| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Wetenschap en taal
Onder redactie van Bernard T. Tervoort is een bundel opstellen verschenen met de titel Wetenschap & taal. Het verschijnsel taal van verschillende zijden benaderd. De bedoeling van de redacteur was een aantal beknopte beschrijvingen van wetenschappen rond het verschijnsel taal bijeen te brengen. Zo komen zowel hulpwetenschappen en toepassingsgebieden van de taalwetenschap aan de orde als vakken met een grote eigen zelfstandigheid. Een overzicht van de inhoud kan dat illustreren.
G. Nuchelmans stelt de vraag ‘Wat is taalfilosofie’, A.H. Kuipers ‘Wat is descriptieve linguïstiek?’, H. Brandt Corstius ‘Wat is algebraïsche taalkunde?’, S.P.J. Landsbergen ‘Wat is computer-linguïstiek?’, G. Kempen ‘Wat is psycholinguïstiek?’. T. Luyten bespreekt ‘Het toetsen van taalvaardigheid’, T. van der Geest ‘De studie van de kindertaal’, J.A.M. Carpay ‘De studie der vreemde-taalverwerving: leerpsychologisch’, T.J.M. van Els ‘De studie der vreemde-taalverwerving: taalonderwijskundig’, A.F. Verdoodt ‘De studie der tweetaligheid’. James S. Holmes behandelt de vraag ‘Wat is vertaalwetenschap?’, J. Goossens ‘Wat is dialectologie?’, Th.L.M. Walraven ‘Wat is sociolinguïstiek?’, S.C. Dik ‘Wat is pragmatiek?’ en tenslotte B.T. Tervoort ‘Wat is taalpathologie?’.
Op deze wijze is een gevarieerde bundel ontstaan die een goed beeld geeft van een grote hoeveelheid vakken. De lezerskring waarvoor deze opstellen bedoeld zijn, kan bestaan uit taaldocenten, psychologen, logopedisten, pedagogen, andragogen, kleuterleidsters, maatschappelijke werkers en voorts ieder die belangstelling heeft voor het verschijnsel taal. Er is naar gestreefd de huidige stand van zaken in een voor de niet-vakman begrijpelijke vorm samen te vatten zonder dat het wetenschappelijk niveau in het gedrang komt. In dat streven zijn de auteurs goed geslaagd.
De bundel Wetenschap & taat is een uitgave van D. Coutinho te Muiderberg en verkrijgbaar via de boekhandel of rechtstreeks te bestellen door storting van f 25,- op girorekening 602060 van de uitgever, waarna het boek franco wordt toegezonden.
M.C.v.d.T.
| |
Normatieve taalkunde
Onder de titel Normatieve taalkunde publiceerde de nieuw-benoemde hoogleraar in de Franse taalkunde aan de V.U. te Amsterdam, B.P.F. Al, een uitwerking van zijn inaugurele rede. In dit vrij uitvoerige betoog gaat Al in op het tot stand komen van grammaticale normen, zoals die in grammatica's - bijv. Le bon usage van Grevisse - gehanteerd worden. Hij laat daarvoor een groot aantal inleidingen en voorwoorden die verschillende grammatici aan hun beschrijvingen vooraf hebben laten gaan, de revue passeren. Vervolgens besteedt hij aandacht aan het programma en de werkwijze van de descriptieve taalkunde, die zich in de loop van de 19de eeuw van de prescriptieve grammatica heeft losgemaakt. Daarbij komt Al tot de conclusie dat er in de praktijk niet zoveel terecht is gekomen van alle theoretische idealen. Hij licht dat toe aan de hand van de verschillende versies van vraagzinnen in het Frans: vier typische spreektaalconstructies blijken slechts sporadisch in eigentijdse grammatica's te zijn opgenomen.
Een derde probleem stelt de schrijver aan de orde onder de titel: ‘Hoe normatief is een transformationeel-generatieve grammatica?’ en ook hier blijken zijn conclusies
| |
| |
weinig bemoedigend. Was de oudere prescriptieve grammatica nog expliciet in het kenbaar maken van haar voorkeur, de grammatica's die op basis van de transformationele taalkunde tot stand zijn gekomen, ‘blijken impliciet normatief te zijn en dat is erger’ (blz. 27). Als remedie doet Al drie voorstellen: ten eerste zal de linguïst moeten ophouden zichzelf als informant te gebruiken, ten tweede zal de afstand tussen het feitenmateriaal en de theorie verkleind moeten worden door het inbouwen van taalniveaus bij de descriptie, en ten derde zal men het descriptieve apparaat moeten aanpassen aan deze gewijzigde omstandigheden. Voor dit laatste is het nodig dat een grammatica ontworpen wordt waarin aan iedere regel een index gekoppeld is die zijn toepassingswaarschijnlijkheid aangeeft. Zoiets kan alleen gebaseerd zijn op uitvoerige materiaalverzamelingen van gesproken en geschreven taal, en die zijn voor het Frans beschikbaar.
