vergetelheid ten deel is gevallen. Dat de Chrestomathie blijk geeft van een ‘merkwaardige belezenheid’, zoals De Vos reeds signaleerde, is bij deze ‘encyclopedie ambulante’ (Witsen Geysbeek) niet verwonder- | |
[pagina 132]
| |
lijk. Immers, hij was bekend om ‘zijn gemeenzaamheid met de oude en hedendaagsche talen’Ga naar voetnoot6: zijn biograaf Frijlink vertelt dat Fokke naast Hebreeuws en Arabisch ook Grieks, Latijn, Frans, Duits, Engels, Spaans en Italiaans kende.Ga naar voetnoot7 En ‘ook met oud-Hoog-Duitsch en Middelnederlandsch blijkt hij niet onbekend’.Ga naar voetnoot8 Die grote belezenheid heeft onze polyglot in dit geval toch parten gespeeld. In de ‘Voorrede van den Zamensteller’ verontschuldigt hij zich al ‘voor de gebreken, welke in dezen arbeid zekerheid door sommigen opgemerkt zullen worden’. Zo opent het boek met een oorspronkelijk stuk, n.b. van de hand van Fokke zelf (1-3), maar bevat tevens een aantal vertaalde stukken (Horatius, Fénelon, Klopstock e.a.). Teveel, naar het oordeel van sommigen: zoiets gaf maar een slecht beeld van de ‘rijkdom’ van de Nederlandse letterkunde. Daarom besloot men tot het vervaardigen van een Nieuwe Nederduitsche Chrestomathie, ‘zamengesteld uit voortbrengselen alleen van Nederduitsche Schrijvers’.Ga naar voetnoot9 Dat werk verscheen in 1823. De ‘Commissie tot eene nieuwe Chrestomathie’ bestond uit de beide Remonstrantse predikanten C.W. Westerbaen en Nicolaas Swart, de letterkundige, advocaat en politicus M.C. van Hall en Hendrik Ravekes, welhaast ‘secrétaire perpétuel’ van de Maatschappij.Ga naar voetnoot10 De ‘voorbeelden van onderscheiden' schrijfstijl’ waren gekozen ‘uit zoodanige Geschriften, als het meeste bij de Verzamelaars bekend waren’.Ga naar voetnoot11 Dus, evenmin als Fokke, verzuimden deze verzamelaars zichzélf te bloemlezen: we treffen in de nieuwe versie van de Chrestomathie stukken aan van de hand van Van Hall, Swart en Westerbaen. Ravekes, die bij gelegenheid ook wel de ‘Nederduytsche lier’ hanteerde, was bescheidener. Of deze editie even onbruikbaar was op de scholen als de uitgave-1805, lezen we bij De Vos niet. De toezegging van de commissie, ‘zich onledig te zullen houden met de zamenstelling van het tweede stukje, voorbeelden in poëzij moetende inhouden’Ga naar voetnoot12, is bij mijn weten niet in een uitgave geresulteerd. Integendeel, in 1831 moest er een herdruk van de ‘oude’ chrestomathie verschijnen; niettegenstaande de bezwaren, vermeld in het voorbericht van de Nieuwe Nederduitsche Chrestomathie, bleef er vraag naar de editie-1805. Daarom voldeed de Maatschappij aan het verlangen naar ‘eenen herdruk daarvan’.Ga naar voetnoot13 Duidelijk werd, dat er behoefte bestond aan een dergelijk schoolboek. Dit gegeven plus de editorische zigzagkoers van 't Nut brachten J. de Keyzer er toe, zelf zo'n werk samen te stellen. Zijn Nieuwe Nederlandsche Chrestomatie [sic], van 1835, verscheen niet onder de aegis der Maatschappij. Overigens kon hij wel meedelen, dat hem ‘in | |
[pagina 133]
| |
vele opzigten () de Chrestomathie der Maatschappij () tot gids’ had gediend.Ga naar voetnoot14 En dat hield in: nog meer vertaalde stukken dan in Fokkes bloemlezing. Gezien het tempo waarin herdrukken het licht zagen, had dit boek desondanks wel sukses. In elk geval sloot het met een Nederlands gedicht, van A. Fokke Simonsz., ‘Een bekend Neder-landsch Schrijver’, verklaart de verzamelaar in een aantekening.Ga naar voetnoot15 De geschiedenis herhaalde zich ook hier: De Keyzers manier van bloemlezen stuitte op de bekende bezwaren. Als één der nadelen van de gangbare schoolchrestomathieën zag L.Th. Zeegers, dat die ‘voor het grootste gedeelte, fragmenten van vertalingen uit uitheemsche Schrijvers’ bevatten, - ‘alsof onze eigene litteratuur niet genoegzame stoffe aanbood’.Ga naar voetnoot16 Had De Keyzer de Nieuwe Nederduitsche Chrestomathie reeds als een mislukte poging gekenschetst, ook Siegenbeek - om weer tot ons uitgangspunt terug te keren -, had een weinig gunstige opinie over dat boek. In z'n negatieve beoordeling van de Proeve van Oordeelkundige Woordvoeging (1843) noteerde hij als één van de bezwaren tegen de werkwijze van de anonieme auteur daarvan: ‘hij heeft zijne voorbeelden eeniglijk ontleend uit de Nieuwe Nederduitsche Chrestomathie (); een werk, naar mijn oordeel, onder de vele voortreffelijke schriften, door de loffelijke Maatschappij in 't licht gezonden, tot de minst voortreffelijke te tellen’.Ga naar voetnoot17 Of Siegenbeek tot die ‘vele voortreffelijke schriften’ ook zijn eigen boeken rekende, die vraag wil ik voorlopig maar laten rusten.
Alphen aan den Rijn, Juweelstraat 81 J. NOORDEGRAAF |
|