De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Revius en Datheen1. InleidingRevius staat in onze letterkunde vooral te boek als de dichter van de Over-ysselsche Sangen en Dichten. Minder bekend is dat hij tevens de dichter is van een psalmberijming, die in 1640 voor het eerst het licht zag. Deze psalmberijming, die m.i. ten onrechte in het poëtisch oeuvre van Revius een wat onopvallende plaats inneemt, is het onderwerp van dit artikel. De psalmberijming van Revius kwam in 1640 niet uit de lucht vallen: de verschijning ervan is geheel te verklaren uit een gevoel van onvrede t.o.v. de berijming van Datheen, die in 1566 was verschenen. De kritiek op Datheens werk kwam reeds op in het laatste kwart van de 16e eeuw. Deze kritiek was vooral van theologische - in het bijzonder calvinistische - aard; daarnaast bestond er kritiek van meer literaire aard. Zo verscheen reeds in 1580 de 1e druk van de psalmberijming van Marnix van St. Aldegonde. Marnix huldigde het principe van nauwe aansluiting bij de grondtekst. Het ging hem om een berijming die primair Schriftgetrouw was, een eis waaraan de berijming van Datheen niet voldeed, niet kón voldoen vanwege Datheens ‘onervarentheyt van de Hebreisscher sprake’.Ga naar voetnoot1 De kritiek op Datheens berijming, nadrukkelijk geconcretiseerd in de berijming van Marnix, werd in de 17e eeuw sterker. De 17e-eeuwers eisten meer dan Datheen had gegeven; zij wensten een theologisch én literair verantwoorde berijming.Ga naar voetnoot2 In 1624 gaf Antonis de Hubert zijn berijming van de psalmen uit. Hij zette de lijn van Marnix voort; in díe zin, dat hij nog minder dan deze van de Hebreeuwse grondtekst wou afwijken. De Hubert wilde woordelijk vertalen en verkoos de verheven spraak van de H. Schrift boven de taal van het gewone volk. Literair gezien is deze berijming geen winst vergeleken met die van Marnix.Ga naar voetnoot3 Volledigheidshalve vermeld ik hier ook de psalmberijming van de niet-calvinistische Dirk Rafaëlsz. Camphuysen, die in 1630 postuum verscheen. Ongetwijfeld heeft Camphuysen letterkundige kritiek op Datheens berijming gehad. Als er bij hem ook theologische kritiek in het spel is geweest, is deze in elk geval voor de meer remonstrants georiënteerde dichter anders geaard en anders gericht geweest dan bij de overtuigde calvinisten Marnix, De Hübert en Revius. Revius continueerde met zijn berijming van 1640 de calvinistische lijn. Hij was van mening dat op de nieuwe bijbelvertaling - de z.g. Statenvertaling van 1637 - een nieuwe psalmberijming van hetzelfde hoge niveau moest volgen. Het opmerkelijke bij hem is dat hij een andere weg koos dan Marnix en De Hubert. Hij koos voor een verbetering i.p.v. een geheel nieuwe berijming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Edities van Revius' psalmberijmingEr bestaan twee edities van Revius' berijming; daarnaast bestaat er een titelherdruk. De eerste editie is van 1640. Op de titelpagina staat vermeld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De CL. Psalmen Davids, Eerst in Nederlantschen dichte gebracht Door Petrum Dathenum, Ende nu in sin ende rijmen gebetert Door Jacobum Revium. Mitsgaders den Christelijcken catechismo/kerckelijcke formulieren/ende gebeden/insgelijcx verbetert na de nieuwe oversettinge des Bybels. Tot DEVENTER, By Nathanaël Cost, Boeck-drucker ordinaris der E.M. Heeren Staten van Overyssel. Anno 1640. In de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage en in de Universiteitsbibliotheken te Amsterdam, Leiden en Utrecht zijn exemplaren van deze editie aanwezig. In 1647 verscheen van deze editie een titelherdruk, een procédé dat vergelijkbaar is met ‘den tweeden vermeerderden druck’ van de Over-ysselsche Sangen en Dichten. Voor deze ‘herdruk’ heeft Revius de resterende exemplaren van de eerste uitgave van een nieuw titelblad laten voorzien, ongetwijfeld om opnieuw de aandacht te vestigen op zijn psalmberijming.Ga naar voetnoot4 Dit titelblad bevat dezelfde uitvoerige titel als de editie van 1640, maar heeft als nieuwe vermelding: Tot Amstelredam, By Hendrick Laurensz. Boeck-verkooper, woonende op de Cingel by Jan-Roon-poorts Tooren in 't Schrijfboeck. Van deze titelherdruk zijn exemplaren aanwezig in de Universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Utrecht. De tweede editie is van 1651, en deze wordt terecht op de titelpagina als ‘tweede druck gecorrigeert’ aangekondigd. Op het titelblad staat vermeld: De CL. Psalmen Davids, Eerst in Nederlantschen dichte gebracht Door Petrum Dathenum, [...]. De tweede druck gecorrigeert, geheel op Musyck noten. Van deze editie is slechts één exemplaar bekend; het is aanwezig in de Atheneum-bibliotheek te Deventer. Na nauwkeurige vergelijking van de 1e en de 2e editie kom ik tot een zestal punten van verschil:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Doelstelling van het onderzoekVoor mijn onderzoek naar Revius' psalmberijming heb ik de editie-1640, de eerste uitgave, als uitgangspunt genomen. Bij mijn analyse heb ik me primair gericht op de beantwoording van de volgende vraag: Welke factoren brachten Revius tot wijziging van Datheens werk? Om nauwkeurig te kunnen vergelijken en analyseren moest ik mij beperken tot 7 psalmen. Deze zijn: 1, 8, 23, 72, 97, 121 en 130.Ga naar voetnoot5 De keuze van deze psalmen is in de eerste plaats bepaald door de inhoud; daarnaast heeft meegespeeld of de psalmen een voor mij bekende melodie hadden. Naar de inhoud verdeelt men de psalmen wel in de volgende groepen, die ik elk met één psalm heb vertegenwoordigd:
(Bovenstaande indeling is o.a. te vinden in: P. Drijvers: Over de Psalmen. Een inleiding tot hun betekenis en geest. Utrecht-Antwerpen, 1964Ga naar voetnoot5.) Het is niet te achterhalen welke editie van Datheens berijming door Revius is gebruikt. Voor mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een uitgave uit 1617: De CL. Psalmen Davids/uyt den Fransoyschen/in Nederlandtschen dichte overgheset/Door Petrum Dathenum [...]. Tot MIDDELBURGH, By Adriaen vande Vivere, Boeck-vercooper. Anno M.DC.XVII. Verder heb ik mij voor de onberijmde tekst gebaseerd op de volgende editie van de Statenvertaling: Biblia. Dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de Canonycke Boecken des Ouden en des Niewen Testaments [...]. Tot Leyden, Gedruct by Paulus Aertsz. van Ravensteyn z.j. [1638]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. WijzigingsfactorenDrie wegen lagen open voor mijn onderzoek naar de wijzigingsfactoren. Ik heb ze alle drie bewandeld. De eerste weg: gebruik maken van de gegevens, verstrekt in de dissertaties van E.J.W. Posthumus MeyjesGa naar voetnoot6 en W.A.P. Smit.Ga naar voetnoot7 Beide studies bevatten een hoofdstuk over Revius' psalmberijming. Posthumus Meyjes noemt drie motieven die Revius hebben geleid tot wijziging: het wegwerken van onnederlandse woorden en stopwoorden; het elimineren van verouderde spreekwijzen; het herstellen van de dichtmaten.Ga naar voetnoot8 Ook Smit noemt drie motieven. Deze zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is niet moeilijk te constateren dat Posthumus Meyjes en Smit voor een deel uiteenlopende opvattingen hebben. Zeer terecht heeft Smit gewezen op de verbetering van de ‘sin’, een factor die Posthumus Meyjes niet noemt. De tweede weg: Revius' eigen mededelingen in de beide voorredes die hij aan de ‘CL Psalmen Davids’ liet voorafgaan. De eerste voorrede is in proza, de tweede in poëzie. Revius wijst op vier factoren:
