| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Codicologica 1
Iedere neerlandicus die zich met de overlevering van Middelnederlandse teksten bezighoudt, wordt vroeg of laat geconfronteerd met de noodzaak zich te vergewissen van de stand van zaken in de codicologie, de wetenschap van het met de hand geschreven boek. Tijdschriften als Scriptorium en Archives et bibliothèques de Belgique / Archiefen bibliotheekwezen in België (dat sinds 1967 een informatieve ‘Kroniek der handschriftenkunde in de Nederlanden’ bevat) wijzen de weg naar recente codicologische litteratuur, maar het ontbreken van zowel een theoretisch gefundeerde synthese als van een op de praktijk gericht codicologisch handboek maakt het soms moeilijk ten volle profijt te trekken van specialistische studies over handschriften uit andere cultuur-centra en uit oudere perioden. Nu de tijd voor een synthese nog niet aangebroken lijkt te zijn, is er al veel gewonnen als er een aantal her en der verschenen codicologische publikaties die methodisch als ‘grundlegend’ of als exemplarisch kunnen gelden, waar nodig in bewerkte vorm en van toelichting voorzien, in één reeks wordt bijeengebracht. Dit is de opzet van de nieuwe reeks Codicologica, onder redactie van A. Gruys en J.P. Gumbert, die in 1976 is begonnen te verschijnen bij E.J. Brill te Leiden. De reeks is begroot op zeven delen, die aan de volgende onderwerpen zijn gewijd: I. Théories et principes; II. Eléments pour une codicologie comparée; III. Essais typologiques; IV. Essais méthodologiques; V. Les matériaux du livre manuscrit; VI. Le livre manuscrit et son écriture; VII. Recherches codicologiques sur la miniature. De serie Codicologica is ondergebracht in een grotere reeks Litterae textuales, onder redactie van J.P. Gumbert, M.J.M. de Haan en A. Gruys, waarvan de eerste vier delen, de Essays presented to G.I. Lieftinck, in de Ntg zijn aangekondigd (zie
jg. 65, 1972, p. 319-20 en jg. 70, 1977, p. 85-87). De typografische vormgeving ligt ook bij Codicologica in handen van Huib van Krimpen, waardoor een doordacht en bijzonder fraai resultaat is gewaarborgd.
Het kortgeleden verschenen eerste deel, Codicologica 1; Théories et principes, bevat na een ‘Préface’ van Charles Samaran en een ‘Introduction’ van Albert Gruys een zevental inleidende studies die voor het grootste deel een programmatisch karakter dragen. Het gaat om beginselverklaringen, om pogingen het werkterrein van de codicologie te omgrenzen en om taken en methoden in het licht van de geschiedenis van het vak te definiëren. Instructies voor het codicologische handwerk zijn uit dit eerste deel nog niet te halen; wèl biedt het een bijzonder nuttig overzicht van de beginselen van het vak zoals die door een aantal gezaghebbende beoefenaars van de codicologie zijn geformuleerd. Op de stimulerende herinneringen van de Bollandist Maurice Coens S.J. ‘En fréquentant les manuscrits’ volgt een terminologische uiteenzetting ‘De la “Bücherhandschriftenkunde” d'Ebert à la “Codicologie” de Masai’ door Albert Gruys. De herdruk van Masai's beroemde ‘La paléographie gréco-latine, ses tâches, ses methodes’ is voorzien van een ‘Post-scriptum’ door Albert Derolez. In ‘Latin paleography since Traube’ laat T.J. Brown zien dat de geschiedenis van het vak niettegenstaande allerlei vernieuwingen toch een grote mate van continuïteit vertoont. Drie ‘grens-beschrijvende’ studies besluiten het boek: L.M.J. Delaissé, ‘Towards a history of the medieval book’, Paul Oskar Kristeller, ‘Tasks and problems of manuscript research’, en Louis Hay, ‘Elements pour l'étude des manuscrits modernes’. In deze laatste studie wordt getracht een brug te slaan tussen de studie van codices en die van manuscripten, handschriften uit de periode waarin het gedrukte boek de rol
| |
| |
van de codex heeft overgenomen.
De prijs van Codicologica 1, een boek van 112 pagina's in groot formaat met drie platen, is minder hoog dan men zou vrezen: f48,-.
