De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
‘Pryst hem die bukt en uit den vloekstroom drinkt’
| |
I. De ‘niet-bijbelse’ voorstelling in de verzen 89/90In de bedoelde versregels schrijft Poot: ‘Pryst hem die bukt en uit den vloekstroom drinkt,
Maer 't hooft verheft dat ryk van starren blinkt.’
Deze aansporing is gericht tot de engelen, die de lof van Christus moeten bezingen na diens roemrijke overwinning op de dood en de duivel. De annotatie bij deze passage luidt: ‘Deze voorstelling is niet bijbels. Wellicht bedoelde Poot een toespeling op de drinkbeker waarvan Jezus bad dat die aan hem zou voorbijgaan (Matth. 26:39)’. Deze toelichting is onjuist: de voorstelling is wel degelijk bijbels. Poot maakt een toespeling op Psalm 110:7. De Statenvertaling geeft deze tekst als volgt: ‘Hy sal op den wegh uyt de beke drincken: daarom sal hy het hooft om hoogen heffen’. De kanttekening bij het eerste gedeelte van deze tekst luidt: ‘Hy (d.i. Christus)/ sal uyt den drinck-beker van Godts toorn drincken/ende alsoo in sijne heerlijckheydt ingaan, alsoo hier de staet zijner vernederinghe/ende verhooginghe t'samen ghevoeght worden’. Bij het tweede gedeelte wordt aangetekend: ‘Hy/te weten/Christus, sal na sijne doodt verrijsen/ende tot de hoochste heerlickheydt verhoocht worden’. | |
[pagina 126]
| |
Psalm 110 is vanouds messiaans geïnterpreteerd.Ga naar voetnoot2 In Poots dagen is er heel wat geschreven over deze psalm. De exegese van met name vers 7 werd uitvoerig aan de orde gesteld, niet alleen in vakwetenschappelijke verhandelingen, maar ook in stichtelijke werken.Ga naar voetnoot3 De gangbare opvatting van de theologen was in overeenstemming met die van de kanttekenaars van de Statenbijbel. Blijkbaar was deze uitleg zo algemeen bekend, dat Hulsius in 1727 kon schrijven: ‘We houden 't meest met die gene die dit (nl. Ps. 110:7) verklaren van Christi staet der vernedering en zyn leven en lyden op aerde/waer na hy 't hooft hoog en heerlyk heeft opgeheven’. Hij heeft er geen behoefte aan deze exegese ‘wydluftig’ te bespreken, want, zo zegt hij, ‘dat geschiet dagelyks en hoort tot de eerste beginselen der leere onses Christendoms’.Ga naar voetnoot4 Inderdaad behoorde de kennis van deze tekst tot de eerste beginselen die men de kinderen op de catechisatie en in de school bijbracht. Zo leest men in Hellenbroeks vragenboekje, getiteld Voorbeeld der goddelyke waarheden, als antwoord op de vraag, hoeveel staten men in Christus moet onderscheiden: ‘Twee: een Staat van vernederinge en een Staat van verhoging. Psalm 110:7 Hy zal op den weg uit den beeke drinken, daarna zal Hy het hooft om hooge heffen’.Ga naar voetnoot5 Ook hier dus ter adstructie Ps. 110:7. Dit leerboekje verscheen voor het eerst in 1706 te Rotterdam. Het maakt in korte tijd ongelooflijk veel opgang, zodat er aan het eind van de achttiende eeuw al bijna twintig drukken verschenen waren. Wij mogen gerust aannemen, dat Poot, de actieve autodidact, naast zijn literaire studies, zich ook verdiept zal hebben in theologische handboeken. De populaire dogmatiek van Wilhelmus à Brakel zal hij ongetwijfeld gekend hebben. Brakel geeft als eerste bewijsplaats bij de behandeling van de twee staten van Christus Psalm 110:7.Ga naar voetnoot6 Ook Hermannus Witsius noemt in dat zelfde verband deze tekst in zijn Oeffeningen over De Grondstukken van het Algemeyne Christelijke Geloove, blz. 348; dit boek verscheen in 1700 bij de uitgever van Poot, Adriaan Beman te Delft. Bij dezelfde uitgever verscheen in 1708 de tweede druk van Campegius Vitringa's boek Korte Stellingen,/In welke vervat worden/De Grondstukken/Van de/Christelijke Leere. Ook in dit werk vindt men op blz. 410 dezelfde uitleg en toepassing van Ps. 110:7. Nu we weten, dat Poot een toespeling maakt op Ps. 110:7 blijft nog de vraag te beantwoorden, hoe hij aan de dichterlijke parafrase van deze tekst is gekomen. Het woord ‘vloekstroom’ werd in de 17de eeuw gebruikt voor de Styx en de Acheron. Het WNT citeert als enige bewijsplaats een regel van Antonides van der Goes: ‘Vloek-stroomen, diebeneden Des werrelts kim (...) Den zwarten afgront (...) Omsinglen’.Ga naar voetnoot7 Het is duidelijk, dat dit betekenisaspect hier niet van toepassing is. Poot geeft een interpreterende parafrase: Christus drinkt uit de beek, d.w.z. in de staat van Zijn vernedering | |
[pagina 127]
| |