De derde weg: eigen onderzoek. Dit hield in: nauwkeurige vergelijking van de zeven gekozen psalmen, regel na regel, en analyse van de geconstateerde wijzigingen. Ik ben begonnen met de regels die slechts in geringe mate gewijzigd zijn: bij deze is er immers meer kans op het geïsoleerd optreden van slechts één wijzigingsfactor. Daarna heb ik de sterker gewijzigde regels geanalyseerd. Tijdens mijn analyse is mij duidelijk geworden dat niet alleen de constateringen van Posthumus Meyjes en Smit, maar ook Revius' eigen mededelingen in zijn beide voorredes onvolledig zijn. Mijn constatering is dat de meeste wijzigingen die Revius in Datheens verzen heeft aangebracht, zijn terug te brengen tot de volgende vijf factoren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Aansluiten bij de tekst van de StatenvertalingDe eerste belangrijke wijzigingsfactor vloeit voort uit het verschil in uitgangspunt bij Datheen en Revius. Datheen volgde voor zijn berijming vrij getrouw het Franse psalmboek van Marot en De Bèze - in 1562 verschenen - en gebruikte daarnaast als bijbelvertaling de Deus Aes-bijbel. Het principe van de uiterste tekstgetrouwheid zullen we daarom bij Datheen niet vinden.Ga naar voetnoot10 Revius daarentegen volgde geen Franse bron en nam bovendien de ‘nieuwe oversettinge des Nederduytschen Bybels’, de z.g. Statenvertaling van 1637, als richtsnoer, zoals hij nadrukkelijk vermeldt in zijn voorrede in proza Aen den christelijcken Leser ende Sanger. Hij spreekt in deze voorrede van verbetering van de ‘sin’. Smit zegt hierover: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De Psalmberijming mocht nergens afwijken van de nieuwe en wetenschappelijk-gefundeerde Bijbelvertaling. De zang der gemeente moest volkomen overeenstemmen met de bedoeling van Gods woord. We mogen aannemen, dat de volgorde op het titelblad: “in sin” en eerst daarna: “in rijmen gebetert” niet willekeurig gekozen is.’ Hoe belangrijk de ‘sin’ (= de bedoeling van Gods woord) voor Revius was, blijkt wel uit het feit dat hij in zijn voorrede in poëzie er nogmaals op attendeert, als hij aan een psalmberijmer de eis stelt: ‘En wijcket niet van Davids soete lier,
Poocht synen, en niet uwen sin te treffen’ (cursivering van mij, J.d.G.)
In feite betekende voor Revius aansluiting bij de tekst van de Statenvertaling hetzelfde als een nauwkeurige aanpassing aan de Hebreeuwse grondtekst. Immers: de Statenvertaling, waaraan Revius zelf als revisor van het Oude Testament had meegewerkt, werd door Revius gezien als de meest adequate en zuivere weergave van de Hebreeuwse tekst. Ik laat nu eerst een aantal voorbeelden volgen, om aan te tonen hoezeer de eerste wijzigingsfactor werkzaam is geweest.
Psalm 1, strofe I, vers 3
Statenvert.: ...noch sitt in het gestoelte der spotteren.
Datheen: End niet en sit by den spoters onreyne/
Revius: Noch op den stoel der spotters hem wil setten/
(R. werkt ‘onreyne’ eruit en ‘stoel’ geeft ‘gestoelte’ van de onberijmde tekst weer.)
Psalm 23, III, 5-6
Statenvert.: ... ende ick sal in het Huys des Heeren blijven in lengte van dagen.
(R. gebruikt ‘sal verkeeren’; dit is stelliger dan ‘hoop’ en komt overeen met de onb. tekst. Verder elimineert R. de vulling ‘twelck niet is om verschoonen’.)
Psalm 72, VIII, 1-2
Statenvert.: Ende hy sal leven/ende men sal hem geven van het gout van Scheba/ ...
(Drie duidelijke verschillen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Psalm 130,I, 5-6
Statenvert.: Heere/hoort nae mijne stemme...
(De onb. tekst geeft weinig woorden, zodat uitbreiding noodzakelijk is. R. geeft in r. 6 een zinvolle variatie van r. 5 en elimineert hiermee de niet-functionele en zwakke regel bij D.)
Bovenstaande voorbeelden zijn m.i. voldoende illustratief. Ze staan model voor gelijksoortige gevallen in elke psalm, in nagenoeg iedere strofe. Dit sluit niet uit dat Datheen verzen heeft geschreven die de tekst van de Statenvertaling dicht benaderen, maar deze zijn wel ver in de minderheid. Deze constatering is uiteraard geen verwijt in de richting van Datheen: hij kon immers onmogelijk gebruik maken van de Statenvertaling, omdat deze pas in 1637 verscheen. Wél ligt hier een verklaring van het feit dat voor Revius de berijming van Datheen op diverse plaatsen onaanvaardbaar was.
Ik wil twee conclusies trekken uit deze voorbeelden. 1. Sommige regels bij Datheen zijn voor Revius in exegetisch opzicht onaanvaardbaar geweest, óf omdat ze iets anders zeggen dan de tekst van de Statenvertaling bedoelt (ps. 1,I, 3; 72, VIII, 1-2), óf omdat belangrijke delen zijn weggelaten (72, VIII, 1-2). 2. Beide dichters hebben dichterlijke uitbreidingen nodig. Deze zijn bij Revius veelal functioneler en een verdere uitwerking van een gegeven beeld in de onberijmde tekst. Bovendien zijn ze geringer in aantal omdat de onberijmde tekst ten volle benut wordt. Men vergelijke: 23, III, 5-6; 72 VIII, 1-2; 130, I, 6. Op grond van het door mij verzamelde materiaal ben ik geneigd te menen dat Revius bezwaren tegen Datheens dichterlijke uitbreidingen, juist vanwege de frekwen-tie daarvan, een belangrijker rol spelen dan de exegetische bezwaren. (In hoeverre de uitbreidingen bij Datheen een gevolg zijn van de Franse bron, van Datheen zelf of van de Deus Aes-bijbel laat ik buiten beschouwing. Het gaat er hier om dat Revius, uitgaande van de tekst van de Statenvertaling, allerlei uitbreidingen en afwijkingen van die tekst constateerde.) Als Revius bezwaar maakt tegen Datheens dichterlijke uitbreidingen op grond van de eis van uiterste tekstgetrouwheid, dan moeten we hier niet alleen denken aan de calvinistische theoloog Revius. Ook de dichter is hier volledig aanwezig: als dichter beschikte Revius over een rijke woordenschat, een veelheid aan synoniemen, het vermogen om losse woorden tot een eenheid te combineren, etc. Hierdoor was hij in staat een beeld breed uit te werken of beknopt samen te vatten, of een functionele uitbreiding te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Bevordering van de verstaanbaarheidHet streven van Revius is geweest een berijming te geven in goed verstaanbaar, eigentijds Nederlands. In zijn beide voorredes noemt hij dit aspect nadrukkelijk. Hij schrijft voor de gehele gemeente van Jezus Christus, daarbij in het bijzonder lettend op de ongeletterden. Uit de voorrede in poëzie citeer ik enige verzen waarin Revius een psalmberijmer, hoe beroemd hij ook moge zijn, dit advies geeft: ‘Maer gunt ons, dat een weynich uwe veder
Tot het begrijp der cleynen sich verneder.
