De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdEen houtken smale daer een nachtegaele seven jaer up ghesonghen heeftIn ‘Een esbatement van zes personagyen’, door H. Meyling uitgegeven in zijn dissertatie Esbatementen van de Rode Lelye te Brouwershaven, Groningen [1946], 172 vlgg., wordt Luerifers, de hoofdpersoon, meegedeeld, dat zijn vrouw hem bedriegt met andere mannen. Hij moet onverwacht maar eens in hun bakkeet gaan kijken. Luerifers wordt woedend, uit allerlei bedreigingen aan het adres van zijn vrouw en zegt o.m. Ick wil gaen soucken een houtken smale
Daer een nachtegaele//seven jaer up ghesonghen//heeft,
Daer wil ick me gaen zijen of den hengxt ghespronghen heeft (45-47).
In zijn commentaar, blz. 259, citeert Meyling ‘de bij Harrebomée voorkomende uitdrukking: Dat is maar om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met een houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had’, wat - aldus M. - zonder nadere verklaring de zaak niet duidelijker maakt. Uit r. 47, meent hij, ‘zou men eerder denken aan een oud volksgeloof, dan aan de verklaring, die voor de hand ligt bij het spreekwoord bij Harreb.: afranselen met een eind hout.’ Van een briefkaart, die dr. H.L. Bezoen mij in 1946 schreef, citeer ik ter verklaring de volgende passage: ‘Nen kluppel waor 'n nachtegaal 'n jaor of zeuven op fläöt har is: een knuppel waar de nachtegaal een jaar of zeven op gefloten had (= op had zitten fluiten), d.w.z. een dikke knuppel (van een jaar of 7 oud). Ook hoorde ik wel: Ik haalden 'n deer oet 'n bos waor de nachtegaal 'n jaor of wat op ezetten har, is: ik haalde een dier (d.i. een beest, hier, een beest v.e. knuppel) uit het bos waar de nachtegaal een jaar of wat op gezeten had. Het is zowel de als 'n nachtegaal, dus dat klopt. De zegswijze is zeer bekend in heel Twente, ik hoorde het vaak; altijd weer in het verslag van een afstraffing. [Ook in het relaas prefereert de verteller zijn geduchtheid te suggereren i.p.v. te preciseren. Dus niet: ik haalde een knuppel zo dik als mijn pols of zoiets].’ Aldus Bezoen. Dit citaat geeft meer en duidelijker toelichting op de desbetreffende passage dan men kan vinden bij de vermelding van het gezegde op blz. 187 in Bezoens Taal en Volk van Twente, Assen [1948], waarnaar ik hier dus slechts verwijs. De juiste verklaring kan men al afleiden uit een aanhaling in WNT 9 [1913], 1431-1432 i.v. nachtegaal: ‘'k Nam een entjen ongebernde as, Daer de naghtegael drie jaer op gesongen hadd', soo dick van pas, En ick sloegh haer blond en blaeu, bij V. Vloten, Kluchtsp. 3, 43.’ Waarom de opmerking van de al of niet bedrogen echtgenoot, dat hij (met de stok in de hand) wil gaan zien of de hengst heeft gesprongen, een uiting van volksgeloof zou zijn, is mij niet duidelijk. Ik ken geen parallelle plaatsen; de achterdochtig gemaakte Luerifers wil, dunkt mij, zeggen, dat hij, aldus gewapend, wil controleren of het werkelijk gebeurd is, of het verhaalde ook inderdaad heeft plaatsgevonden. Hij drukt dit uit met een zegswijze, ontleend aan een voor het boerenleven belangrijke gebeurtenis. Een gebeurtenis, waarvan het beloop met belangstelling wordt gadegeslagen en de afloop met spanning wordt afgewacht. En hier in een beeldspraak, die allesbehalve preuts, maar wel zeer toepasselijk geacht kan worden. In de tweede, sterk vermeerderde druk Boer'nwiesheid en boer'nsprekwiezenGa naar voetnoot1 van de Twentenaar Jan Jans - H. Klaassen komt het door Bezoen in zijn boek vermelde en hier nader besproken gezegde niet voor. Rijswijk, Mauritslaan 14 j.b. drewes |
|