draagt Hij de vloek der wet. In een veel gebruikte achttiende-eeuwse commentaar bij de bijbel lezen we als verklaring van Ps. 110:7: ‘In het byzonder beduidt eene beek of rivier van water in de schrift dikwyls grooten overvloed (...). Dies wordt hier misschien veeleer gewag gemaakt van eene beke, dan van eenen beker (...) om te kennen te geven, dat het lyden des Messias onuitspreeklyk zwaarder en meenigvuldiger zou zyn dan dat van anderen; en dat hy zou drinken (...) de geheele rivier of zee van zyn Vaders grimmigheit, die wy door onze zonden verdiend hadden te verzwelgen’.Ga naar voetnoot8 Poot omschrijft de staat der verhoging van Christus met de woorden: ‘'t Hooft dat ryk van starren blinkt’. De majesteit van Christus als de verhoogde Middelaar wordt vaak vergeleken met de heerlijkheid der sterren. In Vondels Gethsemani of EngeletroostGa naar voetnoot9 wordt Christus in de hof van Gethsemane getroost door de engel Gabriël, die Hem heenwijst naar Zijn hemelvaart. Daarbij wordt van de mantel van Christus gezegd, dat die zal zijn ‘geschapen, vol zonnen en vol starren rijck gezaeit’ (vs. 77/78). Christus zelf wordt in Openb. 22:16 de blinkende morgenster genoemd, wat in de theologie in verband gebracht wordt met ‘die Gloria illustris, die himmlische doxa, Sternenglanz’.Ga naar voetnoot10 Het is mogelijk, dat Poot de gehele voorstelling ontleend heeft aan een door hem gehoorde preek over de opstanding of de hemelvaart van Christus, of dat hij in zijn lectuur iets dergelijks is tegen gekomen. Ik heb de bron niet kunnen vinden; op grond van Poots niet geringe kennis van de theologie, zoals die ook uit zijn overige gedichten blijkt, lijkt het me overigens niet onaannemelijk, dat de parafrase in deze vorm geheel eigen vinding is. | |
II. Mogelijke invloed van Joachim OudaanHet woordgebruik in dit gedicht wordt, zoals te verwachten is, sterk bepaald door de taal van de Statenbijbel. Enkele versregels kunnen verduidelijkt worden door daarbij te verwijzen naar een of meer bijbelplaatsen. Het woord ‘weezenschaar’ (vs. 23) herinnert aan Joh. 14:18 en ‘vredegroet’ (vs. 79) aan Luc. 24:36 en Joh. 20:19. Bij de uitdrukking ‘Dooder van de doot’ (vs. 70) kan Poot gedacht hebben aan teksten als 2 Tim. 1:10 en Hebr. 2:14. Ook is het mogelijk, dat hem een dichtregel van Heinsius voor de geest stond. Deze gebruikt in zijn Lof-Sanck van Jesus Christus, vs. 629 dezelfde uitdrukking.Ga naar voetnoot11 Hier en daar geeft het woordgebruik echter aanleiding te denken aan invloed van de dichter Joachim Oudaan, de broer van de grootvader van Jan Oudaan, aan wie het gedicht is opgedragen.Ga naar voetnoot12 Oudaan schrijft naar aanleiding van Christus overwinning op | |
[pagina 128]
| |
de dood: ‘Hy heeft den dood gedood, en is haar macht ontvloden’.Ga naar voetnoot13 In vs. 26 wordt door Poot gezegd, dat de vrouwen die naar het graf van Christus gaan, ‘balsem en grafkruidery’ hebben meegenomen. Nu spreken de evangelisten wel van specerijen, maar niet van balsem en grafkruiderij. Oudaan vermeldt echter ook ‘kruyderyen’.Ga naar voetnoot14 Het woord ‘Elftal’ (vs. 43) kan Poot eveneens aan Oudaan ontleend hebben. De Statenvertaling spreekt steeds over de ‘elven’ (vgl. Joh. 24:33).Ga naar voetnoot15 | |
III. ‘'t Zwaer gebou der werelt’ (vs. 50)Een annotatie die enige correctie behoeft, vindt men bij vs. 50. Poot spreekt over Christus die het zwaar gebouw der wereld onderschraagt. Mevrouw Schenkeveld geeft als toelichting: ‘Christus als de hoeksteen, bv. Matth. 21:42’. Deze verklaring is onjuist. Poot doelt hier niet op Christus als het fundament van Zijn kerk, het gebouw der wereld is immers niet identiek met de kerk. Poot wil de macht en majesteit van Christus aanduiden door te wijzen op het werk van Christus in de geschapen werkelijkheid. In de christelijke dogmatiek wordt vanouds aan Christus, als de tweede Persoon in de goddelijke Drieëenheid, zowel schepping en onderhouding als regering van al het geschapene toegeschreven, waarbij men dan onder meer verwijst naar Hebr. 1:3, waar gezegd wordt, dat Christus alle dingen draagt door het woord Zijner kracht.Ga naar voetnoot16 Franciscus Ridderus tekent bij deze tekst aan: ‘Dit is een andere reden tot bewijs van de Godtheyd Christi/Want hij is soo een Godlyck Persoon/dat hij door sijn almachtigheyt alle dingen als in sijn hand draeght en onderhoud’.Ga naar voetnoot17 In het vervolg van zijn betoog wijst hij erop, dat onder ‘alle dingen’ de gehele schepping verstaan dient te worden. | |
SlotconclusieBij de interpretatie van religieuze poëzie uit vroeger eeuwen dient men niet alleen ‘bijbelvast’ te zijn, men moet ook op de hoogte zijn van de wijze waarop de Bijbel werd uitgelegd en toegepast, met name in de dogmatiek. In onze tijd behoort men niet karig te zijn met annotaties bij godsdienstige gedichten: de kennis van de Bijbel en de christelijke geloofsleer is vaak zo miniem, dat te weinig toelichting de moderne lezer voor grote problemen plaats bij de interpretatie. Uit het bovenstaande is duidelijk geworden, dat de hedendaagse lezer bij Poot, en in het algemeen bij alle oudere dichters, bedacht moet zijn op bijbelse toespelingen, ook als bepaalde uitdrukkingen hem vreemd, zelfs onbijbels, voorkomen.
Abel Tasmanstraat 5 Barneveld N.C. VAN VELZEN |
|