U hooge vlucht wat na de aerde dael.
Hebt ghy verschiet van ongemeyne tael,
Hebdy een vloet van diep-gehaelde reden,
Ey, spaertse, om die elders te besteden.
Soeckt claerheyt, soeckt eenvoudicheyt alhier.
En wycket niet van Davids soete lier,
Poocht sijnen, en niet uwen sin te treffen,
En ons met u ten hemel op te heffen.’ (curs. van mij, J.d.G.)
Reagerend op de onverstaanbaarheid van Datheen wil Revius niet in het tegendeel vervallen: simpelheid en onbenulligheid. Hij zag het wel als zijn eerste taak rekening te houden met de eenvoudigen, maar voor de geletterden moest de berijming ook acceptabel zijn. Nogmaals een uitvoerig citaat ter illustratie, nu uit de voorrede in proza: ‘Ende moet wel bekennen, dat ick int werc getreden zijnde, bevonden hebbe vrij wat meer daer toe te behoren dan ic my inden aenvanck hadde ingebeeldet, ende dat door de herstel-linge der lamme ende losse leden deses gedichtes, oock door het wechnemen van stop-woor-den ende diergelijcke, de sake weynich geholpen was, also met eenen opde verbeteringe van den sin (waertoe wy soo merckelijc door de nieuwe oversettinge des Bybels geholpen zijn) ende op een vaste, ende niettemin vloeyende tsamenstellinge gelettet worden, op dat het werc niet alleen slechte luyden genoech doen, maar ooc voor de verstandige bestaen mochte.’ (curs. van mij, J.d.G.) Om de verstaanbaarheid te bevorderen heeft Revius de berijming van Datheen in tweeërlei opzicht verbeterd. Hij verwijderde en/of verving:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verouderde woorden en uitdrukkingenVooral met behulp van het WNT en Zeventiende-eeuwse Taal van A. WeynenGa naar voetnoot12 heb ik geprobeerd archaïstische woorden te vinden die Revius uit Datheens werk elimineerde. Helaas is het WNT niet volledig en laat het niet altijd duidelijk uitkomen in hoeverre een bepaald woord gebruikelijk, minder gebruikelijk of zeldzaam was. Ondanks deze handicap heb ik diverse woorden in Datheens berijming kunnen vinden, die met grote waarschijnlijkheid voor de 17e-eeuwers ongebruikelijk en/of archaïstisch waren. ps. 1, I, 5: eenpaer. Het WNT noemt als vindplaatsen nagenoeg alleen 16e-eeuwers: A. Bijns, C. Everaert, M. de Castelein, e.a. (WNT III, 3843/44) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ps. 23, I, 2: behoeflick. Het WNT geeft maar 1 vindplaats uit de 17e eeuw en acht het woord na de 17e eeuw beslist verouderd. (WNT II, 1503) Zonder commentaar noem ik nog: vernaemt (ps. 8, II, 4), op sijn oort (ps. 8, III, 4), sonder uytnemen (ps. 8, VI, 3), 't welck niet is om verschoonen (ps. 23, III, 6). Bovenstaande opsomming, die lang niet volledig is, toont m.i. duidelijk aan dat Datheens berijming voor de 17e-eeuwer archaïsmen bevatte die Revius eruit werkte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ingewikkelde zinnen en constructiesIn zijn voorrede in proza wijst Revius erop dat hij o.a. aandacht wilde schenken aan ‘een vaste, ende niettemin vloeyende 'tsamenstellinge’. Ongetwijfeld doelt Revius hier op de zinsbouw. Smit - a.w. p. 250 - laat deze zinsnede m.i. ten onrechte op het metrum slaan. Het is immers bekend dat het 17e-eeuwse ‘'tsamenstellinge’, evenals ‘tsamevouginge’, de betekenis ‘syntaxis’ kan hebben. Ook de context van het citaat maakt duidelijk dat Revius hier niet het metrum op het oog heeft. Hij heeft namelijk het metrum al genoemd - ‘herstellinge der lamme en losse leden’ -, en na de vermelding dat ‘stopwoorden ende diergelijcke’ moeten worden weggenomen, wijst hij erop dat ook gelet dient te worden op ‘verbeteringe van den sin’ en ‘een vaste, ende niettemin vloeyende 'tsamenstellinge’. Ik interpreteer de zinsnede ‘een ... 'tsamenstellinge’ als: goed gebouwde maar toch vlotlopende en gemakkelijk te begrijpen constructies. Het aanwijzen van zinnen en constructies bij Datheen die voor Revius niet acceptabel waren, is een zaak waarbij heel voorzichtig te werk moet worden gegaan. Allerlei constructies die voor ons thans onaanvaardbaar zijn, waren dit nog niet voor de 17e-eeuwers. Zo gebruikte Datheen vrij veel naamvalsconstructies van het type ‘der Godloosen raadt’, maar Revius deed dit eerder méér dan minder is mij gebleken. Enige voorbeelden bij Revius: der godloosen raet (1, I, 1), Der vromen wech (1, IV, 1), uwes names eere (8, I, 2), Uwer handen wercken (8, III, 2). Ook Revius gebruikt, zij het niet vaak, een woordorde en een samentrekking die anno 1976 ontoelaatbaar of niet geheel zuiver zijn. Rekening houdend met het bovenstaande meen ik toch te mogen stellen dat de zinsbouw bij Revius doorgaans minder ingewikkeld is dan bij Datheen. Revius streeft naar een eenvoudiger syntaxis. Dit is bijvoorbeeld duidelijk te zien in psalm 23, III, 3-6 (zie bijlage). Op diverse manieren kunnen zinnen bij Datheen onoverzichtelijk en ingewikkeld zijn. Vooral drie typen komen frekwent voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Opeenhoping van bepalingen-inclusief stoplappen! - waardoor de kern van de zin verloren dreigt te gaan. Ter illustratie citeer ik uit ps. 8, str. VII, r. 3-4: Sonder uytnemen alles int ghemeen/
Hebt ghy hem onderdaen ghemaeckt met een.
(De kern is: ‘... alles...Hebt ghy hem onderdaen ghemaeckt’.)
2. Uiteenrukking van kern en bepaling. Als voorbeeld ps. 8, V, 2-3: Want ghy maect hem overvloedich end rijcke
Van heerlickheyt/ die doch naeckt is end bloot/
(‘die...bloot’ is een bijv. bijz. bij ‘hem’)
3. De samentrekking, waarbij Datheen veel verder gaat dan Revius. Als voorbeeld kies ik ps. 97, II, 1-4: Een groot vyer voor hem gaet/
Twelck rontsomme verslaet/
End doet al sijn vyanden
Gantsch tot asschen verbranden.