W.P.G.
| |
Het Bibliografisch ganzenbord herdrukt
Zojuist is de vierde, herziene en vermeerderde uitgave verschenen van het Vermakelijk bibliografisch ganzenbord, samengesteld door A.M.J. van Buuren, W.P. Gerritsen en A.N. Paasman. (Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977. De nieuwe taalgids cahiers I. Prijs: f 14,50.) De opzet en inrichting zijn ongewijzigd gebleven, maar de titelbeschrijvingen van de bibliografische hulpmiddelen zijn up to date gebracht en in een enkel geval gecorrigeerd; soms is de annotatie iets uitgebreid, een beperkt aantal nieuwe titels is opgenomen - voorzover dat mogelijk bleek door toevoeging aan een al bestaand werk van overeenkomstige aard. Men mag geloof ik zeggen dat het boekje in zijn huidige vorm bewezen heeft een zeer nuttige functie te vervullen, en dat dit mede te danken is aan de weloverwogen beperkingen die de auteurs zich hebben opgelegd. Het heeft dan ook weinig zin met suggesties te komen voor verdere uitbreidingen. Zoals de samenstellers zelf hebben opgemerkt, bieden de hier vermelde titels in de regel de gebruiker ruimschoots de mogelijkheid om meer gespecialiseerde hulpmiddelen op het spoor te komen. Ik wil dan ook volstaan met op te merken dat in Q1 - de Grote Winkler Prins - een verwijzing naar het Supplement 1976 ontbreekt, en in overweging te geven in een volgende druk het Sprachwissenschaftliches Wörterbuch, herausgeg. von J. Knobloch, waarvan sinds 1961 zeven afleveringen zijn verschenen (Heidelberg Carl Winter) op te nemen.
A.L.S.
| |
Uit het leven
De belangstelling voor het Nederlandse realistische en naturalistische proza uit de late negentiende en de vroege twintigste eeuw is duidelijk toegenomen. Couperus is bepaald populair te noemen, Emants is de laatste vijftien jaar heel wat meer gedrukt en gelezen dan tijdens zijn leven (een uitgave van zijn Verzameld werk is in voorbereiding), herdrukken van Een liefde en De kleine republiek kwamen uit, Coenen verscheen weer op de markt, Van Oudshoorn beleefde een revival, en R. Nieuwenhuys maakte in 1964 een bloemlezing, Onze onzalige erfenis, waarin hij o.a. ook Aletrino, de jonge Arij Prins, Van Groeningen en Henri Hartog weer naar voren bracht. A. van Elslander ten slotte zette zijn pleidooi voor Buysse krachtdadig voort. In deze sfeer past de ‘bloemlezing naturalistische verhalen rond 1885’ die N. Maas en M. Stappert-Eggen samenstelden onder de titel Uit het leven (Culemborg, Tjeenk Willink/Noorduijn, 1977. Klassieken Nederlandse letterkunde. Prijs f24,50.) De uitgave bevat verhalen van Emants, Prins, Netscher, Van Groeningen en Aletrino. De ‘Inleiding’ begint met een zeer summier overzicht van het ‘Realisme en naturalisme in Frankrijk’, spreekt dan over de ontvangst van deze richting in Nederland (Ten Brink, De banier, Van Deyssel) en gaat vervolgens kort in op de houding van de auteurs der geselecteerde verhalen en de receptie die hun ten deel viel. De opmerkingen in het ‘Besluit’ dat de vertegenwoordigde auteurs zouden streven naar ‘een wetenschappelijke weergave van de werkelijkheid’ en dat zij zouden hebben gebroken met ‘de electio: de werkelijkheid
| |
| |
komt als onderwerp in plaats van een keuze uit de werkelijkheid’, getuigt van minder historische distantie dan na bijna een eeuw wenselijk zou zijn. Bij de lectuur van de bloemlezing kan men zich overigens met recht afvragen hoeveel naturalisme in de strikte zin van het woord men hier aantreft: behoudens enkele opmerkingen van Netscher in ‘Stille waters’, die meer een soort hommage aan het naturalisme lijken dan dat ze tot de essentie van het verhaal horen, is er al heel weinig te vinden. Jammer is het ten slotte dat de Vlamingen in dit boek niet lijken te bestaan, zelfs niet wanneer de samenstellers refereren aan latere ontwikkelingen.
Dit neemt niet weg dat Uit het leven een goede representatie geeft van minder bekend proza uit de bewuste periode.
