Voorhoofd
In Vondels Olyftack aan Gustaaf Adolf, vs. 37 en 38 staat:
Hij leest Iehovaas dieren naam gesneden
In 't voorhoofd, op den hoed.
De WB-uitgave van De Werken van Vondel, dl. III, blz. 378, verklaart voorhoofd als: front van het hoofddeksel, met de inscriptie Jehova heilig. Schenkeveld neemt deze toelichting over in de Bloemlezing uit Vondels Lyriek (Klassiek Letterkundig Pantheon, blz. 187). Beide uitgaven laten dus de gouden plaat, 't goddelyck cieraad, geplaatst zijn in het front van het hoofddeksel.
Het voorzetsel in doet twijfel rijzen aan deze verklaring van voorhoofd. Die twijfel wordt nog versterkt door de eigenhandige beschrijving, door Vondel, van het kostuum van de hogepriester in De Gebroeders. Een fotocopie van Vondels handschrift werd me gestuurd door Ben Albach (de lezing van zijn pas verschenen Langs kermissen en hoven had me op de gedachte gebracht hem om informatie te vragen), de transliteratie komt voor in dl. III, blz. 646 van de uitgave door Van Lennep in 1857. Vondel schrijft daarin: een vergulde plaet op zijri voorhoofd.
Albach schrijft me ook dat men op afbeeldingen van de hogepriester het plaatje met de letters soms hoog op de ‘mijter’, soms onder de ‘mijter’, vlak boven de ogen ziet; hij verwijst hierbij naar Lucy Barton, Custuming the biblical play, London 1938. Ook Rabbijn Soetendorp schrijft, in Symboliek der Joodse religie, over ‘een hoofdsieraad tussen uw ogen’.
Is het in het licht van deze gegevens niet meer voor de hand liggend dat voorhoofd in de Olyftack de betekenis heeft van voorhoofdsplaat dan van voorhoofd? Daar kan een naam ingesneden zijn, en deze kan bevestigd worden zowel op de voorkant van het hoofddeksel als op het voorhoofd.
Barchem, Bremstraat 8
JO DAAN