(‘al sijn vyanden’ is samengetrokken)
Ingewikkelde zinsbouw zal - of kan - meegespeeld hebben bij het wijzigen van de volgende regels, die ik nu zonder nadere toelichting noem: ps. 1, IV, 1; ps. 8, II, 3-4; ps. 8, V, 2-3; ps. 8, VI, 3-4; ps. 23, III, 3-6; ps. 72, VI, 5-6; VIII, 5-8; ps. 97, II, 2-4; III, 3-4; ps. 121, II, 2-3; III, 5-6; ps. 130, III, 8; IV, 2-4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Dichterlijke redenenDe dichterlijke factor wordt door Revius reeds op frontispice en titelpagina aangeduid als hij spreekt van ‘in sin ende rijmen gebeterd’ (curs. van mij, J.d.G.). Ook in zijn. voorrede in proza noemt hij deze factor nadrukkelijk. Hij spreekt daar immers van ‘het wechnemen van stop-woorden ende diergelijcke’ en van ‘herstellinge der lamme ende losse leden’. Met het laatste duidt hij op het metrum. Vooral ‘het wechnemen van stop-woorden ende diergelijcke’ is nogal vaag geformuleerd. Posthumus Meyjes en Smit verschaffen ons weinig gegevens omtrent dit punt. Na mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat Revius vooral drie soorten correcties uitvoert, die ik onder ‘dichterlijke redenen’ wil rangschikken. Deze zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metrisch maken van de verzenDatheens berijming is niet metrisch. Revius schreef, vooral na 1630, vrij streng | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metrische verzen.Ga naar voetnoot13 Ook de psalmen moesten metrisch zijn: ‘lamme ende losse leden’ zijn ontoelaatbaar. Lang niet alle regels behoefde Revius te wijzigen i.v.m. het metrum. In de zeven onderzochte psalmen kan iets meer dan de helft van de regels bij Datheen metrisch gelezen worden, mits we rekening houden met andere accenten en mogelijke accentverschuivingen in het 17e-eeuws, waarop o.m. KazemierGa naar voetnoot14 wijst: ‘Wel moeten we in acht nemen, dat sommige woorden een ander accent hadden dan nu, maar voor de meeste is dat toch niet het geval. Meer dan eens moet in die tijd een accentverschuiving niet als hinderlijk gevoeld zijn, in welke mening we gesterkt worden door het feit, dat het verschijnsel zich alleen bij samengestelde woorden voordoet, nooit bij twee opeenvolgende woorden’. Beslist niet metrisch zijn m.i. bij Datheen 132 van de in totaal 281 vss., dus iets minder dan de helft. Hieronder volgt een overzicht van de regels en percentages per psalm.
Gezien het grote aantal regels waarin het metrum een reden - soms de enige reden - tot wijziging is geweest, moeten we spreken van een belangrijke factor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wegwerken van niet-functionele vullingDatheen maakte gebruik van allerlei versierende toevoegingen, pleonasmen en stop-lappen. Dit gebeurt veelal in rijmpositie, maar niet uitsluitend. Hoezeer ook stoplap-pen en epitheta organtia in de 16e eeuw algemeen geweest mogen zijn,Ga naar voetnoot15 voor een begaafd dichter als Revius waren deze anno 1640 niet (meer) aanvaardbaar. Daarom spreekt hij van ‘het wechnemen van stop-woorden ende diergelijcke’. Niet-functionele vulling moest hij m.i. om twee redenen afwijzen: 1. Uit theologische overwegingen: zo dicht mogelijk bij de onberijmde tekst blijven (zie het voorafgaande); 2. Uit dichterlijke overwegingen: streven naar functioneel woordgebruik. Ik beschouw woorden als ‘niet-functioneel’, wanneer ze kennelijk alleen tot doel hebben een regel vol te maken of iets volkomen overbodigs toevoegen. Eén voorbeeld om te illusteren dat Revius het overbodige eruit gooit (curs. door mij, J.d.G.): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het etiket ‘niet-functioneel’ moet uiteraard met voorzichtigheid gehanteerd worden. Nadat ik alle twijfelgevallen heb weggestreeft, blijft er een respectabele lijst over, waaruit ik enkele grepen doe. Ik kom tot de volgende indeling:
Mij is gebleken dat Revius geen bezwaar heeft gemaakt tegen tautologieën. Wel vervangt hij sommige tautologieën, maar dan is er een duidelijke reden: metrum e.d. Daarnaast voegde hij diverse tautologieën toe: heyl en spoet (1, II, 5), lof en eere (8, IX, 3), cruys en jammer (72, II, 6). Het totaal aantal tautologieën bij Datheen is nauwelijks groter dan bij Revius. Om dit verschijnsel te verklaren moeten we letten op de grondtekst. Het opvallendste vormkenmerk van de Hebreeuwse poëzie is de ‘dub-belzegging’, zich uitend in parallellismen en tautologieën. We vinden er vele plaatsen waar een mededeling tweemaal voorkomt, zoals in de volgende voorbeelden waarin de onberijmde tekst van de Statenvertaling het vormkenmerk van de grondtekst heeft bewaard.
Het lijkt mij aannemelijk dat Revius de tautologie volledig accepteerde vanwege de frekwentie ervan in de grondtekst en dientengevolge in de tekst van de Statenvertaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermijden van woordherhalingRevius vermeed zoveel mogelijk een herhaald gebruik van een woord in dezelfde strofe of zelfs in twee opeenvolgende strofen. Ik kies een voorbeeld uit psalm 97: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men vergelijke ook nog ps. 72, I, 7 / II, 1 en ps. 72, II, 4-5. Het vermijden van woordherhaling heeft in alle psalmen - met uitzondering van psalm 23 - een duidelijke rol gespeeld. Revius streefde naar variatie en toont een grotere woordrijkdom dan Datheen. Mijn conclusie moet zijn - gebaseerd op het materiaal dat ik verzameld heb - dat de dichterlijke redenen tezamen een zeer belangrijke wijzigingsfactor vormen, van groter gewicht dan de verstaanbaarheidsfactor. Ik eindig met een beknopt totaaloverzicht van het aantal regels dat per psalm mede o.i.v. dichterlijke redenen is gewijzigd: ps. 1 (17 gewijzigde regels = 71%); ps. 8 ((33 gewijz. Regels = 92%); ps. 23 (13 gewijz. Regels = 72%); ps. 72 (63 gewijz. Regels = 75%); ps. 97 (34 gewijz. Regels = 54%); ps. 121 (15 gewijz. regels = 63%); ps. 130(14gewijz. Regels = 44%). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Melodische redenenHet is bekend dat Revius belangstelling had voor muziek. Posthumus Meyjes doet hierover verschillende mededelingen.Ga naar voetnoot16 Uit de voorrede in proza blijkt dat Revius niet alleen oog gehad heeft voor de tekst van de psalmen, maar ook voor de melodie. Hij schrijft daarin dat hij de bestaande zangwijzen wil handhaven om ‘ooc in de maniere van singen’ mét de gereformeerde kerken van Frankrijk en Duitsland overeenstemming te behouden. Op grond hiervan zou het voor de hand liggen aan te nemen dat Revius bij zijn herdichting rekening heeft gehouden met de ritmische zangwijze der psalmen, hoewel hij niet vermeldt dat hij Datheens werk ook om déze reden wilde verbeteren. Belangstelling voor muziek is echter nog geen bewijs van eigen muzikaliteit. Daarom heb ik zo nauwkeurig mogelijk onderzocht in hoeverre Datheen én Revius recht hebben gedaan aan een juist verband tussen woord en toon. Een psalmberijmer die een ritmisch zingbaar lied wil dichten, moet zich ervan bewust zijn dat de woorden in onze taal syllaben met hoofdaccenten, syllaben met nevenaccenten en syllaben zonder klemtoon (kunnen) hebben. Musicologen noemen diverse wetten voor een goede verhouding tussen woord en toon, tussen tekst en melodie. De hoofdwet is wel: De hoofdaccenten van woord en zin moeten primair vallen op de plaats van het regelmatig accent in de melodie, d.i. het begin van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maten; een onbeklemtoonde syllabe mag op deze plaats nooit voorkomen.Ga naar voetnoot17 Deze wet, die het minimum aangeeft waaraan een psalmregel dient te voldoen, heb ik als uitgangspunt genomen. Zo kom ik tot het volgende overzicht voor Datheen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verhouding woord-toon bij Datheen