A.L.S.
| |
Buysses Biezenstekker
In de reeks Klassieken Nederlandse letterkunde is de eerste Vlaamse bijdrage aan De nieuwe gids: De biezenstekker van Cyriel Buysse, herdrukt (Culemborg, Tjeenk Willink/Noorduijn, 1977. Prijs: f27,50). De editie bevat een synoptische uitgave van de tijdschriftversie en van de nogal ingrijpende herziene lezing van het verhaal zoals die in 1900 verscheen in Buysses bundel Te lande, terwijl ze worden gevolgd door de Nederlandse toneelbewerking die onder de titel Driekoningenavond is verschenen in het Tweemaandelijksch tijdschrift 5 (1899) - de auteur heeft ook een, verloren gegane, Franse toneelbewerking gemaakt. De uitgave is samengesteld, ingeleid en van toelichtingen voorzien door A. van Elslander en A.M. Musschoot, die ook de editie verzorgen van Buysses Verzameld werk (zie Ntg 68 (1975) blz. 419/20). De uitgave laat weinig te wensen over: de inleiding is zakelijk gehouden, de aantekeningen zijn sober, maar de lezer vindt op betrouwbare wijze alles bijeen wat hij voor nadere bestudering nodig heeft. Terecht wijzen de editeurs op de verdienstelijke studie van P.H.S. van Vreckem De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse, die een afzonderlijk hoofdstuk heeft gewijd aan De biezenstekker. Het is te hopen dat ook deze uitgave zal bijdragen aan een algemener waardering voor een nog steeds te weinig erkend auteur.
A.L.S.
| |
Brieven van Couperus aan Veen
Na geruime tijd is er weer een (drievoudige) aflevering verschenen van ‘Achter het Boek’. Jaargang 12 wordt gevormd door het eerste deel van Couperus' brieven aan zijn uitgever L.J. Veen (uit de periode 1890-1912), ingeleid en van aantekeningen voorzien door F.L. Bastet. De titel van de editie is: Waarde Heer Veen. ('s-Grav., Ned. Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 1977. Prijs bij abonnement voor Nederland en België f 35,-; buitenland f37,50. Los: f42,-.) De gegevens die men uit deze reeks brieven kan opdoen, zijn vrijwel uitsluitend van zakelijke aard: de 319 voor het overgrote deel korte tot zeer korte documenten handelen in hoofdzaak over geldzaken, al kan men door de lectuur ook overtuigd raken van de bijzonder systematische wijze waarop Couperus zijn werk organiseerde en uitvoerde. Het is evenwel maar bij hoge uitzondering dat we iets naders te weten komen over de werkelijke problemen waarmee de auteur worstelde en over de achtergronden van zijn boeken. Het blijft toch enigszins twijfelachtig of de integrale openbaarmaking van een dergelijke serie brieven een
| |
| |
dwingende zaak is. ‘Uitgangspunt is geweest het presenteren van beschikbaar materiaal, waar andere studies mee verder kunnen werken’, zegt de editeur. Maar of voor dit doel een toch vrij kostbare uitgave onontbeerlijk is, lijkt de vraag. Temeer wanneer de annotatie de graad van beknoptheid toont die zij hier - overigens welbewust - bezit. Intussen blijft de editie voor de Couperus-enthousiast natuurlijk toch boeiend, niet in de laatste plaats dank zij het illustratiemateriaal.
Vlekkeloos is de uitgave bepaald niet. Zo is het op blz. 46 gereproduceerde bandontwerp van Een lent van vaerzen niet voor de tweede druk gemaakt, maar voor de eerste, zoals n.b. uit de reproduktie zelf blijkt. Zo lijkt er iets aan de hand te zijn met de brieven 8, 9, 10 en 11: de beide eerste zijn van 5.3.92, de beide andere van 7.3.92, maar 8 en 11 zijn verzonden uit Den Haag, 9 en 10 uit Hilversum; het is toch nauwelijks aannemelijk dat Couperus zich als een schietspoel tussen die beide oorden op en neer bewogen zou hebben. Noot 69 is onjuist: de eerste druk van Extaze is verschenen in een band naar aanwijzingen van Couperus zelf (zie de reproduktie op blz. 17), en pas de tweede druk heeft een band, ontworpen door R.N. Roland Holst. Brief 108 hoort ná brief 112; immers in 112 wordt het ‘voorrede'tje’ beloofd, en in 108 wordt om een revisie ervan gevraagd. Zo hoort ook 121 ná 122, moet 127 uit augustus 1895 zijn en dus eerder geplaatst worden (is Esther Water een zetfout of een vergissing van Couperus?); brief 164 moet na 168 geschreven zijn, 169 hoort thuis tussen 167 en 168; Jerome Klapka Jerome mag door Couperus met accents circonflexes bedeeld zijn, ze horen op zijn naam niet thuis; brief 188 hoort voor 186. De mededeling op blz. 144 dat Netscher ‘ditmaal weer’ op de lijst met presentexemplaren voorkomt, zou doen vermoeden dat hij ervan weg geweest is, quod non. Het is te hopen dat de editeur in het tweede deel van de uitgave minder karig is met zijn toelichtingen: het is voor een geïnteresseerde lezer irritant wanneer hij bij herhaling geconfronteerd wordt met raadselachtige mededelingen.
