De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
Mensen vissen vogelsIn mijn proefschrift Terminologie van riviervissers in NederlandGa naar voetnoot1 heb ik enkele lexicaal-semantische relaties aan de orde gesteld bij woorden die zowel ‘vogel’ als ‘vis’ betekenen, of die tot de betekenisvelden van ‘vogel’ of ‘vis’ behoren. In dit artikel probeer ik een m.i. betere ordening van het material relatie vogel-vis aan te brengen, (materiaal dat ik in mijn proefschrift reeds grotendeels heb opgenomen), en verder materiaal voor verder onderzoek aan te dragen uit andere bronnen o.a. uit literaire en beeldende kunst, religieuze symbolen en mythen; immers volgens J.B. Berns kan over deze relatie een aparte dissertatie geschreven worden.Ga naar voetnoot1a Het lexicaal-semantische materiaal dat ik met de term relatie vogel-vis aanduid, zou jk willen verdelen in drie categorieën. Bij de eerst categorie hebben we te maken met een polyseem lexeem waarvan de betekenissen zover uit elkaar liggen, dat deze niet zondermeer uit elkaar te genereren zijn.Ga naar voetnoot2 De tweede omvat de etymologie van woorden die als hypothetisch, onduidelijk of twijfelachtig wordt beschouwd, omdat de betekenis van deze woorden niet zonder meer te genereren is uit die van het formeel verwante woord. Bij de derde gaat het om de semantische ontwikkeling van twee of meer woorden die wat hun primaire betekenis betreft uit elkaar liggen, tot eenzelfde of synonieme betekenis. Met enkele voorbeelden wil ik deze categorieën adstrueren. | |
1. Polyseme lexemen met betekenissen die niet zonder meer uit elkaar te genereren zijnHet W.N.T.Ga naar voetnoot3 vermeldt bij reiger als vierde betekenis ‘vrouwelijke haring met korrelige kuit’ en verwijst naar het franse héron de mer, dat ook als benaming voor verschillende vissen wordt gebruikt. Bij Woudrichemse riviervissers betekent reiger ‘een bepaald soort fint’. Het W.N.T. vindt de verhouding tussen de betekenissen ‘bepaalde vogel’ en ‘bepaalde vis’ duister. Grieks asterías ‘reiger’, dat letterlijk ‘met sterren bezaaid’ betekent, is ook de benaming voor een der talrijke haaien, misschien Mustelus vulgaris.Ga naar voetnoot4 Grieks spíggos betekent zowel ‘vink’ als ‘vis’, alhoewel niet duidelijk is wat voor een soort vis het is. Brands vermeldt in zijn dissertatie Griekse diernamen negen woorden die zowel een vogel als een vis aanduiden.Ga naar voetnoot5 Koekoek is niet alleen de benaming van de bekende vogel, maar ook van eens vis behorende tot het geslacht Trigla. Kuiken betekent bij riviervissers naast ‘jonge vogel’ ook, en dan meestal in de vorm kuikje, ‘jacobszalm’. Dat kuiken als benaming van een vis wordt gebruikt, vindt een parallel in het nauw verwante mnl. coc, dat ‘zeehaan’, ‘knorhaan’ of ‘grote poon’ betekent. In Hoofdplaat worden zekere kleine schelpdiertjes wel haantjes en hoentjes genoemd. Griet ‘grutto’ betekent eveneens ‘soort platvis’. In Dongen duidt men met roodborstje ook een klein visje aan dat meestal in sloten voorkomt. Nesteling betekent ‘jachtvogel die jong uit het nest is genomen’ en ‘alvertje’. Pijlstaart is de benaming zowel van een vogel als een vis (‘rog’). | |
[pagina 426]
| |