Dit overzicht laat ons zien dat het percentage melodisch onaanvaardbare regels varieert van 22% tot 56%. Verder blijken in de totaal 44 strofen er slechts twee melodisch geheel acceptabel: ps. 72, XI en ps. 97, IV. Bovenvermeld resultaat is alleen gebaseerd op het toepassen van de ‘hoofdwet’ (zie hiervóór). Ook zonder andere wetten die musicologen noemen, bij het onderzoek te betrekken is het resultaat duidelijk: Datheens psalmen zijn niet ritmisch te zingen! In iedere monografie over de geschiedenis van ons psalmgezang staat te lezen dat dit mede heeft geleid tot een noodzakelijk compromis tussen woord en toon: de z.g. iso-ritmische zangwijze, in de volksmond wel aangeduid met ‘zingen op hele noten’. Deze zangwijze komt in de 17e eeuw op - een precies jaartal is, gezien onze ontoereikende kennis op dit terrein, niet te geven - en ± 1700 is over het algemeen het ritmische psalmgezang verdwenen.Ga naar voetnoot18
Voor Revius' berijming kom ik tot een heel ander overzicht. Hier zijn van vijf psalmen (ps. 1, 8, 23, 121, 130) alle regels melodisch acceptabel! In psalm 72 zijn slechts twee regels ‘niet fraai’ (VIII, 3: geen fraai accent op dat; IX, 1: geen fraai accent op de) en dat geldt ook voor psalm 97 (II, 9: geen fraai accent op het; IV, 4: beslist lelijk accent op de). Bij Revius dus slechts vier minder geslaagde regels, tegenover 95 onaanvaardbare regels bij Datheen! Er dient nog opgemerkt te worden dat elke regel die Revius melodisch heeft verbeterd, ook metrisch is gemaakt. Het aanbrengen van metrum heeft echter niet automatisch tot gevolg dat de regels dan ook geschikt zijn voor de melodie. Dit alles valt gemakkelijk te bewijzen met de berijming van 1773: deze is strikt metrisch - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
invloed van de dichtgenootschappen! - maar talloos zijn daarin de plaatsen waar woord en toon botsen. Vele psalmen zijn in dit opzicht berucht; ik noem bijvoorbeeld ps. 149, I, 5-6. Herstel van de verhouding woord en toon zullen we beslist als een wijzigingsfactor moeten beschouwen. De berijming van Revius verleent steun aan de algemene opvatting dat de iso-ritmische zangwijze der psalmen pas ± 1700 de overhand heeft gekregen. Revius hield in het midden van de 17e eeuw nog nadrukkelijk vast aan de ritmische zangwijze. Ook voor musicologen heeft zijn berijming daarom betekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. Grammaticale redenenMet ‘grammaticale redenen’ bedoel ik: Revius gebruikte een ander grammaticaal systeem en ging van andere taalkundige opvattingen uit dan Datheen. Ten eerste gebruikte Revius een andere spelling en paste hij andere buigingsvormen toe bij substantieven, artikels, enz. Een ieder kan dit voor zichzelf constateren. Het zou interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre Revius zich heeft gehouden aan de Resolutiën van de vertalers en revisors van de Statenvertaling. Verder maakte Datheen gebruik van germanismen. Lenselink spreekt van ‘oosterse elementen’.Ga naar voetnoot19 Het is zeer wel mogelijk dat Revius deze eruit heeft gewerkt, maar mijn geringe materiaal laat geen stellige uitspraak toe. Ik denk in dit verband aan alleyne (ps. 1, I, 4; rijmend op onreyne); alghemeyn (ps. 72, V, 8; rijmend op reyn); spaet (ps. 72, VII, 8; invloed van het Duitse spät?). Tenslotte heb ik enige grammaticaal onjuiste constructies en verwijzingen bij Datheen aangetroffen die Revius er zonder pardon uit heeft gegooid, omdat ze uitingen zijn van slordig taalgebruik. Als voorbeelden noem ik psalm 8, VI, 1-2 (onjuiste verwijzing van ‘der selven’ naar het onzijdig substantief ‘'twerck’) en psalm 72, VIII, 7-8 (ontoelaatbare discongruentie tussen het subject ‘boomen’ en de persoonsvorm ‘sal’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Conclusies1. Ik meen in het voorafgaande te hebben aangetoond dat de studies van Posthumus Meyjes en Smit en de voorredes van Revius zelf ons niet volledig inlichten voor wat betreft de factoren die Revius hebben gebracht tot wijziging van Datheens berijming. Eigen onderzoek heeft mij duidelijk gemaakt dat de melodische factor ten onrechte niet genoemd is en dat de dichterlijke redenen onvoldoende zijn toegelicht. 2. De meeste wijzigingen zijn terug te brengen tot vijf factoren: aansluiten bij de tekst van de Statenvertaling; bevordering van de verstaanbaarheid; dichterlijke redenen; melodische redenen; grammaticale redenen. Van deze vijf komen de factoren ‘aan sluiten bij de tekst van de Statenvertaling’ en ‘dichterlijke redenen’ mij als de belangrijkste voor. Daarna komen in volgorde van belangrijkheid: de verstaanbaar-heidsfactor, de melodische factor en de grammaticale factor. 3. De wijzigingsfactoren treden doorgaans niet geïsoleerd op. De meeste wijzigingen zijn gecompliceerd; veelal is er sprake van een samenspel van motieven. Dit is goed te zien in het volgende geval: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeker drie factoren zijn hier in het geding geweest: aansluiten aan de tekst van de Statenvertaling (‘steedts’ in r. 5 is zwakker dan ‘Van nu tot allen tijden’ en r. 6 bij Datheen is een niet-functionele uitbreiding); dichterlijke redenen (Revius elimineerde de stoflap ‘oock’; r. 6 maakte hij metrisch); melodische redenen (r. 6 is niet acceptabel bij Datheen: lelijk accent op de 2e syllabe van ‘gaven’). 4. De genoemde factoren verklaren wel vele wijzigingen geheel of ten dele, maar niet alle. Een deel van het wijzigingsproces is niet volledig aan te voelen en verklaren. Deze conclusie kan voor de lezer nauwelijks een verrassing zijn.Ga naar voetnoot20
Kazernelaan 3 Ede J. DE GIER | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage bij: Revius en Datheen
Psalm 1
Datheen
1[regelnummer]
Die niet en gaet in der Godloosen raedt/
Die op den wegh der sondaren niet staet/
End niet en sit by den spotters onreyne/
Maer dagh en nacht heeft in Gods wet alleyne/
Al sijnen lust/Ja spreeckt daer van eenpaer/
Die mensch is wel gelucksalich voorwaer.
2[regelnummer]
Hy sal ghelijck zijn eenen schoonen boom/
Gheplant by eenen claren waterstroom/
Die sijn vruchten gheeft in bequame tijden/
Van welcken geen drooghe blat valt bezijden:
Soo sal de mensche salich zijn bekent/
Met al sijn doen/ tot welcken hy hem went.
3[regelnummer]
Maer so en ist met den Godloosen niet/
Die als caf verstroyt werden datmen 't siet/
'Twelck vanden wint hier en daer wert gedreven:
Soo sullen sy in Gods gherichte beven/
End niet bestaen/maer haest vergaen beschaemt/
Met den vromen werden sy niet ghenaemt.
4[regelnummer]
God kent den wech end der vromen gemoet/
Hy draecht sorghe voor hen end voor haer goet/
Dies sullen sy wel ghelucksalich wesen:
Maer nademael dat onse God ghepresen
By den godloosen niet en wort gheacht/
Sy end haer doen/werden tot niet ghebracht.