Hoewel Al als romanist uitgaat van Frans materiaal zijn zijn beschouwingen van veel verder strekkend belang. Iedere linguïst vindt in dit betoog voldoende stof tot nadenken. De brochure is uitgegeven door D. Coutinho te Muiderberg en verkrijgbaar in de boekhandel of door overmaking van f 7,50 op girorekening 602060 van de uitgever, waarna franco toezending volgt.
M.C.v.d.T.
| |
Nederlands repertorium van familienamen xi Noordbrabant
Dit boek behelst alle namen die bij de volkstelling van 31 mei 1947 in de provincie Noord-Brabant opgetekend zijn. Het materiaal is bewerkt door Mr. H.U. Thoden van Velzen, de inleiding is van de hand van H. Buitenhuis. Noord-Brabant telde op 31 mei 1947 1.180.133 inwoners, die samen 38.409 familienamen droegen. Het gemiddelde aantal dragers van dezelfde naam bedraagt dus 30.70. Dat is het hoogste getal in alle tot nu toe bewerkte provincies. Komt dit doordat de bevolking er zo autochtoon is en er dus weinig immigratie geweest is? De inleider zoekt een - voorlopig - antwoord op die vraag door voor de namen die door 100 of meer personen gedragen worden - een driekolommige lijst van maar liefst 16 pagina's - na te gaan, of daarin typisch Brabantse namen voorkomen. Hij acht die in de eerste plaats aanwezig in de herkomstnamen d.w.z. namen die een lokaliseerbare plaats noemen als achternaam (van Tilburg, van Eyndhoven, enz.). Een ander type namen dat iets over de autochtoniteit in Brabant kan vertellen zijn de beroepsnamen in een typisch Brabantse vorm zoals Smulders ( = van de molenaar) tegenover het in vrijwel heel Nederland voorkomende Mulder.
383 herkomstnamen van de bovenbedoelde lijst zijn afgeleid van Brabantse plaatsnamen; ze worden gezamenlijk door 178.910 personen gedragen. Bij vergelijking van deze gegevens met die van andere provincies blijkt dat we in Noord-Brabant te maken hebben met het Nederlandse kerngebied van de naamgeving op basis van toponiemen. Berekeningen wijzen uit, dat verreweg de meeste Brabantse herkomstnamen, toponiemen en beroepsnamen door 500 en meer personen gedragen worden. Bij deze naamtypen zullen we dus te maken hebben met de oudste autochtone namen. Bovendien blijkt uit de herkomstnamen, dat de dragers zich wel verplaatst hebben, maar binnen de grenzen van de provincie Noord-Brabant. Dat blijkt ook uit de spreiding van de kernnamen ( = namen waarvan de dragers voor meer dan 50% in één gemeente voor- | |
| |
komen).
Verder maakt de inleider nog enkele opmerkingen over de door Heeroma en Ebeling in het Gelderse deel van het repertorium gesuggereerde samenhang tussen het oostelijke deel van het Gelderse rivierengebied en noordoostelijk Brabant. Deze suggestie was gebaseerd op het Gelderse -sen-namengebied. Inleider komt tot de voorlopige conclusie dat, waar in de gebieden Brabant, Gelderland en Utrecht sprake is van migratiestromen, deze eerder van oost naar west dan van zuid naar noord of omgekeerd zijn gegaan. De slotconclusie van de inleiding luidt dat de provincie Noord-Brabant, ten opzichte van de omringende provincies, in zijn namenbestand een geheel eigen karakter bezit. De hierboven kort samengevatte, interessante inleiding van het boek telt 39 blz., het alfabetische namenregister beslaat 616 blz. Het boek is in 1977 verschenen bij Van Gorcum, Assen, en kost ingenaaid f 60,-.