In dit verband mogen ook genoemd worden samenstellingen als aalskoet (cf. meerkoet en zeekoet), arendsoog, papegaaivis, steenmeeuw ‘sneep’, zeehaan, knorhaan, moethaan ‘zeelt’. Het W.N.T.Ga naar voetnoot6 vermeldt nog ‘vischvogel’, een benaming voor zekere uitgestorven dieren die kenmerken van de vis en van de vogel vertoonden. Sommige benamingen van boten of onderdelen ervan verwijzen evenals genoemde visnamen naar de vogelwereld. Meerkoet, ‘een kleine roeiboot gebruikt bij de visserij’, draagt de naam van een watervogel; tjerk is niet alleen de benaming van een vissersboot gebruikt bij de korvisserij in Hellevoetsluis, maar ook die van de Amerikaanse houtsnip.Ga naar voetnoot7 Ook de term vlieger ‘kleine ijzeren roeiboot in hoofdzaak gebruikt bij de ankerkuilvisserij’ verwijst naar de vogelwereld. Van Dale vermeldt op p. 1848 voor snip de gewestelijke betekenis ‘schuit met een puntig toelopende voorsteven’. Van Gin-nekenGa naar voetnoot8 veronderstelt dat de boot kwak genoemd is naar een vogel kwak die vooral op aal belust is. Het vooruitspringende gedeelte van een schip wordt wel snep of snavel genoemd;Ga naar voetnoot9 de ruimte tussen het vooronder en de binnenkant van de voorsteven in de schokker heet bij vissers uit Moerdijk krop. | |
2. Etymologie van woorden waarvan de betekenis niet zonder meer te genereren is uit die van het formeel verwante woordFranck-Van WijkGa naar voetnoot10 en De VriesGa naar voetnoot11 vinden de verwantschap van fuik met oudnoors fjûka ‘snel door de lucht gaan’ hypothetisch of onduidelijk. Hun argument daarvoor zal ongetwijfeld zijn: uit de betekenis ‘snel door de lucht gaan’ is de betekenis ‘fuik’ niet te genereren. De oorspronkelijk metaforische benamingen van onderdelen van de fuik echter tonen aan, dat dit wel mogelijk is. Termen voor onderdelen van de fuik door riviervissers opgegeven als vleugels of wieken, bout, bek, kop, hals, nek, krop, keel of instaart, kontje lijf, staarttouwtje, kroptouwtje wijzen erop, dat de primitieve visser zich de fuik als een vogel heeft voorgesteld. Ook de termen voor fuikonderdelen van de Pommerse vissers wijzen in dezelfde richting; Margarethe RassowGa naar voetnoot12 noemt ondermeer Stüüt (nl. stuit) ‘was sonst “Schwanzansatz der Vögel, besonders der Gans und Ente” bedeutet’, Kropp, Schnuut, Staartband, Flucht. De sneep kenmerkt zich door een tuitvormige bovenlip; aan deze eigenaardigheid heeft hij benamingen te danken als tabakspruimer, tabaksroker, maanvis, koemoel (kommel), snijdershoek, neusvis en de Duitse benaming Nase. Op grond van deze benamingen wint de veronderstelling van Franck-Van Wijk:Ga naar voetnoot13 sneep ‘Ablautend met snip?’ aan waarschijnlijkheid, temeer als men bedenkt dat ook de vogel naar zijn spitse snavel genoemd is. | |
[pagina 427]
| |
3. Semantische ontwikkeing van woorden met uit elkaar liggende primaire betekenis tot eenzelfde of synonieme betekenisVogelen (of de dialectische bijvorm veugelen) betekent reeds in de zestiende eeuw behalve ‘vogels vangen’ ook ‘copuleren’. In de zestiende en zeventiende eeuw was de tweede betekenis waarschijnlijk de meest gangbare. De betekenis van het werkwoord vissen in erotische zin is in sommige gevallen identiek aan vogelen, in andere gevallen duidt het juist op impotentie, terwijl er daarnaast nog onduidelijke nevenbetekenissen bestaan.Ga naar voetnoot14 Het werkwoord vinken heeft naast de betekenis ‘vogels vangen’ ook een erotische betekenis o.a. ‘copuleren’. In onderstaande citaten, overgenomen uit het W.N.T.,Ga naar voetnoot15 zijn vinken en vissen synoniem: Niemant vinckt'er sonder Vincken, Niemant vist'er sonder aes.