Revius
1[regelnummer]
Die niet en gaet in der godloosen raet/
Die op den wech der sondaers niet en staet/
Noch op den stoel der spotters hem wil setten/
Maer dach en nacht heeft in des Heeren wetten
Al synen lust/ja spreect daer stadich van:
Dat is voorwaer een wel-geluckich man.
2[regelnummer]
Hy sal gelijc zijn eenen schoonen boom/
Geplantet aen een claren water-stroom/
Die tsyner tijt veel goede vruchten brenget/
Waer van geen blat en vallet noch versenget/
Soo crijcht die mens geduerich heyl en spoet
Van Godes hant in alles wat hy doet.
3[regelnummer]
'tEn is soo met de goddeloose niet/
Maer als het caf dat heen en weder vlie't/
Van stercken wint verstrooyt en omgedreven
So sullen sy in Gods gerichte beven/
En niet bestaen/maer haest vergaen/beschaemt;
Sy werden by de vroome niet versaemt.
4[regelnummer]
Der vromen welch den Heer bekennet is/
Hy draget sorg' voor haer behoudenis/
Dies sullen sy geluckich zijn en blijven:
Maer die alhier een godloos wesen drijven
En wandelen in een verkeerde baen
Sy en haer doen te gronde moeten gaen.
Psalm 8
1[regelnummer]
O Onse Godt en Heer seer hooch ghepresen/
Hoe heerlick moet doch uwen Name wesen:
Over d'Aertrijck streckt u Heerlickheyt schoon/
Ja wijder dan daer gaet des Hemels throon.
2[regelnummer]
Men siet alsins uwer cracht veel ghetuygen/
Selfs inden mont der kinderen die suyghen/
Daer door maeckt ghy te niet ende beschaemt/
U vyanden door u cracht seer vernaemt/
3[regelnummer]
Maer als ick wil aensien ende bemereken/
De Hemelen/Heer/uwer handen wereken/
De Sterren/de Mane/die ghy door't woordt
Maeckt/ende stelt een yeder op sijn oort.
4[regelnummer]
Als dan spreeck ick by my verwondert seere/
Wat ist doch vanden armen mensch/O Heere/
Dat ghy sijner alsoo ghedachtich zijt/
End over hem sorghe draecht t'aller tijdt?
1[regelnummer]
O Groote God/o onser aller Heere/
Hoe wonderbaer is uwes names eere!
Die over d'aerd' hebt uwe majesteyt
Ja boven al de hemels uytgebreyt.
2[regelnummer]
Van uwe macht zijn levende getuygen
De monden swack der kinderen die suygen/
Daer door dat ghy te schande hebt ghemaeckt
Den vyant die u mogentheyt versaeckt.
3[regelnummer]
Maer als ick wil aendachtelijck bemereken
De Hemels hooch/Heer uwer handen wercken/
De sterren claer/de sonne en de maen
Die ordentlijck aen hare plaetse staen
4[regelnummer]
Soo roep ick uyt by my verwondert seere/
Wat is doch aen den armen mensch/o Heere?
Wat is doch aen t'ellendich menschen kint
Dat ghy zijn best soo hertelijck besint?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5[regelnummer]
Ghy maect hem dat hy God schier zy gelijcke/
Want ghy maect hem overvloedich end rijcke
Van heerlickheyt/die doch naeckt is end bloot/
Ghy maeckt hem vol met veel goederen groot.
6[regelnummer]
Ghy laet hem zijn over 'twerck uwer handen.
Als een Heer der selven in allen Landen:
Sonder uytnemen alles int ghemeen/
Hebt ghy hem onderdaan ghemaeckt met een.
7[regelnummer]
Ossen/schapen/haer wolle end haer vellen/
Die ghy op den berghen voet sonder quellen/
End op dat velt weyden doet over al/
In bosschen/berghen/end in menich dal.
8[regelnummer]
De vlieghende voghelen die wel singhen/
De vischen des Meyrs/ende oock alle dinghen/
Dien ghy haer wesen end den adem gheeft/
Maeckt ghy hem onderdaen/Ja al wat leeft.
9[regelnummer]
O onse Godt/end Heer seer hooch ghepresen/
Ten rechten moet uwen naem heerlick wesen/
Uwes naems heerlickheydt in overvloet/
Streckt veel wijder dan den aertbodem doet.
5[regelnummer]
Ghy maeckt hem schier den engelen gelijcke/
Ghy maeckt hem overvloedigh ende rijcke/
Ghy hebt aen hem u goedicheyt betoont/
Met cieraet en met heerlijckheyt gecroont.
6[regelnummer]
Ghy stelt hem over t'maecksel uwer handen/
Waer het oock is in d'aldervreemtste landen/
Ghy legt het alles onder zijnen voet/
Op zijn bevel het alles passen moet.
7[regelnummer]
De schaepkens teer/derlammers grote hoopen/
De ossen vet die door de weyden loopen/
En al het vee/dat in het ruyme velt
Syn voeder soeckt/buycht onder zijn gewelt.
8[regelnummer]
De vogels licht die aen den hemel singen/
De visschen glat die door de baren dringen/
En zijn oock van syn dienstbaerheyt niet vry/
Op dat het al hem onderworpen zy.
9[regelnummer]
O goede God/o onser aller Heere/
Hoe wonderbaer is uwes names eere!
U grooten naem is lof en eere weert
In allen landen op de gantsche eerdt.
Psalm 23
1[regelnummer]
Myn God voet my als mijn Herder gepresen:
Dies sal ick gheenes dincx behoeflick wesen/
Int groene gras seer lieflic hy my weydet/
End aen dat soet water hy my gheleydet/
Hy verquickt mijn siel/die seer is versleghen/
Om sijns Naems wil leyt hy my in sijn weghen.
2[regelnummer]
Al waert schoon dat ic int dal des doots ginge/
End dat hy my des doots schaduwe omvinghe/
Ick vreesde niet/ghy zijt by my ghestadich:
End ghy troost my met uwen staf ghenadich:
Ghy maect rijck met goeden seer velerhanden/
Mijn tafel voor d'oogen mijner vyanden.
3[regelnummer]
Gy salft mijn hooft met rieckend' oly goedich/
End schenckt my den beker vol overvloedich:
Ghy sult doen dat uwe gunst/o Heer crachtich/
Mijn leven lanc by my steets blijft eendrachtich/
Soo dat ick hoop eeuwichlick vast te woonen
In Godes huys/twelck niet is om verschoonen.
1[regelnummer]
Myn herder trou is God de Heer der Heeren/
Wat ick behoef en sal ick niet ontbeeren/
Int groene gras seer lieflijck hy my weydet/
Aen waters coel hy mijne siel geleydet/
Hy troostet die met synen milden segen/
Om syns naems wil leydt hy my in syn wegen.
2[regelnummer]
Al waert dat ick int dal des dodes ginge/
End my des doodes duysternis omvinge/
Ic vreesde niet/ghy zijt by my gestadich/
Ghy troostet my met uwen staf genadich/
Ghy maket rijck met spijse velerhande
Mijn tafel voor 'tgesicht van mijn vyanden.
3[regelnummer]
Ghy salft mijn hooft met rieckend' oly goedich/
Ghy vullet my den beker overvloedich/
U groote gunst sal my/o Heer/aenkleven
En blijven by soo lang' als ick sal leven/
En boven dien sal ick int huys des Heeren
In eeuwicheyt gerustelijck verkeeren.
Psalm 72
1[regelnummer]
Wilt doch u gericht over gheven/
Uwen Coninck/O Heer/
End u gherechticheydt daer neven/
Sijnen Sone met eer:
Op dat hy al u volck voortrede/
1[regelnummer]
Wilt doch u oordeel overgeven
Aen onsen Coninck Heer:
En uwe rechten wel-beschreven
Syn Sone vlijtich leer.
