De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Nogmaals met Six van Chandelier in Venetië
Ik vul, o braave handelstad,
Van handelingh het oovrigh blad.
Een bladvulling dus, maar een die Six van Chandelier toch nog tot ruim 90 versregels heeft laten uitdijen. De hierboven als motto gebruikte regels (de verzen 304 en 305) stammen uit zijn gedicht Schetse van Venecië; men vindt het in de door Van Es bezorgde bloemlezingGa naar voetnoot1 op de bladzijden 39-52, waarbij een notenapparaat behoort dat de bladzijden 149-156 beslaat. Aan dit gedicht heeft Michels in zijn besprekingGa naar voetnoot2 van die bloemlezing later nog eens anderhalve pagina commentaar gewijd. Dit betekent niet dat nu alle duistere plaatsen in het gedicht tot ieders tevredenheid verklaard zullen zijn. Verkuyl heeft op Michels' commentaar nog enkele nuttige aanvullingen gegeven, maar hij houdt op, wanneer Six aankondigt, over de handel (handelingh in de hierboven geciteerde verzen) te zullen gaan spreken in de rest van zijn gedicht.Ga naar voetnoot3 Een van de kritische opmerkingen van Michels heeft wel betrekking op die handel. Hij verklaart dat de omschrijving van vs. 334 (Wat scheepsschapraa spyst Asia?), door Van Es gegeven als ‘Welke schepen voeren de waren uit Azië aan?’, hem niet bevredigt. Volgens hem gaat het juist over (ik cursiveer) ‘handelswaren die naar Azië worden gebracht’ (a.w., blz. 269). Zijn redenering heeft me niet overtuigd. Ik geloof dat Six denkt aan waren die door schepen onder Venetiaanse vlag worden aangevoerd uit de Levant. Men bedenke daarbij dat we onder Asia moeten verstaan Asia Minor, Klein-Azië. Dit blijkt hier ook uit de regels 346-349 (over de nederlaag van de Turkse vloot), waar men bij ‘gansch Asia’ heus niet aan China of Japan hoeft te denken: Hier sleept Konstantinopels vaan, / Van achter, met een halve maan, / Tot schande van gansch Asia, / Gestuit van 't kleine Kandia. Evenzo zal met Afrika in vs. 335 wel vooral Egypte bedoeld zijn: voor de 17de-eeuwer was de wereld nu eenmaal kleiner dan voor ons. Six begint zijn uitweiding over de handel van Venetië dan ook met dadelijk op dit aspect te wijzen (vs. 306 vv.): Ghy handelt op het ryk Levant, / Het kostlik ooft, aan alle kant, / En sendt die waaren over zee, / Of landwaarts, naa een ander stee. De toelichting die Van Es bij vs. 306 geeft, ‘handelt: drijft handel’ (a.w., blz. 155), laat onvoldoende uitkomen dat ‘handelen’ hier een transitief werkwoord is. Als zodanig komt het al in het middelnederlands voor, bijv. bij Maerlant: Jacop, wi hebben onderlinghe / Ghehandelt messelike dinghe...,Ga naar voetnoot4 waar het de betekenis ‘behandelen’ heeft, met als object een abstract begrip. Het kan ook gebruikt worden met een andere betekenisnuance, nl. als ‘hanteren’, waarbij het object van concrete aard is; zo vindt men het bijv. in Moortje, waar Koenraet, de kwaliteiten van het slavinnetje opsommend, o.a. zegt: Sy handelt braaf de Luyt, sy singt heel soet Mussyck.Ga naar voetnoot5 Ook in een van de lofdichten die aan de door Stoett gebruikte uitgave van 1617 voorafgaan, kan men | |
[pagina 120]
| |