Die ... swinters vischt en somers vinckt En heeft geen cuyp daert vleesch in stinckt.
Van Dale geeft als tweede betekenis van uitvissen ‘slim te weten komen, na onderzoek achter iets komen’; voor uitvogelen de betekenis ‘uitzoeken, uitdokteren’.Ga naar voetnoot16 In mijn proefschrift meende ik nog de volgende verklaring voor deze relatie vogel-vis te mogen geven: De relatie vogel-vis lijkt mij niet uitsluitend verklaarbaar uit de vaak nogal vage overeenkomsten tussen deze dieren, of het verband tussen van de ene kant watervogel, visetende vogel, van de andere kant vis, of het feit dat bij vogelarij en visserij eenzelfde of soortgelijke vangtechniek en gereedschap daarvoor gebruikt werden,Ga naar voetnoot17 maar ook en vooral de weinig differentiërende primitieve denkvormen. Bij primitieven hebben technische vaardigheden, voedselwinning o.a. door jacht en visserij, geneeskunde, godsdienst, maatschappelijke organisatie niet een eigen gebied verworven, ze zijn geen afzonderlijk ‘vak’ geworden. De verschillende onderwerpen en levensgebieden, die bij cultuurvolken worden gedifferentieerd, zijn in de visie van primitieven dooreengemengd tot een globale eenheid. Deze visie op de omringende wereld als een globaal geheel, wordt door antropologen als de wezenlijkste karaktertrek van primitieven beschouwd; de Franse ethnoloog Lévy-Buhl noemt deze karakteristiek ‘participation mystique’. Ik ben nu de mening toegedaan: 1. dat deze verklaring, te karakteriseren met de term ‘participation mystique’, een immens antropologisch onderzoek zal vereisen om de bewijsvoering ervan enig wetenschappelijk fundament te geven; 2. dat men ten hoogste kan stellen dat deze relatie óók in primitieve culturen gelegd wordt, waarbij dan nog steeds de vraag blijft, of deze culturen als weinig differentiërend getypeerd mogen worden. Het verschijnsel relatie vogel-vis is veel te universeel, het leggen van deze relatie is veel te voor-de-hand-liggend, om een zo verstrekkende conclusie als ik in mijn dissertatie suggereerde op wetenschappelijk verantwoorde wijze te wettigen. | |
[pagina 428]
| |
De relatie vogel-vis in de literaire kunst‘Participation mystique’ vindt Paul RodenkoGa naar voetnoot18 een term om de poëzie van een aantal naoorlogse dichters te karakteriseren. Met ‘de democratisering van het woord en de verwisselbaarheid der zintuiglijke kwaliteiten is er in de moderne poëzie een klimaat ontstaan, dat nauw verwant is aan het psychische klimaat der primitieve volkeren. Wanneer ieder verschijnsel in principe gesymboliseerd kan worden door ieder ander verschijnsel, dan kan men hiervoor met recht de term “participation mystique” gebruiken’. Toen ik deze passage uit Nieuwe griffels schone leien las, (in de tijd dat ik met de voorbereiding van mijn proefschrift bezig was) kwam bij mij de volgende gedachte op: als het al mogelijk is de relatie vogel-vis te verklaren uit ‘participation mystique’ en als Rodenko een aantal naoorlogse dichters met deze term juist karakteriseert, dan zou in deze poëzie de relatie vogel-vis aanwezig moeten zijn. Verrassend was het dan ook voor mij om in poëzie van dichters die Rodenko in zijn bloemlezing opneemt, of die met dezen nauw verwant zijn, deze relatie aan te treffen. In de poëzie van Guillaume van der Graft, Lucebert, Jan G. Elburg, Leo Vroman (allen in deze bloemlezing opgenomen), maar ook in de poëzie van Jacques Hamelink, Bert Schierbeek, Hans Faverey vindt men deze relatie. Ik neem uit mijn proefschriftGa naar voetnoot19 de duidelijkste voorbeelden over en geef enkele aanvullingen. en toen viste hij ten slotte
Noachs duif en Jona's vis
en als de duif op het droge
nachtvissen die nog samenschoolden,
luchtbellen stegen omhoog,
in de oren van mijn hoofd
heetten ze vogels.