Dat hy u volck recht-matich richte/
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inder gherechticheydt/
End d'arme bescherme met vrede/
In aller billicheyt.
2[regelnummer]
Dat de Bergen den vrede rijcke
Onder 'tvolck brenghen voort/
End de heuvelen desghelijcke
Dat recht/Heer/na u woort.
Hy sal die by dat recht bewaren
Die met noot zijn ghequelt:
End uytroeyen diese beswaren/
Met cracht ende ghewelt.
3[regelnummer]
Van een yeder der onderdanen/
Sult ghy steets eer ontfaen/
Soo lanck als de Son end de Mane
Sullen schijnen voortaen.
Hy daelt als den reghen bequame
Opt velt aen elcken kant/
End als den dau seer aenghename/
Op dat verdorde lant.
4[regelnummer]
Onder sijn rijck sullen schoon bloeyen/
De goede menschen al:
In peys sullen sy soo langh' groeyen/
Als de Maen schijnen sal.
Van d'een zee streckt sijn rijck ghepresen/
Tot d'ander zee bekendt:
Van Euphrates salt verbreyt wesen/
Tot aen des weerelts endt.
5[regelnummer]
Hem sullen met ghevouwen handen
Mooren vallen te voet/
Oock sullen kussen sijn vyanden/
D'aerde met groot ootmoet.
Die int Meyr heerschen/end d'Eylanden/
Sullen gheschenck doen reyn/
D'arabers sullen met verstanden/
'Tselve doen alghemeyn.
6[regelnummer]
Alle Coninghen sullen t'same
Hem aenbidden met een:
De Heyd'nen sullen sijnen Name
Prijsen groot ende cleen.
Hy sal den armen t'sijner baten
Verlossen die nu schreyt/
End helpen hem die is verlaten/
Wt sijne ellendicheyt.
7[regelnummer]
Hy sal den armen end den cleenen
Ghenadich zijn end goet/
Den genen die schreyen end weenen/
Wert hy vriend'lick end soet.
Hy salse voor't ghewelt bewaren/
En sonder onderscheyt
Van rijck en arm de saken slichte
In aller billickheyt.
2[regelnummer]
Geeft dat de rust/geeft dat den vrede
Op alle bergen bloey:
Gerechticheyt en goede sede
Aen alle heuvels groey.
Hy salse by het recht bewaren
Die cruys en jammer quelt/
En straffen diese hart beswaren
Met onrecht en gewelt.
3[regelnummer]
So sullen u gehoorsaem wesen
Soo lang' als son en maen
Hooch aen den hemel opgeresen
Haer snelle gangen gaen.
Hy daelt/gelijck een coelen regen
Daer 'tgras is afgemaeyt/
Als droppels neer te vallen plegen
Op 't aerdrijck nieu besaeyt.
4[regelnummer]
De goede mensch sal vrolijck leven
En gants voorspoedich zijn/
Tot dat de maen niet meer sal geven
De werelt haren schijn.
Van see tot see/van lant tot landen
Gereyckt syn regiment/
Ja van Euphratis vochte stranden
Tot aen des werelts end.
5[regelnummer]
Het volck der onbewoonde steden
Hem vallen sal te voet:
Syn vyant/met gebogen leden
De aerde cussen moet.
De Vorsten Tharsis/en d'eylanden
Hem brengen hare schult/
d'Arabers en Sabeërs handen
Met gaven zijn vervult.
6[regelnummer]
De coningen van alle rijcken
Tsaem knielen voor hem neer.
De heydenen uyt verre wijcken
Bewijsen hem syn eer.
Den armen man comt hy te baten
Die tot hem treurich schreyt/
Hy helpet die hier is verlaten
Wt syn ellendicheyt.
7[regelnummer]
Den ongeachten en den cleenen
Sal hy genadich zijn.
Die van gebrec en commer weenen
Verlosset hy uyt pijn.
Haer sielen voor gewelt en logen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
End voor bedroch seer quaet.
Hy sal oock 'tbloet sijner dienaren
Hooch achten vroech end spaet.
8[regelnummer]
Den armen sal hy oock uytgheven
Dat Arabische gout/
Sy sullen hem alle haer leven/
Dienen t'saem met eenvout.
Dat coorn sal overvloedigh wesen/
‘Tvelt vol zijnd’ over al/
Ghelijck de boomen hooch gheresen/
Des Libans ruyschen sal.
9[regelnummer]
Dan sullen bloeyen inde steden/
Burgher ende Coopman/
Sy sullen toenemen in vrede/
Ghelijck 'tgroen gras voortan/
Des Conincx naem sal bekent blijven/
Elck sal dies doen vermaen/
Sijn roem sal soo langhe beclijven/
Als Son'end Mane staen.
10[regelnummer]
Der Heydenen alle geslachten/
Werden hem onderdaen:
Sy sullen hem gheluckich achten/
End prijsen hem voortaen.
Sprekende: Gelooft zy de Heere
Des volcx van Israel/
Die int werck is wonderlick seere/
Ja hy/end niemand el.
11[regelnummer]
Heerlick ghelooft werde sijn Name/
Tot inder eeuwicheyt/
De landen moeten vol zijn t'same/
Van sijner heerlickheyt.
Neemt hy in syn behoed.
En boven al is voor syn oogen
Seer costelijck haer bloet.
8[regelnummer]
Syn leven blijft, men sal hem geven
'tGout van Arabia.
En bidden/dat hem al syn leven
Den segen volge nae.
Een hant vol coren sal doen comen
Te voorschijn soo veel graen
Dat het sal ruysschen/als de bomen
Die op den Liban staen.
9[regelnummer]
Dan sullen de bemuyrde steden
Veel borgers brengen uyt.
Toenemen sullen sy in vreden
Gelijck het groene cruyt.
Des Conincx naem sal niet verdwijnen/
Maer blijven in gedacht
(Soo lang' de schoone son sal schijnen)
By 'tcomstige geslacht.
10[regelnummer]
De heydens sullen altesame
Gesegent zijn in hem.
Sy sullen prijsen synen name
Met opgeheven stem:
En seggen: lof sy onsen Vader
De Godt van Israël/
Hy is alleen een wonderdader/
Hy maecket alles wel.
11[regelnummer]
Syn naem sy eeuwichlijck in waerden
By aller menschen schaer.
Syn heerlijckheyt vervuil' de aerde.
Ja/Amen/dat sy waer.
Psalm 97
1[regelnummer]
Een Coninc is de Heer/
Dies moet verblijden seer/
In hem dat gantsch aertrijeke/
d'Eylanden desgelijcke.
Der wolcken duysterheydt/
Verbercht sijn Majesteyt:
End sijn stoel metter daet/
Seer vastelick bestaet/
Door sijn gherechticheyt.
2[regelnummer]
Een groot vyer voor hem gaet/
'Twelck rontsomme verslaet/
End doet al sijn vyanden
Gantsch tot asschen verbranden.
Den blixem fel hy schiet
1[regelnummer]
Een coninck is de Heer/
Dies moet verblijden seer
Voor hem dat gantsch aertrijcke/
d'Eylanden diesgelijcke.
Der wolcken duysterheyt
Bedeckt sijn majesteyt/
Den throon van syn gericht
Is vastelijck gesticht
Door sijn gerechticheyt.
2[regelnummer]
Een vlamme voor hem gaet/
Om/die hem dragen haet/
Als bittere vyanden
Tot assche te verbranden.
Den donder hy uytgiet/
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over 'taertrijck met vliet/
Hy weerlicht hier end daer/
'Taertrijck is vol van vaer/
End beeft alst dit aensiet.