A.L.S.
| |
Over zinnen gesproken
Met als auteurs Thijs Pollmann en Arie Sturm is verschenen Over zinnen gesproken. Termen en begrippen van de traditionele grammatica. De bedoeling van dit 158 blz. tellende boek is beginnende studenten in de taal- en letterkunde vertrouwd te maken met de terminologie waarmee taalkundigen over zinnen en wat dies meer zij spreken. Daartoe worden in dit boek een paar honderd begrippen behandeld die op een of andere wijze in het - internationale - linguïstische verkeer gangbaar zijn. De meeste daarvan stammen uit de traditionele grammatica, maar de auteurs hebben ook termen uit de structurele taalkunde en uit de transformationeel-generatieve grammatica opgenomen wanneer zij dat nodig vonden. Met behulp van oefeningen die achter elk hoofdstuk staan afgedrukt, kunnen de studenten zich zelfstandig oefenen in het gebruik van die termen en begrippen. Daarbij wil dit boek niet dogmatisch zijn: studenten dienen ook inzicht te krijgen in de aard en de waarde van de behandelde termen. Gedeeltelijk geschiedt dat in de tekst, gedeeltelijk door de vragen en opdrachten, die voldoende discussiestof bieden voor werkgroepjes, en die dienen om de beperkingen in het toepassingsbereik van en inconsistenties in de terminologie te laten ontdekken.
Vooral deze laatste doelstelling onderscheidt dit boek van de gebruikelijke gram- | |
| |
matica's waarin de bedoelde terminologie uiteraard ook behandeld wordt. In die grammatica's wordt, naar de auteurs menen, veelal de indruk gewekt dat met die terminologie alle zinnen van het Nederlands restloos te ontleden zijn en dat dat ook wezenlijk interessant zou zijn. In tegenstelling hiertoe willen Pollmann en Sturm de ontleding niet presenteren als een kunst en een kunde op zichzelf, maar als een hulpmiddel in dienst van andere arbeid. Als zodanig is kennis van de zgn. schoolgrammatica nog altijd van belang.
De tekst die hier in gedrukte vorm voor het eerst verschijnt, is in feite de derde, omgewerkte versie van een cursus die sinds een paar jaar bij eerstejaars neerlandici aan het Instituut De Vooys in gebruik is. De opzet daarvan bracht met zich mee dat de volgorde waarin de begrippen aan de orde gesteld worden vooral door didactische motieven bepaald is. Het gehele boek is daardoor uiterst leesbaar geworden en het ziet ernaar uit dat deze cursus ook buiten het Instituut De Vooys belangrijke diensten kan bewijzen aan beginnende neerlandici.
Over zinnen gesproken is een uitgave van Educaboek bv (Tjeenk Willink/Noorduijn) te Culemborg; de prijs is f 14,25.
M.C.v.d.T.
| |
Kleine grammatica van de waanzin
Van de hand van A.J. Vervoorn is verschenen Kleine grammatica van de waanzin, gevolgd door Richtlijnen voor het schrijven van onverteerbare verslagen, door O. Rademaker. In dit boekje - de omvang is 112 blzz. - geeft de auteur op badinerende toon een algemeen begrijpelijke inleiding in taalkundige begrippen als klanken, spelling, syntaxis en enkele stilistische verschijnselen, alle beschouwd onder het oogpunt van goed taalgebruik. De spot waarmee Vervoorn zijn handleiding heeft geschreven, brengt met zich mee dat hij vooral van verkeerd en/of dwaas taalgebruik uitgaat en hieraan demonstreert hoe daardoor allerlei onduidelijkheden ontstaan. Hij presenteert daarom zijn betoog met de ironische doelstelling te laten zien hoe ‘politici, doctorandussen, technocraten en andere ambtenaren die beroepshalve onheldere stukken produceren’ (blz. 12) hun ideeën kunnen verhullen. Zo spreekt de auteur de hoop uit dat ‘deze kleine grammatica van nut kan zijn voor ervaren rapporteurs en aankomende taal vervuilers’ (blz. 13). Deze doelstelling is niet strak volgehouden; de ironie verdwijnt af en toe geheel en maakt plaats voor een ernstige toelichting bij en nuttige analyse van slecht gebouwde zinnen, onbegrijpelijk vakjargon, contaminaties, verkeerd gebruikte bijzinnen en andere bekende taal- en stijlfouten.