B.v.d.B.
| |
Philologia frisica 1975
De Fryske Akademy te Leeuwarden heeft de lezingen en discussies van het zevende Fryske Filologekongres (1975) uitgegeven in een bundel van 138 bladzijden, die voor de prijs van f 20,- (ingenaaid) te koop is. Vier van de lezingen zijn in het Fries gehouden en afgedrukt, namelijk die van H.D. Meijering over de taal van de ommelander rechtshandschriften; die van F. Dam, die een tussentijdse balans opmaakt van wat de Friese uitgevers in de jaren 20 aan boeken en bladen in het licht hebben gegeven; die van J. van der Kooi over volksverhalen als vertelstof; en die van D.A. Tamminga over de onverwachte ervaringen van de woordenboekmaker. De niet-Fries en de niet-frisist kunnen gemakkelijker kennis nemen van de in het Duits geschreven bijdrage van N. Århammer over de taal van Helgoland en het onderzoek daarvan. Een Nederlander heeft het het gemakkelijkst met de in het Nederlands geschreven bijdragen van M.P. van Buytenen en Jo Daan. De eerste geeft onder de titel Staveren - Dendermonde: rechtshistorische achtergronden? een boeiend historisch relaas over de aanwijzingen die schutspatronen van kloosters en abdijen verstrekken over vroeg-middeleeuwse relaties tussen plaatsen o.a. in Friesland en Vlaanderen. Jo Daan geeft onder de titel Dialektaal een deskundige en principiële verhandeling over taal en dialect en de studie daarvan. Nadat ze heeft beschreven wat deze termen in de 18de en 19de eeuw inhielden, schetst ze taal en dialect als studieobject van de linguïstiek, waarna ze breedvoerig ingaat op de sociolinguïstiek, toegelicht met o.a. eigen onderzoeksresultaten. Ze eindigt echter met een pleidooi voor de beschrijving van de taalstructuur van het Fries en een beoefening van de dialectologie uit een meer linguïstisch dan sociologisch oogpunt.
B.v.d.B.
| |
Wat het volk zegt
G.A. Mesters, de auteur van het Prisma Spreekwoordenboek, heeft onder bovenstaande titel een nieuwe verzameling spreekwoorden, zegswijzen en gezegdes samengesteld. Hij heeft zijn oogst over 23 hoofdstukjes verdeeld. Ze worden gevolgd door twintig bladzijden met noten waarin de indeling wordt toegelicht en waarin een aantal woorden en uitdrukkingen verklaard worden, maar voor de gebruiker die precies wil weten wat een geboden uitdrukking betekent lang niet genoeg. Over bladzijde 8 en 9
| |
| |
van het boekje bijvoorbeeld vindt men op blz. 199 twee noten, terwijl o.a. niet verklaard worden: jeugd, van het houtje gesproten, tronk, jonk, zo mond zo kont, 's Konings rok is 's konings persoon; bovendien is het niet duidelijk waarom al die uitdrukkingen onder het kopje Eén pot nat gegeven worden. Een alfabetische lijst van 20 bladzijden maakt het mogelijk te zoeken naar uitdrukkingen waarin een gegeven woord voorkomt. Het boekje bevat veel materiaal dat niet zonder belang is voor de volkskundige, maar het biedt de lezer slechts zeer spaarzame informatie. Het is in 1977 als Prisma 1782 uitgegeven, telt 240 blz. en kost ingenaaid f 6,90.
B.v.d.B.
| |
IPO annual progress report Nr. 11, 1976
Dit verslag van het Instituut voor Perceptieonderzoek (IX + 134 blz.) betreft onderzoek op het terrein van velerlei preceptie. Ten aanzien van de perceptie van spraak zijn er bijdragen van: J. 't Hart (over psychoakoustische achtergronden van stilering van toonhoogtecontoeren); J.J. de Rooij (over de perceptie van prosodische grenzen. Het experiment heeft aangetoond dat vocaalverlenging alleen ter aanduiding van een prosodische grens even effectief is als verlenging + toondaling, en dat toondaling alleen in dit opzicht belangrijk minder effectief is dan verlenging alleen.); A.F. van Katwijk (over de accentuatie van getalnamen bestaande uit drie getallen); S.G. Nooteboom, J.P.L. Brokx en J.J. de Rooij (over de bijdrage van de prosodie tot de perceptie van spraak). Cognitieve perceptie komt aan de orde in de bijdrage van J.C. Jacobs, A.L.M. van Rens en D.G. Bouwhuis (over kennis van Nederlandse woorden van drie letters, die niet groot bleek: slechts 23% van alle aan de proefpersonen voorgelegde woorden van deze categorie werden door alle personen herkend) en H.C. Bunt (over een aantal recente ontwikkelingen in de semantiek, met het oog op een nieuw veld van perceptieonderzoek waarin antwoorden worden gezocht op de vragen: (1) Welke informatie kan een gegeven zin overbrengen? (2) Welke informatie brengt een gegeven zin werkelijk over in een gegeven dialoogsituatie? (3) In welke termen kunnen we de in (1) en (2) bedoelde informatie vangen?). Het rapport bevat aan het eind een overzicht van de publicaties van de medewerkers van het instituut. Het is op aanvraag verkrijgbaar (Den Dolech 2, Eindhoven).