het in deze betekenis aantreffen. De schrijver van dat sonnet zegt, haast te geloven dat Plautus' geest in Brederoo is gevaren ‘Of dat Aristophaan, van nieus gheworden machtich / Te handelen de pen, sich in u kloeck gheschrijf / Liet hooren...’ (a.w., blz. 12). Beide betekenissen, behandelen en hanteren, worden trouwens ook vermeld door Weijnen.Ga naar voetnoot6 Een derde betekenisschakering nu treffen we aan bij Six in de hierboven geciteerde regels (vs. 306 vv.). We blijven daar in de sfeer van het koopmanschap en deze verzen kunnen wel niet anders betekenen dan dat Venetië in de Levant zuidvruchten e.d. (het kostlik ooft uit vs. 307) inkoopt om die elders te verkopen (vgl. ook het duitse einhandeln = in- of opkopen). Natuurlijk zullen de Venetiaanse schepen ook op de heenreis wel goederen hebben meegenomen (zijden stoffen, spiegelglas, zeep), maar men krijgt toch de indruk dat Venetië gebieden als Klein-Azië en Egypte in de eerste plaats beschouwde als leveranciers van waren waarnaar in Europa veel vraag bestond. Dit wordt trouwens wel bevestigd door de economische geschiedenis. Zo zegt Kulischer, sprekend over de achteruitgang van Venetië's handel (ik cursiveer): Die Republik an der Adria musste sich vom Ausgang des 16. Jahrhunderts ab damit begnügen, den Handelsverkehr Oberdeutschlands und der slawischen, an der Mittelmeerküste gelegenen Länder mit den Levantemärkten zu vermitteln. Der Sultan Soliman gewährte ihr das Recht, in Levanteländern Handel zu treiben und unter eigener Flagge segeln zu dürfen. Die dort angekauften Waren wurden teilweise an oberdeutsche Kaufleute abgesetzt, die Venedig nach wie vor aufsuchten und für die an Stelle des durch eine Feuersbrunst vernichteten alten ein neues, von Titian mit Fresken geschmücktes FondacoGa naar voetnoot7 erbaut worden war, teils beförderte man sie nach anderen Gebieten Italiens, sowie nach Istrien und Dalmatien.Ga naar voetnoot8 Deze oorspronkelijk als bladvulling bedoelde, maar evenals bij Six wat uitgedijde opmerkingen wil ik afronden met iets te zeggen over de verzen 318 en 319, die Van Es nogal problematisch vond. Zijn toelichting is dan ook niet erg overtuigend en het verbaast me eigenlijk dat Michels daar niets op aan te merken had. Voor een goed begrip van de bedoelde regels zijn de eraan voorafgaande verzen (314-317) onmisbaar. Ze luiden: Waar 't Y niet dat Oranjes vlag, / Om d'op en neergangh van den dagh, / En Suid, en Noordwaarts waaijen laat, / Ghy waart des werldkloots ringhgranaat. Dit is wel duidelijk dunkt me: als het IJ (dat wil natuurlijk zeggen: Amsterdam) niet bestond, het IJ, dat zijn schepen naar alle windstreken uitzendt, ja, dan was Venetië de schitterendste handelsstad ter wereld. Hierop volgen nu de op het eerste gezicht inderdaad wat merkwaardige regels: Ai belgh u niet dat ik dat sap / Verheffe, als stoff van myn pap. Ik geloof dat de betekenis doorzichtig wordt, wanneer we ervan uitgaan dat ‘sap’ in vs. 318 eenvoudig ‘water’ betekent (sap als variant van sop, zoals in ‘het ruime sop kiezen’?); ‘dat sap’ slaat dan terug op 't Y in vs. 314, waarvan we, zoals gezegd, mogen aannemen dat het voor Amsterdam staat. Even concreet vat ik ‘pap’ op in vs. 319, nl. als ‘voedsel’, ook: ‘middel van bestaan’ (vgl. voor die algemene betekenis een uitdruk- | |
[pagina 121]
| |
king als ‘hij verdient het zout in de pap niet’); ‘stoffe’ is daarbij dan zoiets als ‘grondstof’, ‘essentie’, ‘basis’. Dat Six van de handel in zuidvruchten en specerijen moest bestaan, had hij al eerder uitgesproken (vs. 310: De droogery, waar op ik leef...) en wat hij in de verzen 318 en 319 wil zeggen, komt m.i. dus hierop neer: ‘Wees niet boos, o Venetië, dat ik Amsterdam prijs boven u: dáár ligt nu eenmaal mijn bestaan, dat is mijn bron van inkomsten, daar heb ik mijn brood!’
Groningen, Neptunusstraat 39 P.P.J. VAN CASPEL |
|