De toegevoegde richtlijnen van O. Rademaker handelen voornamelijk over de opbouw van onverteerbare verslagen (en minder over de taal of de stijl), terwijl achterin het boekje is opgenomen een ‘Beredeneerde literatuurlijst van boeken over taalgebruik’ (o.a. van Damsteegt, Hermkens, Diemer, De Groot). Naast alle bekende werken op dit gebied staat nu deze poging het eens op deze manier, via de ironie, te proberen. Misschien lukt het!
De Kleine grammatica van de waanzin is uitgegeven door Uitgeversmaatschappij De Tijdstroom bv, te Lochem; de prijs is f15,-.
M.C.v.d.T.
| |
| |
| |
Feestbundel De Tollenaere
Ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag is aan Dr. F. de Tollenaere, onder de titel Lexicologie, een bundel opstellen aangeboden die nu ook in de handel is. Vrienden en collega's huldigen daarmee de man die grote bekendheid geniet als woordenaar in dienst van het W.N.T., als leermeester in de historische taalkunde aan M.O.-studenten, en vooral als pionier van de automatisering in de taalkunde, zoals de editeur P.G.J. van Sterkenburg in zijn Ten geleide schrijft. De levensgang van De Tollenaere wordt beschreven door A.C. Crena de Iongh. Daarna volgen 45 bijdragen, waarvan er een groot aantal op het terrein van de lexicologie liggen. Daaronder zijn er verscheidene van buitenlandse lexicologen. De titels ervan kunnen hier niet allemaal worden opgesomd. Ik vermeld hier alleen de niet-lexicologische bijdragen, die ook de neerlandicus die geen lexicoloog is, niet ongelezen mag laten: Voorkeurwoorden van de ‘vertaler van 1360’ (C.C. de Bruin); Wonder van substantief naar adjectief (G.A. van Es); Wat betekent ‘een zachte g’? (G. Geerts); Mnl. geet, steet ‘gaat, staat’ (M. Gysseling); Lichte vogels (C. Kruyskamp); Over de etymologie van Vlaams binst ‘binnen’ (A. van Loey); Vanwaar die feestbundel? Nou, vandaar (P.C. Paardekooper); De schilderij in het salon (J. de Rooij); Syntactisch-semantische eigenschappen van het werkwoord blijven (A. Sassen); Moet er iets anders staan dan er staat? (Kanttekeningen bij de door Mak verzorgde uitgave van ‘Lof van den Heylighen Sacramente’) (C.F.P. Stutterheim); Koeter (A.A. Weijnen); Van eens naar ooit (C.A. Zaalberg). De bundel is uitgegeven bij Wolters-Noordhoff b.v. (Groningen 1977) en kost ingenaaid ƒ45,-.
B.v.d.B.
| |
Bibliografieën van geschriften op het gebied van de Nederlandse taalkunde
Er zijn twee - voorlopige - delen verschenen van de bibliografie van geschriften op het gebied van de Nederlandse taalkunde. Het eerste deel bestrijkt de periode van 1550 tot 1690. Het begint met de Nederlandsche spellijnghe van Joas Lambrecht (Gent, 1550) en eindigt met een vermeerderde en verbeterde herdruk van de Grammaire hollandaise van Phillippe de Grue (Amsterdam, 1806). Men heeft de grens van deel I om drie redenen gelegd op 1690: 1 De werken van vóór 1690 worden daarna nog slechts in enkele gevallen herdrukt, wat wil zeggen dat er na 1690 een andere richting in het taalkundige denken werd ingeslagen. 2 In 1962 verschijnt het tijdschrift De boekzaal, terwijl er voor die tijd geen tijdschriften waren. 3 In 1691 verschijnt het eerste werk van Willem Sewel; dat werk past in het kader van de 18de-eeuwse grammatica-opvattingen.