B.v.d.B.
| |
Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO)
Vijf jaar na de vorige (vgl. NTg. 1972, blz. 316 vlg.) is de tweede aflevering verschenen van de Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (ANKO), kaarten en tekst, door Jo Daan en M.J. Francken. Opnieuw worden aan de hand van tien gemakkelijk hanteerbare, goed uitgevoerde kaarten (formaat 24 bij 26) historische ontwikkelingen binnen het Nederlandse foneemsysteem besproken. Ditmaal zijn aan de orde: de palatalisering en diftongering van de wgm. û (kaarten zuur en uit), de palatale al of niet geronde monoftong uit ogm. eu (kaart duur, adjectief), de diftongering en verdere ontwikkeling van wgm. î (kaart gelijk), de ontwikkeling van ogm. eu (kaart gieten), van ogm. ai (kaarten stenen, subst. pl. en klein) en van ogm. au vóor labiaal/velaar en dentaal (kaarten boom en dood), en de umlaut van ô uit wgm. au (kaart geloof, pers. vorm van het presens). Behalve de tien losse kaarten zijn er nog veertien andere, die in
| |
| |
het tekstdeeltje aanvullende informatie geven. Dat op de historische klankontwikkeling in de pregnante zin maar moeilijk greep te krijgen is, onder andere door het gebrek aan historische klankgegevens, blijkt ook in deze aflevering. Het brengt de schrijfsters tot de verzuchting, dat vele hypothesen over oudere taalperioden wel nooit meer dan hypothesen zullen zijn (blz. 37). Geen hypothese lijkt me, dat deze met zorg en toewijding samengestelde en becommentarieerde kaarten onmisbaar zijn voor elk die zich tot hypothesen op dit moeilijke terrein wil verstouten.
De auteurs delen mee, dat deze aflevering wat ‘moeilijker’ uitgevallen is dan de vorige, doordat nu vooral gebruik gemaakt is van de gegevens uit Blancquaert's Reeks Nederlandse Dialektatlassen. Daarin is voor de klanknotering - rechtstreeks uit de mond van dialectsprekers - fonetisch schrift toegepast, met inbegrip van een reeks diacritische tekens, die een zuiverder verantwoording van de gehoorsindruk veroorloven. Voor een atlas als de ANKO, die voor plaatselijke stempeling door middel van tekens (overeenkomstige tekens voor klanken die men onder één noemer meent te mogen brengen) gekozen heeft, betekent dat een gedurig wikken, wegen en kleur bekennen. In weerwil van een uitgebreide ervaring met het hele dialectgebied bestaat toch de kans op mistasten bij dialecten waarmee men relatief minder vertrouwd is. Schrijfsters zijn zich daarvan terdege bewust, en verbergen hun onzekerheden niet. Al kiezend en waarderend interpreteren ze, en ze doen dat met grote voorzichtigheid. In de commentaar wordt de stand van het onderzoek samenvattend beschreven, en ondanks hun boven gememoreerde reserves jegens taalhistorische hypothesen verzuimen de schrijfster gelukkig niet, zonodig nieuwe hypothesen aan de bestaande toe te voegen (vgl. bijvoorbeeld blz. 37 vlgg. en blz. 56). Een uitvoerige verantwoording van het voor de kaarten gebruikte materiaal en een literatuurlijst besluiten de tekst van aflevering 2.
De ANKO wordt voor de Dialectencommissie uitgegeven door de Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij te Amsterdam. De prijs kan niet anders dan schappelijk genoemd worden (f 22,50). Kopers van beide tot dusver verschenen afleveringen wordt zelfs niet meer dan f 30,- in rekening gebracht (oorspr. prijs van afl. 1 was f 14,50).