Wat is er dan
er is alleen een visserman
die draagt het water
onder zijn voeten
die draagt een boom
op zijn rug
die draagt op zijn hoofd een vogel
Guillaume van de Graft | |
[pagina 429]
| |
onder wolken vogels varen
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser
Lucebert Geen vleugel, geen vin verroert zich hier
Een naam in mijn borstbeen gebeiteld word ik huilend uitgeperst, spuw luchtbellen naar boven en doorbreek vliezen en vuil, glaciale schalen, slijm en eiwit, en vlieg als een vis bijna stikkend het kalken daglicht in van de geboorte.
Jacques Hamelink Je moet bij wijze van spreken stapelgek worden van intelligentie om dan met de zwaai van een arm, als de sprong van een vis uit een spiegelglad meer, lucht te happen, lucht te worden, en een vliegende vogel van éénheid.
Bert Schierbeek vergane banden
met oude bovenwerelden, waar glad en goud
vogels als vissen zonder handen
elkanders banen zwijgend kruisen
Een boot
Een kaakvis onder in de oceaan.
Nachtstromen voelt hij door zijn beenderharen
en door zijn kieuwen gaan, zijn wiegende lantaren
flakkerend, een spookdoorjaagde maan.
Hij ziet het schaduwbed wegwiegen van zijn licht,
en zwemt vermoeid het wijkend donker binnen
dat hem een hand is, bitter te beminnen,
strelingloos en warm in zijn gezicht.
En als de weemoed niet meer is te drinken
moet hij zijn schijnsel zwak zien worden, doven,
en zoete vingers die de laatste vlekken roven
om zijn verdwenen bekken voelen zinken.
Een arend ligt voorover in de hemel,
spreidt zijn geveerde oude armen uit,
starend in het wemelen der diepte;
en als de wind zijn schrale ogen sluit
voelt hij de ruimte door zijn vingers glijden,
droom in droom uit moet hij zich laten vallen,
een stroom verdeeld in watervallen.
Zijn geest voelt zich ontploffen en verwijden
en ziet zijn schedel tegen het water knallen.
| |
[pagina 430]
| |
Tussen de hoogte en de diepte ijlt een boot.
Alles danst van doodsangst voor de dood.