3[regelnummer]
De berghen niet bestaen/
Maer als dat Was vergaen
Voor Godt een heerscher machtich
De aertbodems seer crachtich.
De Hemelen doen condt/
End 'tfirmament vermondt
Gods gherechtigheydt goet/
End d'aertrijck bemerckt vroet
Sijn eer tot deser stondt.
4[regelnummer]
Dat sy werden beschaemt/
Die daer ('twelck niet betaemt)
Tot beelden zijn ghevloden/
End dienen den Afgoden.
Ghy Enghelen al t'saem
Aenbidt den Heer bequaem:
Zion die Godes woort
Met vreuchden heeft ghehoort/
Verblijdt in sijnen naem.
5[regelnummer]
O Heer /u regiment/
Den dochteren bekent/
Van Juda uytghelesen:
Wert seer van haer ghepresen.
Want ghy nu verhoocht zijt
In allen landen wijt:
Meer zijt ghy door u cracht
Dan de Goden gheacht/
Nu end tot aller tijt.
6[regelnummer]
Ghy die den Heer bemint/
End hertelick versint/
Wilt doch de boosheydt haten/
End gantschelick verlaten:
Want God 'tleven bewaert
Sijner knechten vermaert/
Die hy verlossen sal
Vanden Godloosen al/
End makens' onbeswaert.
7[regelnummer]
Den vromen sal voortaen
'Tlicht des troostes op gaen:
Blyschap comt na veel smerten/
Allen oprechten herten.
Comt dan ghy vrome reyn/
Verblijdt u groot end cleyn/
Inden Heer u verheucht/
End prijst (zijnde vol vreucht)
Sijn goetheydt int ghemeyn.
De blixemen hy schiet/
Hy lichtet hel en claer/
De aerde vol van vaer
Beeft als sy het aensiet.
3[regelnummer]
De bergen niet bestaen/
Maer als het was vergaen
voor 'taenschijn Gods almachtich
Des wèrelts heerscher crachtich.
De hemels doen vermaen
Dat alles is gedaen
Van hem in billickheyt:
De wolcken wijt verspreyt
Syn eere schouwen aen.
4[regelnummer]
Dat sulcke zijn beschaemt
En sinneloos genaemt
Die beelden dienst bewijsen
En de afgoden prijsen.
Ghy engelen valt neer
Voor aller Heeren Heer/
Siet/Zion die syn woort
En daden heeft gehoort
Verblijt sich in syn eer.
5[regelnummer]
O Heer/u regiment
Den dochteren bekent
Van Juda/doet met vreugde
Haer prijsen uwe deugde.
Want ghy van alle-tijt
O God de hoochste zijt/
Ontsienlijcker van macht
Als die men goden acht
In al de werelt wijt.
6[regelnummer]
Ghy die den Heer bemint
En hertelijck besint/
Wilt doch het quade haten
En willich varen laten.
Want God by 'tleven spaert
Die oprecht zijn van aert/
Hy staet de sulcke by/
En maeckt haer sielen vry
Van der godloosen swaert.
7[regelnummer]
Het licht eens op sal gaen
Die na Gods vreese staen.
En blijtschap vry van smerten
Die suyver zijn van herten.
Weest vrolijck in den Heer
Ghy vroome/doet hem eer.
Syn hoogen roem verbreydt/
En syne heylicheyt
Vergetet nimmermeer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Psalm 121
1[regelnummer]
Tot den berghen hef ick op mijn
Ooghen: ende van daer
Verwacht ic hulp eenpaer:
Maer op Godt die gemaect heeft fijn
Hemel end aerd' int ronden/
Wil ick my vastlick gronden.
2[regelnummer]
Godt sal niet laten uwen voet
Struyckelen: want altijdt
Waeckt hy end u bevrijt:
Hy slaept niet die Israël hoet/
Maer waeckt aen allen zijden/
End sluymt tot gheenen tijden.
3[regelnummer]
God sal van boven u bystaen/
Die u ter rechter hant
Staet tot uwen bystant.
'Sdaechs sal u de Sonne niet slaen/
De Mane cout met schaden
Sal u snachts niet beladen.
4[regelnummer]
God behoet u voortaen van quaet/
Hy sal u ziel voorwaer
Behoeden voor ghevaer.
End als ghy uyt of oock in gaet/
Sal hy u steedts bevrijden/
End met gaven verblijden.
1[regelnummer]
Myn oog ick na de bergen slae/
Van waer int tranen-dal
My hulpe comen sal.
Om hulp ick tot den Heere gae/
Die aerd' en hemel beyde
Door syne cracht bereydde.
2[regelnummer]
Hy sal niet laten uwen voet/
Wtglijden/want altijt
Waeckt hy die u bevrijt.
Siet/hy die Israël behoedt
Is altoos inde wapen/
En wetet van geen slapen.
3[regelnummer]
De Heer wil u bewaerder zijn/
Een schaduw'voor den brant
Aen uwe rechterhant.
Des daechs sal u de sonne-schijn
Niet steken/noch by nachten
De maen u doen versmachten.
4[regelnummer]
De Heer voor allerhande quaet
Neemt u in syn bewaer
En houdt u voor gevaer.
En als ghy uyt of inne-gaet
Soo sal hy u bevrijden
Van nu tot allen tijden.
Psalm 130
1[regelnummer]
Wt de diepten/ O Heere/
Mijner benautheyt groot/
Roep ick tot u gaer seere/
In mijnen angst en noot/
Heer wilt mijn stem verhooren:
Want het nu tijt zijn sal/
Laet comen tot u ooren/
Mijn clachtich bidden al.
2[regelnummer]
Wilt ghy met ernst de sonden
Toe-rekenen voortaen/
Wie can t'eenighen stonden
In u oordeel bestaen?
Maer ghy wilt/Heer/vergheven
De sonden minst end meest:
Dies zijt ghy in dit leven/
Seer bemint end ghevreest.
3[regelnummer]
Den Heer wil ick verwachten
Mijn ziel staet altijdt voort
Op hem met gantscher crachten/
Hoop' ick vast op sijn woort.
Mijn ziel verwacht lanckmoedich
1[regelnummer]
Wt dieper noot/o Heere/
Waer in ick schier beswijck
Mijn stem ick tot u keere/
En schreye angstelijck.
Heer/wilt mijn clacht aenhoonren
En op mijn smeecken lett/
Laet comen tot uw ooren
Mijn yverich gebet.
2[regelnummer]
Indien ghy wilt de sonden
Opt scherpste gade-slaen/
Wie salder zijn gevonden
Die voor u can bestaen?
Maer ghy wilt geern vergeven/
Op dat de mensche/wel
Aenstellen mach syn leven
En vreesen u bevel.
3[regelnummer]
Den Heer wil ick verwachten
Na hem mijn ziele spoort.
Wt alle mijne crachten
Vertrou ick op syn woort.
Na God mijn ziele haket/
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van d'een nachwake swaer/
Tot dat d'ander comt spoedich/
End de dach op staet claer.
4[regelnummer]
Dat Israel, vast bouwe
Op God de hope zijn:
Want vol ghenaed' end trouwe
Is de Heer end Godt mijn.
Hy ist die onbesweken/
Israel gantsch bevrijt/
Van sonden end ghebreken
Die hy met een schelt quijt.
En wacht op syn genaed'
Al meer als hy die waket
Wacht op den dageraet.
4[regelnummer]
Dat Israël doch bouwe
Op God syn hoope vast/
By hem is liefd' en trouwe/
Hy helpt uyt allen last.
Hy ist die uyt genaden
't Volk Israëls bevrij't
Van alle haer misdaden/
En schenkt die goedich quijt.
|
|