L. Koelmans
| |
Totstandkoming van sociolinguïstische samenwerkingsverbanden
Op initiatief van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen hebben op 21 februari en 1 oktober 1976 in het Trippenhuis in Amsterdam twee conferenties plaatsgevonden waarop Nederlandse en Belgische sociolinguïsten (in de ruimste zin van dit woord) de vraag hebben besproken hoe de beoefening van de sociolinguïstiek in het Nederlandse taalgebied zou kunnen worden bevorderd. Op de tweede conferentie werd vooral aandacht besteed aan de kwestie welke concrete stappen zouden kunnen worden ondernomen. Aan het eind van de bijeenkomst werd een commissie gevormd die tot taak kreeg na te gaan in hoeverre en hoe de naar voren gebrachte denkbeelden, wensen en voorstellen zouden kunnen worden gerealiseerd.
Van haar interne beraad en van het overleg dat zij met enkele taalwetenschappelijke en sociaal-wetenschappelijke organisaties voerde, bracht deze commissie na ruim vijf maanden schriftelijk rapport uit, waarna op 25 maart 1977 een derde, afsluitende
| |
| |
conferentie werd gehouden. Hierop werden aan de hand van de bevindingen van de commissie beslissingen genomen inzake de suggesties die op de eerste en tweede conferentie waren gedaan. In overeenstemming met de aanbevelingen die de commissie aan het slot van haar rapport had geformuleerd, werd onder meer het volgende besloten.
Ten eerste zal een werkgemeenschap sociolinguïstiek worden gevormd, die zich zal aansluiten bij de Stichting Taalwetenschap, terwijl in overleg met SISWO, de Stichting Interuniversitair Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek, zal worden nagegaan in hoeverre deze er administratieve, organisatorische en in de aanloopfase ook wetenschappelijke steun aan zal kunnen verlenen. Door de totstandkoming van een dergelijk coöperatief verband, waartoe de beide genoemde organisaties zich in principe bereid hebben verklaard, zal naar wordt verwacht alle recht kunnen worden gedaan aan het interdisciplinaire karakter van de sociolinguïstische wetenschapsbeoefening. In de werkgemeenschap, die een onderzoeksgericht verband zal zijn, zal door beoefenaars van de sociolinguïstiek over de voortgang van lopend onderzoek en de wenselijkheid van nieuw onderzoek worden beraadslaagd, wat al of niet vanuit een onderzoeksplan tot het entameren van nieuwe onderzoeksprojecten kan leiden.
Ten tweede zal zowel binnen de Nederlandse, als binnen de Belgische Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap (respectievelijk de ANELA en de ABLA) een verenigingsgroep sociolinguïstiek worden gevormd ten dienste van al diegenen in Nederland en België die voor het wetenschapsterrein belangstelling hebben. Deze groepen zullen een communicatief karakter dragen. Ze zullen lezingen en studiedagen organiseren, overzichten van sociolinguïstisch nieuws samenstellen en verspreiden, voor contacten met gelijke en verwante organisaties in binnen- en buitenland zorgen, enz.
Met de vorming van de drie samenwerkingsverbanden is inmiddels een begin gemaakt. Nadere inlichtingen erover kunnen worden ingewonnen bij ondergenoemde contactpersonen:
- voor de werkgemeenschap sociolinguïstiek: drs. H. Heikens, Instituut voor Dialectologie van de KNAW, Keizersgracht 569-571, Amsterdam;
- voor de verenigingsgroep sociolinguïstiek binnen de ANELA: dr. M. Ch. H.J. van de Ven, Tarwelaan 15, Eindhoven (Nederland);
- voor de verenigingsgroep sociolinguïstiek binnen de ABLA: drs. J. van den Broeck, Celestijnenlaan 15/22, B 3030 Heverlee (België).
| |
Stichting Taalwetenschap
Het bestuur van Z.W.O. heeft onlangs besloten de Stichting Taalwetenschap als Z.W.O.-Stichting te erkennen. Eventuele subsidieaanvragen voor onderzoek op gebieden die bestreken worden door de thans bestaande landelijke werkgemeenschappen van de Stichting zullen Z.W.O. daarom in de toekomst via deze Stichting dienen te bereiken.
Een circulaire hierover wordt u op aanvraag toegezonden: Z.W.O., Postbus 2138, Den Haag.
|
|