Leo Vroman
Door een aantal korrespondenties wordt de relatie tussen kaakvis en arend in dit gedicht gelegd. | |
De relatie vogel-vis in de beelden kunstVogel en vis zijn in onze taal, in volksliedjes, in toneelspelen en in de beeldende kunst gedurende de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw fallistische symbolen. In Beschrijving en poging tot verklaring van het tuin der onkuisheiddrieluik van Jeroen BoschGa naar voetnoot20 wijst D. Bax deze symbolen aan niet alleen op het in de titel van zijn artikel genoemde drieluik, maar ook op andere schilderstukken van Bosch. Op de voorgrond van het linkerluik van De tuin der onkuisheid bevinden zich in een bron die in hoofdzaak rond van vorm is en zandige wanden heeft, allerlei gefantaseerde dieren: een soort zwemmende haan, een vis met vleugels, een vis met paardekop en hoorn, een vis met eendekop en lepelaarsbek en een monnikvis. De monnikvis heeft het onderlijf van een vis, het bovenlijf en de armen van een mens, de snavel van een eend en de kap van een monnik. Men kan de monnikvis op De tuin der onkuisheid vergelijken met een vijftiende eeuwse Zuidnederlandse miniatuur van een zogenaamde monnikvis in wiens bestaan men in de middeleeuwen geloofde.Ga naar voetnoot21 Van deze dieren op het linkerluik van De tuin der onkuisheid beeldde Bosch de vis met de lepelaarsbek ook op het Lissabonse drieluik af, en de vis met de vleugels ook op de St. Christoforus in het museum Boymans-van Beuningen. De gevleugelde vis op het laatst genoemde schilderstuk vormt dan te zamen met de reigerachtige vogel, de raaf en de fuik (alle linksonder) een onkuisheidsverleiding die geen vat op de heilige heeft.Ga naar voetnoot22 In Tspel van de ChristenkerckeGa naar voetnoot23 komt de fuik als vagina-, de paling als fallussymbool voor: ‘tfronsken (...) gaen hanghen in een sluijse en daer palinck in vangen’. Van de paling als fallussymbool is ook sprake in het Westvlaamse spreekwoord: ‘Zij heeft paling gegeten’, gezegd van een zwanger meisje.Ga naar voetnoot24 Op de voorgrond van het middenpaneel van De tuin der onkuisheid balanceert de vrouw links op haar benen en klemt tussen de knieën een eend, misschien een woerd. De vogel heeft in zijn snavel een kers, die hij naar de mond van een man brengt; de man zit in een ton. Hij opent zijn mond om de vrucht te ontvangen. In zijn rechterhand houdt hij twee kersachtige vruchten aan één steel. Door de ton steekt de arm van een vrouw van wie men verder niets ziet. De hand grijpt naar een grote vis die in het gras ligt: Ton en vrouwenarm symboliseren de vrouw met wie de man gemeenschap heeft. Eend (vogel) en vis zijn manlijke symbolen, de enkele kers is hier een vrouwelijk teken, | |
[pagina 431]
| |
en de twee kersen aan één steel kunnen weer een mannelijk zinnebeeld zijn.Ga naar voetnoot25 Op het voorplan van het rechterluik van De tuin der onkuisheid zien we een zondaar met een grote vis in de armen waarop twee gefantaseerde vogels met lange staarten. De man draagt een bruingekleurd leerachtig hoofddeksel. We hebben hier te doen met de kap of huif van een valk of van een uil. ‘Den huben huijven’, d.i. de uil de kap opzetten, had een onkuise betekenis. Huben betekent hier ‘fallus’, evenals valk in de uitdrukking ‘dat valkje vangen’. De zondaar wordt niet alleen door de huif als onkuisaard gekenmerkt, maar ook door de vis en de vogels.Ga naar voetnoot26 In het door Starter in 1624 voor amoureuzen vervaardigde Steeckboecxken staat een primitieve houtsnede, waarop een visser te zien is; op de voorgrond staat een kooi met een vogel erin. Naast de kooi (rechtsonder) is een hart afgebeeld, zoals op alle houtsneden in dit boekje. Van linksonder naar rechtsboven zien we een hengel voorzien van snoer en dobber. Het bijschrift bij deze houtsnede luidt: Ik Vis wel gaeren met een Hoek
Als byten wil de Baers of Snoek
Maer of ik nog zo gaeren Vis
Wanneer der maer te Vog'len is
Daer is myn Hert meer toe gezind
Als 'tgeene men ter Wereld vind.
De combinatie van vissen en vogelen, al of niet in tegenstelling tot elkaar, was zeer geliefd. Het vissen als impotentiebeeld komt voor op een tekening in een liedboek uit het tweede decennium van de zeventiende eeuw. Mismoedig is het kommentaar van de ik-figuur, een oude, in een roeiboot gezeten visser: 'k Ben out en kout, ick ken me maer met vissche voen,
Men wijf is jong, die sel het veughele wel doen,
Heur neef die helptter wat, Ick kent nz (niet) mier soo klaren,
Het gaen valt my te swaer, ic moet uyt visse varen.