Men vindt in deze bibliografische lijst van de eerste periode alle werken waarin Nederlandse grammaticale termen voorkomen, uitgezonderd de woordenboeken. In een appendix zijn werken opgenomen die buiten deze categorie vallen, maar wel van invloed zijn geweest op het Nederlandse grammaticale denken. Het appendix heeft niet de pretentie volledig te zijn, maar zal in een volgende fase van het onderzoek nader worden uitgewerkt. Voorts is er een alfabetisch register van de werken, geordend op de auteursnamen of, bij ontstentenis daarvan, op het eerste woord van de titel dat geen lidwoord is. Tenslotte is er een afdeling zoekertjes, waarin werken zijn opgenomen die volgens bepaalde bronnen wel bestaan (hebben), maar nog niet door de samensteller van de lijst achterhaald zijn. Dit deel van de bibliografie is samengesteld door M. Maas en gestencild aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. (Correspondentie-adres:
| |
| |
Dr. G.R.W. Dibbets, Instituut Nederlands, Erasmuslaan 40, Nijmegen).
Het tweede deel (werken uit de periode van 1691 tot 1804) is nog niet verschenen. Het derde heeft als titel Bibliografie van geschriften op het gebied van de Nederlandse aalkunde uit de 19de eeuw. Het behelst, behalve alfabetisch op de auteursnaam geordende Nederlandse geschriften uit die eeuw, in de bijlagen een lijst van spraakgunsten voor buitenlanders en een lijst van 19de-eeuwse periodieken. Dit deel beslaat het tijdvak van 1805-1900. Het jaartal 1805 is markant omdat dan een begin gemaakt vordt met uniforme taalregeling: de invoering van de spellingregeling van Matthijs Siegenbeek en de op last van het staatsbestuur geschreven grammatica van Pieter Weiland. Het correspondentie-adres voor dit deel is: Vrije Universiteit, subfaculteit Nederlands, De Boelelaan 1105 Kamer 9A-37, Amsterdam, t.a.v. Prof. Dr. D.M. Bakker.
Dat deze bibliografieën in voorlopige vorm gepubliceerd zijn, heeft de bedoeling om aan de vakgenoten en mogelijke andere geïnteresseerden de gelegenheid te geven ot het kenbaar maken van hun wensen ten aanzien van de definitieve editie.
De beide bibliografieën zijn vervaardigd in het kader van het ZWO-project ‘de bibliografische beschrijving, de karakterisering en de terminografie van de primaire bronnen van de geschiedenis van de beschrijving van de grammatica van het Nederlands tot omstreeks 1900’, dat onder leiding staat van Prof. Dr. D.M. Bakker.
B.v.d.B.
| |
Nieuwé uitgaven van Hofwijck en Cluijs-werck
Zeer binnenkort verschijnen er nieuwe edities van Hofwijck en Cluijs-werck. Ze worden in eigen beheer uitgegeven door F.L. Zwaan. Men kan zich van een exemplaar laarvan verzekeren door storting van een bedrag van f 35,- voor Hofwijck en een bedrag van f 20,- voor Cluijs-werck op de bankrekening van F.L. Zwaan bij Mees en Hope, Assumburg 150 Amsterdam (Buitenveldert). Rekeningnummer van F.L. Zwaan: 21.37.94.977. Gironummer van de bank: 8578.
| |
Ruygh Bewerp VI en VII
Aan het eind van dit jaar of het begin van 1978 zullen twee delen in de reeks Ruygh-Bewerp verschijnen. Het eerste is een uitgave met inleiding en commentaar van Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650), het tweede een editie, eveneens met inleiding en aantekeningen, van Lodewijk Meijers Verloofde Koninksbruidt (1668). De Aenleidinge behoeft geen nadere introductie; met betrekking tot de Koninksbruidt is het wellicht nuttig mee te delen dat de ‘Voorreden’ van belang is als de eerste enigszins systematische uiteenzetting van de Frans-Klassicistische beginselen hier te lande. Het treurspel zelf is een eigenaardige menging van een gruweldrama in de krant van Jan Vos en een Corneillaanse tragedie. Over prijs en omvang van beide boekjes zijn op dit moment nog geen preciese mededelingen te doen. Desondanks verzoeken we eventuele gegadigden per briefkaart nu reeds hun bestelling te plaatsen bij het Instituut de Vooys, Emmalaan 29, Utrecht.
M.A. Schenkeveld-van der Dussen
|
|