De neef en het wijf wandelen langs de oever, hij met een opgevouwen vangnet (eveneens een toepasselijk attribuut), zij met twee vogelkooien in de hand. Het Rijksprentenkabinet te Amsterdam bezit een serie van twaalf gravures uit het begin van de zeventiende eeuw (kunstenaar anoniem), waaronder één prent waarop een visser en een vrouw zijn uitgebeeld. Het bijschrift hiervan luidt: ‘Tis best dat ick visse, tvogelen my niet en dient / Maeckt u dan aent poeyeren, sou ick u raeyen vrint’. Op een rijkelijk met illustraties overdekte nautilusschelp uit het begin van de achttiende eeuw in het Rijksmuseum zijn naast elkaar gegraveerd een voorstelling van een visser met een vrouw en een voorstelling van en vogelaar met een vrouw. De onderschriften vormen één zin: ‘Als Ik Met Vissen Niet kan geraken / dan Moet Ik Met Voogelen Vriendtschap Maken’.Ga naar voetnoot27 Behalve dat vogels en vissen in de beeldende kunst en in onze taal fallische of erotische symbolen zijn, zijn ze ook zinnebeelden van dwaasheid en losbandigheid. | |
[pagina 432]
| |
Bax wijst in zijn dissertatie o.a. op het haring bijten of rijden dat tot aan het einde van de vorige eeuw in sommige plaatsen in Limburg op de eerste dag van de vasten werd bedreven. ‘Aan dit vermaak paarde zich grote losbandigheid’.Ga naar voetnoot28 In Vlaanderen wordt paling als schimpnaam gebruikt voor iemand die zijn werk slecht doet, die zich misdraagt enz. ‘Dat is een paling’, ‘aardige paling’, ‘vieze paling’.Ga naar voetnoot29 Zo iemand werd of wordt ook graag met vogels vergeleken bijv. druit, eend, ekster, gans, geelsnavel, knuit, koekoek. Van de woorden vink en vogel, die beide eveneens personen aan kunnen duiden waar iets op aan te merken valt, heeft men door samenstelling of voorvoeging van een adjectief minder vleiende namen gemaakt als blinde vink, distelvink, gatvink, dorre vogel, galgenvogel.Ga naar voetnoot30 Met een totaal andere zingeving dan bij de zestiende en zeventiende eeuwse beeldende kunstenaars het geval was, treft men bij de moderne graficus Escher de relatie vogel-vis aan met name in Symmetrietekening, Lucht en water, Predestinatie. In Lucht en water bijvoorbeeld (van onder naar boven gezien) gaan vissen geleidelijk aan over in vogels.Ga naar voetnoot31 | |
De relatie vogel-vis in religieuze symbolen en mythenOp het schilderij Christoforus van Jeroen Bosch in het museum Boymans-van Beunin-gen draagt de reus aan zijn staf een vis mee. Waarschijnlijk moet men er het overbekende symbool voor Christus in zien, de Ichthus. Bosch gaf dan op twee manieren de heilige als Christusdrager weer.Ga naar voetnoot32 In het christendom is de duif het symbool voor de heilige Geest. Op het boekje, bestemd voor de eucharistieviering op zondag ‘Doop des Heren’, staat een vignet voorstellende een vis waarop een vogel met gespreide vleugels zit.Ga naar voetnoot33 het geeft op symbolische wijze de tekst in Lucas 3, 21-22 weer: ‘Terwijl al het volk zich liet dopen en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiedde het dat de hemel openging en de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neerdaalde’. In de vijftiende en zestiende eeuw vindt men als symbool van de heilige Drievuldigheid drie ineengestrengelde ringen, drie vissen, drie adelaars.Ga naar voetnoot34 De Sirenen, bekend uit de Griekse mythologie, werden niet eensgezind voorgesteld. Het waren meisjes òf afgebeeld met vogellijf òf met vislijf.Ga naar voetnoot35 Volgens de religieuze wereldvoorstelling van de Bororo-Indianen leeft de mens voor zijn geboorte als een soort vis in het water, eenmaal op de aarde is hij een mens en na zijn dood wordt hij een prachtige rode papegaai, een rode ara.Ga naar voetnoot36 De Dajaks op Borneo hebben gecompliceerde scheppingsmythen die in bloemrijke taal worden verteld. Zij gaan uit van het bestaan van twee elkaar in evenwicht houdende, tegengestelde machten in de wereld, gerepresenteerd door de hemelgod | |
[pagina 433]
| |
Mahatala (voorgesteld in de gedaante van een neushorenvogel) en de god van de onderwereld Djata (weergegeven in de gestalte van de waterslang).Ga naar voetnoot37 Uit een botanische prent blijkt hoe men zich in onze cultuur in de zestiende en zeventiende eeuw en wellicht ook in de middeleeuwen het ontstaan van vissen en vogels voorstelde. Uit het door Rattray Taylor aangehaalde geschrift blijkt tevens wat de prent voorstelde: ‘Er bestaat een boom die in Frankrijk wel is waar niet voorkomt, maar die men in Schotland vaak heeft opgemerkt’, aldus een botanisch geschrift uit 1609; ‘Van die boom vallen bladeren; aan de ene kant komen zij op het water neer en veranderen daar langzaam in vissen, aan de andere kant komen ze op het land neer en veranderen daar in vogels.’Ga naar voetnoot38 In een mythisch gezang van de Mualang-Dajaks, getiteld Kana sera (zang der zwangerschap) worden de vrouw over wie de eerste 400 regels handelen en daarna het meisje, dat hoofdpersoon wordt, bij voorkeur aangeduid met namen van vogels en vissen, associaties van schoonheid en gratie. Slechts één keer komt een titel voor de vrouw voor die geen vogel- of visnaam is.Ga naar voetnoot39 Ik neem de eerste zes regels van deze zang in de vertaling van pater Donatus Dunselman over; in dit citaat is Kaloi de naam van een vis, Ajun Dundun de naam van een vogel.Ga naar voetnoot40 1[regelnummer]
De dagen zijn elkaar opgevolgd sinds Kaloi is gehuwd én zo ook de nachten;
Men heeft de manen geteld sinds de Argusfazant is verloofd, reeds meerdere maanden;
Een jaar is verlopen sedert Ajun Dundun is getrouwd en een oogstjaar verbruikt.
(Dan) spreekt de Vruchtduif tot haar geliefde man met veel omslag van woorden;
5[regelnummer]
Een verhaal van de Wiegende Vogel aan haar beminde bruidegom lang en breed verteld;
Een gesprek van de Happende Vis met haar getrouwde echtgenoot van de hak op de tak.
Het verschijnsel relatie vogel-vis lijkt mij zo universeel, dat ik de verklaring in mijn proefschrift, die daar al zo voorzichtig geformuleerd is, nog meer wil afzwakken en niet verder durf gaan dan te stellen, dat de verklaring van de relatie vogel-vis uit een primitieve denkwijze ten hoogste een mogelijkheid is. Het is zo'n wijd-verbreid verschijnsel, dat er wellicht nog andere terreinen, tijden, talen te noemen zijn, waar deze relatie aan te wijzen valt; ik denk onder andere aan Franstalige dichters als Paul Eluard (‘Passer’), Jules Supervielle (‘Les amis inconnus’), Max Jacob (‘Quelquefois, Un poisson nageant...’);Ga naar voetnoot41 ik denk aan oude en middeleeuwse volksliederen en verhalen, ik denk aan de mystieke literatuur en aan miniaturen.
Loon op Zand, Kruizemuntlaan 14 th. h. van doorn |
|